ECLI:NL:TADRAMS:2024:44 Raad van Discipline Amsterdam 23-831/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:44
Datum uitspraak: 04-03-2024
Datum publicatie: 12-03-2024
Zaaknummer(s): 23-831/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat ongegrond. Verweerder heeft binnen de grenzen gehandeld van de beleidsvrijheid die hij als advocaat heeft en van enige onzorgvuldigheid aan de kant van verweerder is de raad niet gebleken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 4 maart 2024
in de zaak 23-831/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 19 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 5 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/mm/22-658/2188665 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 januari 2024. Daarbij was klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 8 januari 2014. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met de woningbouwvereniging (hierna: I). I heeft de inboedel van klager vernietigd nadat de rechter de ontruiming van de huurwoning door klager had uitgesproken. Klager stelt in deze zaak dat de vernietiging onterecht heeft plaatsgevonden en wil de door hem geleden schade op I verhalen.
2.3    In een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 april 2020 staat dat de advocaat van I (hierna: mr. M) ter zitting heeft toegezegd dat klager op de hoogte zal worden gesteld van de datum van de ontruiming van het gehuurde en van de plaats waar de persoonlijke bezittingen van klager worden opgeslagen. 
2.4    In een (ongedateerd) e-mailbericht stuurt mr. M aan verweerder, voor zover relevant: “De ontruiming van de woning aan het adres (…) zal plaatsvinden op dinsdag 9 juni a.s. om 10.00 uur. Eventuele waardevolle zaken worden voor een periode van maximaal drie maanden opgeslagen door het door de deurwaarder ingeschakelde ontruimingsbedrijf. Niet waardevolle zaken zullen worden afgevoerd naar de vuilverwerking. Nu ik in het geheel niet van u heb mogen vernemen in bovenstaande kwestie, gaat [I] ervan uit dat u niet alsnog zelf tot ontruiming van de woning zult overgaan. Ik verzoek u dan ook goede nota van het bovenstaande te nemen. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.” 
2.5    Op 4 september 2020 heeft verweerder mr. M namens klager aangeschreven en I aansprakelijk gesteld voor de schade die klager heeft geleden als gevolg van de vernietiging van zijn inboedel.
2.6    Bij emailbericht van 10 september 2020 stuurt mr. M. aan verweerder, voor zover relevant: “Reeds herhaaldelijk is aan [klager] te kennen gegeven dat het door de deurwaarder ingeschakelde bedrijf de bij de ontruiming in de woning aangetroffen roerende zaken heeft afgevoerd ter vernietiging. Uw aansprakelijkstelling zal ik nog inhoudelijk met [I] bespreken. Ik streef ernaar u hieromtrent uiterlijk binnen twee weken te berichten. Kunt u mij in de tussenliggende periode voorzien van een onderbouwing van de schade die [klager] meent te hebben geleden? Bij voorbaat dank.”.
2.7    Vervolgens heeft verweerder aan klager de opdracht gegeven de schade te onderbouwen. Bij e-mailbericht van 12 november 2020 stuurt verweerder aan klager, voor zover relevant: “(…). U moet bedenken wat er allemaal stond en daar bedragen aan koppelen. Dat overzicht ontvang ik graag.” Klager reageert hier dezelfde dag op met, voor zover relevant: ““Bedoelt u dat dat ook geldt voor: administratie, fotoboeken, persoonlijke levensherinneringen, etcetera (…)” 
2.8    Op 10 februari 2021 heeft klager de onderbouwing van de schade bij verweerder aangeleverd. 
2.9    Op 11 maart 2021 heeft verweerder klager laten weten dat hij objecten met emotionele waarde moest aanmerken als ‘onvervangbaar’.
2.10    Bij brief van 30 juni 2021 stuurt verweerder een opdrachtbevestiging aan klager. Hierin staat, voor zover relevant: “Hierbij bevestig ik de opdracht om namens u als advocaat op te treden in bovengenoemde zaak. Uw inboedel is vernietigd door de deurwaarder nadat de rechter de ontruiming van deze huurwoning had uitgesproken. Om u ter wille te zijn, heb ik de advocaat van de woningbouwvereniging destijds aangeschreven en aansprakelijk gesteld. Zij heeft vervolgens niets meer van zich laten horen. Wel heeft zij in haar reactie destijds gevraagd om een onderbouwing van de schade. Inmiddels heeft u die onderbouwing. Ik heb namens u ook een brief aan de advocate opgesteld. Bijgaand treft u het aangepaste concept daarvan aan. Graag verneem ik uw eventuele op- en/of aanmerkingen waarna ik tot verzending over zal gaan. (…)”
