ECLI:NL:TADRAMS:2024:56 Raad van Discipline Amsterdam 24-105/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:56
Datum uitspraak: 25-03-2024
Datum publicatie: 05-04-2024
Zaaknummer(s): 24-105/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij in een huurgeschil. Weliswaar zijn de brieven van verweerster inderdaad nogal scherp van toon, zij heeft echter met haar bewoordingen en acties richting klaagster de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij geniet niet overschreden. Verder geldt dat een minnelijke regeling de voorkeur verdient boven een proces (gedragsregel 5), maar dat betekent niet dat verweerster daartoe tegen de wil van haar eigen cliënten verplicht kan worden door klaagster. Voor zover klaagster verweerster verwijt niet deskundig te zijn is de klacht in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 25 maart 2024  
in de zaak 24-105/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:
 
verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 13 februari 2024 met kenmerk re/ss/2268947, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de op 26 februari 2024 door klaagster nagezonden stukken en van de op 28 februari 2024 door verweerster toegezonden stukken. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster huurt sinds 1 april 2022 een huis van haar zus en zwager. Tussen klaagster en haar zus en zwager is een tijdelijke huurovereenkomst overeengekomen tot 29 februari 2024.  
1.2    Tussen klaagster en haar zus en zwager is een geschil ontstaan. Op 21 mei 2023 heeft klaagster bij de politie aangifte gedaan van mishandeling door haar zwager. Deze aangifte is geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. Daarnaast heeft klaagster een klacht ingediend bij de Huurcommissie. Deze klacht is ongegrond verklaard.
1.3    De zus en zwager van klaagster hebben verweerster verzocht hen bij te staan in het geschil dat zij met klaagster hebben. Tussen verweerster en klaagster is veelvuldig gecommuniceerd. Deze brieven, e-mails en andere berichten bevinden zich in het klachtdossier. Hierna wordt een selectie weergegeven van de voor de klacht van klaagster (meest) relevante correspondentie.  
1.4    Bij brief van 23 mei 2023 heeft verweerster klaagster namens haar cliënten een brief gestuurd, waarin zij laat weten de belangen van de zus en zwager van klaagster te behartigen en waarin zij klaagster verzoekt haar correspondentie in het vervolg aan haar te adresseren. Ook wijst zij klaagster erop dat haar tijdelijke huurcontract van rechtswege afloopt op 29 februari 2024.
1.5    Op 1 juni 2023 heeft verweerster klaagster per WhatsApp-bericht het volgende meegedeeld over de aangifte die klaagster tegen haar zwager had gedaan: “Wat betreft de aangifte ben ik inderdaad op de hoogte. Ik heb al contact opgenomen met het Openbaar Ministerie over het opnemen van een aangifte van het doen van een valse aangifte, smaad en laster. Ik zal daarin een voeging benadeelde partij toevoegen en materiële en immateriële schade vorderen.”
1.6    Bij brief van 12 juni 2023 heeft verweerster klaagster namens haar cliënten geschreven, voor zover relevant: “Wat betreft het al dan niet keihard zijn van de einddatum van het huurcontract bericht ik u als volgt. Er is geen mondelinge overeenkomst dat u de woning niet dient te verlaten uiterlijk 29 februari 2024. (…) Cliënten handhaven deze datum en u dient de woning uiterlijk 29 februari 2024 te hebben verlaten, in oude toestand, met de daarin behorende spullen en inboedel. (…) U dient de woning in oorspronkelijke staat op te leveren. Wat betreft de fiets het volgende. Er is geen mondelinge afspraak dat u de fiets kunt gebruiken zolang u deze nodig denkt te hebben. (…) Het afgeven van de fiets aan cliënte zal via mij geregeld worden want cliënten wensen geen enkel contact meer met u. U kunt hiervoor een voorstel doen.” 
