ECLI:NL:TADRAMS:2024:42 Raad van Discipline Amsterdam 24-046/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:42
Datum uitspraak: 26-02-2024
Datum publicatie: 04-03-2024
Zaaknummer(s): 24-046/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak. Van schending van gedragsregels 7 en 8 is geen sprake.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 februari 2024
in de zaak 24-046/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 januari 2024 met kenmerk 2247646/JS/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met mevrouw T (hierna de vrouw). De vrouw wordt bijgestaan door verweerster.
1.2    Op 11 mei 2023 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift voorlopige voorzieningen strekkende tot vaststelling van voorlopige partneralimentatie bij de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) ingediend. In het verzoekschrift staat, voor zover relevant, het volgende: 
“12. Begin 2021 kampte de vrouw meer en meer met fysieke klachten. De vrouw kon er niet mee omgaan dat er in het huwelijk in wezen nog een derde persoon was. De derde persoon was vrouwelijke kantoorgenoot in het team van de man, met wie de man al voordat hij de vrouw leerde kennen een relatie had, en welke hij zei te hebben beëindigd toen hij een relatie met de vrouw kreeg, maar daar leek het gedurende het huwelijk in de praktijk helemaal niet op. De vrouw kreeg grote geestelijke problemen als gevolg van deze houding van de man.
13. Vanwege alle spanningen in het huwelijk werd de vrouw in augustus 2021 voor de eerste keer intern opgenomen op de afdeling Klinisch Centrum voor Acute Psychiatrie van de Parnassia Groep in Den Haag. In deze periode had de man zorg en interesse voor de vrouw en stonden partijen nog veel in contact met elkaar. De opname van de vrouw heeft tot begin oktober 2021 geduurd en toen kwam de vrouw weer thuis in Den Haag. 
14. Een maand na haar thuiskomst liet de man bij email van 21 november 2021 aan de vrouw weten te willen scheiden en heeft hij haar een voorstel gedaan voor de afwikkeling van de scheiding (productie 2). Hierna verslechterde de toestand van de vrouw en kwam zij nagenoeg niet meer de deur uit. Vervolgens is de vrouw op 22 juli 2022 nogmaals opgenomen in de kliniek van Parnassia, dit keer ruim vijf maanden tot medio januari 2023. Gedurende de tweede opname van de vrouw toonde de man geen belangstelling meer voor de vrouw. 
15. Nog tijdens de tweede opname van de vrouw heeft de man begin december 2022 middels zijn advocaat aan de vrouw laten weten geen andere mogelijkheid te zien dan het huwelijk door echtscheiding te ontbinden.”
1.3    Op 12 juni 2023 heeft klager een verweerschrift voorlopige voorzieningen ingediend met producties. Ook heeft klager op enig moment een verweerschrift zelfstandige verzoeken met producties ingediend. 
1.4    Op 14 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. In paragraaf 3 van de pleitaantekeningen van verweerster staat, voor zover relevant, het volgende:
“Anders dan de man suggereert kampte de vrouw niet al heel lang maar gedurende een periode met stemmingswisselingen en met name in juli/augustus 2021. En anders dan de man stelt is de vrouw niet manisch en zijn haar stemmingswisselingen niet het gevolg van een wijziging in haar voorgeschreven medicatie.”
1.5    In paragraaf 9 van de pleitaantekeningen van verweerster staat, voor zover relevant, het volgende:
“De man stelt in het verweerschrift dat hij de vrouw gesteund heeft toen zij een arbeidsconflict had. De vrouw had geen arbeidsconflict. Zij werd ziek en langdurig arbeidsongeschikt. De arbeidsovereenkomst is ontbonden onder betaling van de wettelijke vergoeding.”
1.6    Op 3 juli 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: 
a)    verweerster heeft in het verzoekschrift van 11 mei 2023 namens de vrouw gesteld dat de vrouw in een psychiatrische inrichting was opgenomen, omdat klager een relatie met een voormalig partner/collega zou hebben blijven onderhouden, terwijl verweerster wist dat dit onjuist is;
b)    verweerster heeft in paragraaf 3 van de pleitaantekeningen van 14 juni 2023 namens de vrouw gesteld dat de vrouw niet manisch is en haar stemmingswisselingen niet het gevolg zijn van een wijziging in de voorgeschreven medicatie, terwijl verweerster wist dat dit onjuist is;
c)    verweerster heeft in paragraaf 9 van de pleitaantekeningen van 14 juni 2023 namens de vrouw gesteld dat de vrouw geen arbeidsconflict had, terwijl verweerster wist dat de vrouw wel een arbeidsconflict had;
d)    verweerster heeft zich in het verzoekschrift van 11 mei 2023 namens de vrouw onnodig grievend uitgelaten door te stellen dat klager de vrouw aan haar lot zou hebben overgelaten. Deze stelling is volgens klager niet relevant voor de juridische beoordeling van de zaak.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2    Verder geldt dat een advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. 