2.11    In de zomer van 2021 schrijft verweerder mr. M aan.  
2.12    Op 23 augustus 2021 laat mr. M aan verweerder weten dat I geen aansprakelijkheid erkent. 
2.13    Bij e-mailbericht van 16 september 2021 stuurt klager aan verweerder, voor zover relevant: “We ontvingen nog geen reactie van u. Het is duidelijk en helder in het dossier dat ze aansprakelijk zijn voor het vernietiging van alle onze spullen. Ik heb van deurwaarder een kopie van het dossier van kosten en beslaglegging op mijn inkomen gevraagd maar hij weigerde. We willen niet in de steek gelaten worden. Kunt u graag met spoed voor ons duidelijk maken wat denkt u voor ons te bereiken omdat tot nu na een jaar is weinig BEREIKT en veel vertraging. En het is niet voor ons belang. (…)” 
2.14    Verweerder reageert op 16 september 2021 op voornoemd bericht met, voor zover relevant: “Ik heb u aangegeven dat ik u, nu de kaarten geschud zijn, zal adviseren omtrent het vervolg van uw zaak. Raad ik u aan te procederen of niet? Uiteraard wil ik dat zorgvuldig doen. En daar is tijd voor nodig. Het is ondertussen duidelijk dat u uw bedenkingen heeft ten aanzien van mijn bijstand. Dat heeft u al een aantal maal laten doorschemeren. Wat mij betreft is er op dit moment sprake van een vertrouwensbreuk. Wat mij betreft heeft u daarom twee keuzes: ofwel ik vraag een kantoorgenoot de zaak over te nemen, ofwel u zoekt zelf een andere advocaat. Ik verneem graag van u wat u wenst.” 
2.15    Op 27 oktober 2021 stuurt verweerder aan klager: “Op mijn e-mailbericht van 16 september jl. ontving ik in het geheel geen reactie. Laat u mij weten wat u wilt? Ik kan een kantoorgenoot vragen de zaak over te nemen, ofwel u kunt zelf een andere advocaat zoeken.”
2.16    Op 19 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door de zaak van klager onzorgvuldig en incorrect te behandelen.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht ziet op de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, maar houdt bij zijn beoordeling rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk moet voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.2    Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door de zaak van klager onzorgvuldig en incorrect te behandelen. Verweerder heeft in de periode waarin klager bezig was de schade te specificeren en te onderbouwen, een gebrek aan responsiviteit getoond en hij heeft nagelaten om klager te begeleiden en duidelijk te informeren over hoe deze onderbouwing moest worden aangeleverd. Verweerder had in eerste instantie niet eerst de reactie van de wederpartij I moeten afwachten, maar hij had zelf contact met de advocaat van I, mr. M, moeten opnemen. Ter onderbouwing van de schade heeft klager op verzoek van verweerder bedragen aan de verschillende vernietigde objecten gekoppeld en bewijzen vergaard. Dit was een moeilijke en tijdrovende klus voor klager. Toen klager op 10 februari 2021 de onderbouwing van de schade bij verweerder aanleverde, hoorde klager niets meer van verweerder. Pas nadat klager bij het secretariaat van verweerder had geëist dat verweerder prioriteit aan de zaak zou geven, volgde er een reactie. Verweerder liet klager toen opeens weten, dat klager, in tegenstelling tot zijn eerdere verzoek aan klager om aan alle objecten bedragen te koppelen, objecten met emotionele waarde moest aanmerken als ‘onvervangbaar’. Dat had verweerder eerder tegen klager moeten zeggen, want dat had klager veel werk bespaard. 
5.3    Verweerder heeft mr. M. vervolgens pas weer in de zomer van 2021 aangeschreven, waarna mr. M op 23 augustus 2021 heeft laten weten dat I geen aansprakelijkheid erkende. Verweerder liet klager toen weten dat hij hem van een procesadvies zou voorzien, maar dat dit enige tijd in beslag zou gaan nemen. Dit procesadvies is er nooit gekomen, omdat verweerder klager op 16 september 2021 heeft bericht dat hij de zaak van klager niet meer kon behandelen in verband met een vertrouwensbreuk. Klager begrijpt hier niets van. Klager wilde enkel aandacht en prioriteit voor zijn zaak. Klager heeft niet aangegeven geen vertrouwen meer in verweerder te hebben. Verweerder heeft klager en zijn gezin zomaar in de steek gelaten, zonder uit te leggen hoe klager verder moest of hoe het zat met de al door klager aan verweerder betaalde kosten. Klager houdt verweerder aansprakelijk voor de door klager daardoor geleden schade.