1.7    Bij brief van 20 juni 2023 heeft verweerster klaagster namens haar cliënten geschreven, voor zover relevant: “Wat betreft de woning (…) is de datum van 29 februari 2024 een harde datum en dient u de woning verlaten te hebben. U hebt nog ruim 8 maanden de tijd om vervangende woonruimte te vinden. Dit is een meer dan redelijke termijn. Bovendien weet u al sinds ondertekenen van het huurcontract dat u 29 februari 2024 de woning dient te hebben verlaten. Insinueren dat cliënte bewust verkeerde informatie heeft doorgegeven acht zij manipulatief en ver bezijden de waarheid.”
1.8    Bij brief van 21 juli 2023 heeft verweerster klaagster namens haar cliënten geschreven, voor zover relevant: “De einddatum van het huurcontract, zijnde 29 februari 2024, is een keiharde datum en hier valt niet aan te tornen. Ik heb u reeds op de gevolgen gewezen van het niet verlaten hebben van de woning op de einddatum. Het is uw eigen verantwoordelijkheid dat u de woning tijdig hebt verlaten. Wat betreft de fiets het volgende. Deze heb ik nog steeds niet van u ontvangen. Indien ik deze niet uiterlijk 9 augustus 2023 te 10:00 uur van u heb ontvangen, zal ik zonder nadere aankondiging u in kort geding dagvaarden. Ik zal dan tevens een proceskostenveroordeling vorderen op basis van de werkelijk gemaakte advocaatkosten, alsmede kosten rechtbank, kosten deurwaarder, alles vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.”
1.9    Op 18 september 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 
2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:  
a)    verweerster is ondeskundig; 
b)    verweerster is dreigend en onfatsoenlijk tegen klaagster geweest;
c)    verweerster heeft feiten gesteld waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs had moeten kennen; 
d)    verweerster heeft geen minnelijke oplossing nagestreefd en aangezet tot niet-integer handelen. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. 
4.2    De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.3    De voorzitter stelt voorop dat de klacht van klaagster met name gaat over de inhoud van het huurgeschil en het strafrechtelijk geschil waarin klaagster en de cliënten van verweerster verwikkeld zijn. Deze geschillen betreffen kort gezegd het feit dat klaagster de huurwoning van de cliënten van verweerster moet verlaten en de stelling van klaagster dat één van de cliënten (haar zwager) haar heeft mishandeld. Het is niet de taak van de tuchtrechter om in deze onderliggende geschillen een oordeel te geven; een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter en de strafrechter. De beoordeling van de tuchtrechter beperkt zich tot de vraag of verweerster met haar handelwijze de grenzen van haar vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden.
Klachtonderdeel a) 
4.4    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij niet deskundig is op het gebied van het huurrecht. 
4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor eenieder, maar slechts voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster geen rechtstreeks eigen belang bij de wijze waarop verweerster haar werkzaamheden uitvoert voor haar cliënten. Dit betreft een aangelegenheid tussen verweerster en haar cliënten. Als verweersters cliënten van mening zijn dat verweerster niet deskundig is, dan dienen zij hierover een klacht in te dienen. Klaagster staat hier verder buiten en kan derhalve niet worden ontvangen in deze klacht. Klachtonderdeel a) is gelet hierop kennelijk niet-ontvankelijk. 
Klachtonderdeel b)  
4.6    Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij dreigend en onfatsoenlijk tegen klaagster is geweest. Zo heeft verweerster klaagster gedreigd met de einddatum van de huurtermijn en met het opleggen van dwangsommen als klaagster het huis niet op tijd zou verlaten, terwijl klaagsters zus haar had meegedeeld dat de einddatum geen harde einddatum was en zij klaagster daarna niet op straat zou zetten. Ook heeft verweerster gedreigd met een ‘tegenaangifte’ voor een valse aangifte van mishandeling, terwijl klaagster en anderen weten dat klaagsters aangifte niet vals is. Daarnaast heeft verweerster gedreigd met het starten van een juridische procedure voor het teruggeven van een fiets die klaagster mocht lenen van haar zus en dat verweerster de kosten daarvan op klaagster zou verhalen. Tot slot moest klaagster het huis in “intacte” staat opleveren, hetgeen op vijandige, dreigende, wijze aan klaagster is meegedeeld.
