ECLI:NL:TADRAMS:2024:58 Raad van Discipline Amsterdam 23-616/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:58
Datum uitspraak: 25-03-2024
Datum publicatie: 05-04-2024
Zaaknummer(s): 23-616/A/NH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. De raad ziet op grond van de overgelegde stukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. De verzetgronden slagen dan ook niet. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klachtonderdelen heeft de voorzitter de juiste toetsingsmaatstaf toegepast. Ook heeft de voorzitter rekening gehouden met alle noodzakelijke informatie en omstandigheden die van belang zijn bij het oordeel of een klacht tijdig is ingediend als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 25 maart 2024
in de zaak 23-616/A/NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 16 oktober 2023 op de klacht van:

klager

over:

verweerder 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 10 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 
1.2    Op 7 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/2206685 van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 16 oktober 2023 heeft de voorzitter van de raad de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op dezelfde dag verzonden aan partijen.
1.4    Op 15 november 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde dag digitaal ontvangen.
1.5    Het verzet is aanvankelijk behandeld op de zitting van de raad van 15 januari 2024. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. Tijdens deze zitting heeft de gemachtigde van klager mrs. E.J. van der Molen en J.C. Ellerman gewraakt. De raad heeft de behandeling van het verzet vervolgens aangehouden totdat de wrakingskamer op het wrakingsverzoek heeft beslist. Van de behandeling en van de wraking is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6    Bij beslissing van 21 februari 2024 heeft de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van het verzet zal worden hervat in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
1.7    De behandeling van het verzet is voortgezet op de zitting van de raad van 4 maart 2024. Daarbij was de gemachtigde van klager aanwezig. Verweerder was met bericht vooraf niet aanwezig. 
1.8    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager. Ook heeft de raad kennisgenomen van hetgeen ter zitting van      15 januari 2024 door partijen naar voren is gebracht. Verder heeft de raad kennisgenomen van de wrakingsbeslissing van 21 februari 2024. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van hetgeen door de gemachtigde van klager ter zitting van 4 maart 2024 naar voren is gebracht.

2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter van 16 oktober 2023. Volgens de gemachtigde van klager blijkt uit de voorzittersbeslissing dat de raad bepaalde stukken die zij op tijd had ingediend, heeft achtergehouden dan wel niet aan de voorzitter heeft voorgelegd. Dit benadelend handelen is volstrekt onbehoorlijk. Verder zijn in de kop van de voorzittersbeslissing de titels van de gemachtigde van klager (drs., LLB) niet vermeld en de meesterstitel van verweerder wel. Dat strookt volgens klager niet met een onpartijdige behandeling.
Daarnaast klopt volgens klager de klachtomschrijving in de voorzittersbeslissing niet. De voorzitter heeft de klachtomschrijving van de stafjurist van het Ordebureau overgenomen en niet die van klager. Volgens klager heeft de voorzitter het tweede klachtonderdeel niet in haar beslissing behandeld. Het gaat klager dan om de executie van het vonnis van      11 december 2019 en het incasseren van betalingen in de jaren daarna. Hierdoor zou verweerder de belangen van klager nodeloos hebben geschonden, maar daar is de voorzitter niet op ingegaan, terwijl uit de ingediende aanvullende stukken blijkt dat dit vonnis niet voor executie vatbaar is.
Verder heeft de voorzitter volgens klager ten aanzien van de verjaringstermijn niet verwezen naar de reeds aanhangige interne klachtprocedure bij het kantoor van verweerder en de daarover door klager overgelegde stukken. Volgens klager heeft de voorzitter het standpunt van de deken gewoon gekopieerd zonder een eigen afweging te maken. Dit handelen is uitermate onzorgvuldig, onbehoorlijk, benadelend en onwerkbaar, aldus klager.
Tot slot stelt klager dat een nieuwe belangenafweging moet worden gemaakt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht. Klachtonderdeel b) is onjuist omschreven en niet behandeld. Het gaat niet alleen om de betekening van het vonnis, maar vooral om het bevel tot betaling en het daarmee onder druk zetten van klager dan wel zijn werkgever om in te stemmen met een betalingsregeling voor een niet verhaalbare vordering.
2.2    De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de verzetgronden ingaan.
2.3    Tegen de door de voorzitter vastgestelde feiten komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN 
3.1    Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover klager in verzet opkomt tegen de klachtomschrijving zal de raad hier bij de beoordeling op terugkomen.

4    BEOORDELING
4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2    De raad ziet op grond van de overgelegde stukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. De verzetgronden slagen dan ook niet. Uit de voorzittersbeslissing blijkt uit de beschrijving van het procesverloop dat de voorzitter behalve van het van de deken ontvangen klachtdossier ook heeft kennisgenomen van de door de gemachtigde van klager op 14 september 2023 ingediende aanvullende stukken. Van het achterhouden van stukken door de raad is dan ook geen sprake. 
4.3    Daarnaast betekent het niet vermelden van de titels van de gemachtigde van klager in de kop van de beslissing van de voorzitter niet dat de voorzitter bij haar oordeel over de klachtonderdelen partijdig is geweest. Het enkele feit dat de titels van de gemachtigde van klager niet zijn vermeld en de meesterstitel van verweerder wel, in het kader van zijn hoedanigheid als beklaagde advocaat, zegt immers niets over de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen en de daaraan ten grondslag liggende stukken. 
4.4    Verder blijkt uit de voorzittersbeslissing dat de voorzitter is uitgegaan van de klachtomschrijving van de deken, maar daarbij ook de informatie heeft betrokken die partijen destijds hebben overgelegd, waaronder de door de gemachtigde van klager overgelegde aanvullende stukken. De raad verwijst hierbij naar overweging 4.1 van de voorzittersbeslissing waarin de voorzitter bij klachtonderdeel a) heeft vermeld van welk feit verweerder volgens klager wist of behoorde te weten dat dit onjuist was en bij klachtonderdeel b) heeft de voorzitter het vonnis van 11 december 2019 en de executie daarvan uitdrukkelijk benoemd. De raad is dan ook van oordeel dat de voorzitter van de juiste klachtomschrijving is uitgegaan.
4.5    Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klachtonderdelen heeft de voorzitter de juiste toetsingsmaatstaf toegepast. Ook heeft de voorzitter rekening gehouden met alle noodzakelijke informatie en omstandigheden die van belang zijn bij het oordeel of een klacht tijdig is ingediend als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. In dat kader merkt de raad op dat klager in verzet niet duidelijk heeft vermeld welke concrete handelingen hij verweerder binnen de vervaltermijn van drie jaar verwijt. Daar komt bij dat tegen het vonnis van 11 december 2019 geen hoger beroep is ingesteld en het daarmee een onherroepelijk vonnis is geworden. Van een reden waarom verweerder het vonnis namens zijn cliënt in januari 2020 niet mocht executeren is de raad niet gebleken. De raad is dan ook van oordeel dat de voorzitter de klacht in beide onderdelen terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.6    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.


Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, en mrs. K.C. van Hoogmoed en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2024.

Griffier                Voorzitter
 

Verzonden op: 25 maart 2024