5.4    De raad is van oordeel dat de klacht niet slaagt en licht dat als volgt toe. Op basis van het feitenrelaas en de door partijen overgelegde correspondentie, stelt de raad vast dat verweerder de advocaat van de wederpartij, mr. M, eerst op 4 september 2020 heeft aangeschreven en toen ook aansprakelijk heeft gesteld voor de door klager gestelde schade. In een reactie hierop heeft mr. M op 10 september 2020 aan verweerder te kennen gegeven dat hij binnen twee weken zou reageren op de aansprakelijkheidsstelling. Daarbij heeft hij ook aan verweerder gevraagd om in de tussentijd de gestelde schade van een gespecificeerde onderbouwing te voorzien. Verweerder heeft klager hiertoe vervolgens de opdracht gegeven. Hiermee wilde verweerder, zoals hij zelf heeft aangevoerd, “twee vliegen in één klap wilde slaan”: hij wilde zowel de aansprakelijkheid van de wederpartij vaststellen, als ook meteen de schade onderbouwen. Dat hij daarbij mr. M niet meteen heeft aangeschreven (toen deze -anders dan gezegd- niet binnen twee weken reageerde op de gestelde aansprakelijkheid), kan hem daarbij naar het oordeel van de raad niet worden verweten. Immers, mr. M had in zijn bericht van 10 september 2020 ook om onderbouwing van de schade verzocht en, zoals verweerder ook heeft aangevoerd, zou deze onderbouwing er hoe dan ook op enig moment moeten komen. De raad acht deze handelswijze van verweerder dan ook voldoende doelmatig en ziet hierin geen aanleiding om verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken. 
5.5    Dat verweerder mr. M vervolgens pas weer in de zomer van 2021 heeft aangeschreven (waarna mr. M op 23 augustus 2021 liet weten dat zijn cliënt I geen aansprakelijkheid erkende), kan hem naar het oordeel van de raad evenmin tuchtrechtelijk worden verweten. Alhoewel de raad van oordeel is dat verweerder voortvarender te werk had kunnen gaan en ook sneller had kunnen reageren op de berichten van klager, zijn er door zijn handelswijze geen (fatale) termijnen overschreden en de vordering van klager is door het handelen van verweerder ook niet verjaard. Dit geldt naar het oordeel van de raad eveneens voor het door klager gestelde gebrek aan begeleiding door verweerder in het onderbouwen van de schade. Een actievere opstelling van verweerder was voor klager wellicht prettiger geweest, maar er kan niet worden vastgesteld dat verweerder met zijn handelen termijnen heeft laten lopen of op andere wijze onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarbij heeft verweerder ter zitting inzicht getoond in zijn handelen, zijn excuses aangeboden en verklaard dat hij in de toekomst voortvarender zal handelen. 
5.6    Voor wat betreft het door klager gestelde verwijtbare onttrekken door verweerder overweegt de raad als volgt. Alhoewel het bestaan van de door verweerder genoemde “vertrouwensbreuk” naar het oordeel van de raad niet (overduidelijk) uit de stukken blijkt, heeft verweerder ter zitting genoegzaam toegelicht dat hem gaandeweg de procedure het gevoel bekroop dat hij het op geen enkele wijze nog goed kon doen bij klager. Verweerder had de indruk dat klager alleen met hem verder zou willen als hij op alle punten in het gelijk zou worden gesteld. Verweerder zag geen heil meer in de samenwerking met klager, “de koek was op”. Daarom heeft hij klager op 14 september 2021 laten weten dat hij zich onttrok aan de zaak. Verweerder heeft daarbij aan klager voorgesteld of een kantoorgenoot van hem de zaak zou overnemen. Nadat klager hierop niet reageerde, heeft verweerder klager op 27 oktober 2021 nogmaals gevraagd of hij bijstand van een kantoorgenoot wenste, maar ook op dit voorstel heeft klager niets meer laten horen. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat de onttrekking door verweerder tijdig en duidelijk aan klager kenbaar is gemaakt en klager is daarbij ook gewezen op de te nemen stappen. Verweerder heeft klager niet aan zijn lot overgelaten. Verweerder heeft binnen de grenzen gehandeld van de beleidsvrijheid die hij als advocaat heeft en van enige onzorgvuldigheid aan de kant van verweerder is de raad niet gebleken. 
5.7    De raad komt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 4 maart 2024