4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Weliswaar zijn de brieven van verweerster inderdaad nogal scherp van toon, zij heeft echter met haar bewoordingen en acties richting klaagster de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij geniet niet overschreden. Het staat verweerster vrij om de belangen van haar cliënten te behartigen op een wijze die haar goeddunkt en het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster zich daarbij heeft gebezigd van ongeoorloofde middelen of van middelen die onevenredig nadeel toebrachten aan klaagster. Dat klaagster de aanpak van verweerster als bedreigend en onfatsoenlijk heeft ervaren, maakt niet dat het handelen van verweerster als tuchtrechtelijk laakbaar moet worden aangemerkt. Klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel c) 
4.8    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij feiten heeft gesteld waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Zo heeft verweerster zich namens haar cliënten op het standpunt gesteld dat het huis in prima staat verkeert, terwijl dit volgens klaagster niet waar is. 
4.1    Ook dit klachtonderdeel faalt. De voorzitter overweegt in dit verband dat verweerster uitsluitend de belangen van haar cliënten behartigt en dat het haar vrijstaat om namens haar cliënten en in overleg met haar cliënten de stellingen in te nemen zoals verweerster dat heeft gedaan. Verweerster mocht afgaan op de juistheid van de informatie die zij van haar cliënten heeft gekregen. Uitsluitend wanneer komt vast te staan dat verweerster namens haar cliënten een op voorhand apert onjuist standpunt heeft ingenomen, kan van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zijn. Daarvan is de voorzitter niet gebleken. Dat klaagster zich niet kan verenigen met het standpunt van de wederpartij, betekent niet dat verweerster bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Dat partijen het inhoudelijk oneens zijn over de feiten en de interpretatie ervan is inherent aan het juridische geschil waarin partijen verkeren. Ook klachtonderdeel c) is daarmee kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel d)
4.2    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij geen minnelijke oplossing van het geschil nastreeft en dat verweerster haar cliënten heeft aangezet tot niet-integer handelen. 
4.3    Verweerster heeft aangevoerd dat zij in het begin heeft geprobeerd om in alle redelijkheid tot een oplossing van het geschil te komen, waarbij zij de wensen van haar cliënten heeft verwoord. Zij handelt tenslotte in opdracht van haar cliënten en niet in opdracht van klaagster. De aantijgingen van klaagster werden echter steeds grimmiger waardoor haar cliënten geen ruimte meer zagen voor rechtstreeks contact met klaagster en voor een minnelijke oplossing. Gezien de houding van klaagster hebben cliënten verweerster verzocht om haar officieel te wijzen op de einddatum van het huurcontract en op de gevolgen van het niet houden aan het huurcontract.  
4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Op grond van gedragsregel 5 geldt dat een advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces (gedragsregel 5). Dit moet echter wel in het belang van zijn cliënt zijn en in overleg met zijn cliënt gebeuren. Indien de advocaat en zijn cliënt menen dat een regeling in der minne niet wenselijk is, kan de advocaat in het algemeen niet door de wederpartij worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. Indien de cliënt geen regeling in der minne wil is het derhalve gerechtvaardigd dat de advocaat aan die wens van zijn cliënt tegemoetkomt. Verweerster heeft genoegzaam toegelicht waarom haar cliënten geen mogelijkheid voor een minnelijke oplossing zagen en zij heeft in overeenstemming daarmee geen minnelijke regeling nagestreefd met klaagster. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Evenmin is gebleken dat verweerster haar cliënten heeft aangezet tot niet-integere gedragingen. Klachtonderdeel d) is daarmee kennelijk ongegrond. 
4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdelen b), c) en d) kennelijk ongegrond verklaren. Al het (vele) overige dat door klaagster is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
-    klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
-    klachtonderdelen b), c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.  

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 25 maart 2024