Klachtonderdelen a), b) en c) 
4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en komen neer op het verwijt dat verweerster in strijd met gedragsregel 8 in haar processtukken feiten heeft geponeerd waarvan zij wist dan wel behoorde te weten dat deze onjuist zijn. Dit heeft verweerder toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden. Allereerst heeft verweerster in haar verzoekschrift van 11 mei 2023 gesteld dat de vrouw in een psychiatrische inrichting is opgenomen omdat klager een relatie met een voormalige partner/collega zou onderhouden. Dat is gelet op de schriftelijke verklaring van desbetreffende collega onjuist, aldus klager. Van een relatie was geen sprake. Verweerster presenteert dit echter als feit in plaats van als stelling van de vrouw (klachtonderdeel a). Daarnaast heeft verweerster in haar pleitnota van 14 juni 2023 gesteld dat de vrouw niet manisch was en dat haar psychiatrische aandoeningen niet te wijten waren aan een verandering van medicatie, terwijl verweerster weet dat dit onjuist is. Zoals blijkt uit producties bij het verweerschrift zelfstandige verzoeken, waaronder een brief met een diagnose van de psychiater van de vrouw, leed de vrouw sinds 2012 aan psychiatrische aandoeningen, was zij ook al eerder een keer in een psychiatrische inrichting opgenomen en vertoonde de vrouw volgens haar psychiater manisch gedrag als gevolg van een wisseling van medicatie (klachtonderdeel b). Tot slot heeft verweerster volgens klager in haar pleitnota van 14 juni 2023 gesteld dat de vrouw geen arbeidsconflict had, terwijl er wel een arbeidsconflict was en de vrouw nota bene in dat conflict door een kantoorgenoot van verweerster is bijgestaan. Klager verwijst in dit verband naar verschillende paragrafen uit zijn verweerschrift zelfstandige verzoeken en daarbij behorende producties waaruit dat volgens hem blijkt (klachtonderdeel c). 
4.4    De voorzitter overweegt dat het de taak is van verweerster, als advocaat van de vrouw, de belangen van de vrouw te behartigen. Bij de belangenbehartiging staat het verweerster vrij op partijdige wijze en eenzijdig het standpunt van de vrouw weer te geven en haar zienswijze op de gebeurtenissen te beschrijven. Verweerster mocht daarbij gebruik maken van het feitenmateriaal dat de vrouw haar verschafte en was slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Daarbij gaat het om die gevallen waarbij op voorhand duidelijk is dat de verstrekte informatie apert onjuist is. Daarvan is de voorzitter niet gebleken.
4.5    Verweerster heeft over het verwijt in klachtonderdeel a) toereikend aangevoerd dat zij zich in haar verzoekschrift van 11 mei 2023 bij de beschrijving van de omstandigheden in het huwelijk en de verstoorde verstandhouding tussen partijen heeft gebaseerd op hetgeen de vrouw hierover heeft verteld en de informatie die zij verweerster in haar e-mails heeft verstrekt. De vrouw had verweerster meegedeeld dat zij de man in het huwelijk meermalen het verwijt had gemaakt van de buitenechtelijke relatie en dat partijen hierover veelvuldig ruzie hebben gemaakt. De informatieverstrekking door de vrouw was consistent en voor verweerster bestond geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de door de vrouw weergegeven feiten. De informatie van de vrouw werd bovendien op punten ondersteund door hetgeen namens klager in zijn processtukken is aangegeven, bijvoorbeeld dat klager enkele jaren voordat hij de vrouw leerde kennen een verhouding heeft gehad met de betreffende collega en dat het verwijt dat de vrouw hem maakte van de buitenechtelijke relatie een bekend en lopend conflict tussen partijen was in het huwelijk. 
4.6    Voor wat betreft klachtonderdeel b) heeft verweerster terecht aangevoerd dat het haar als advocaat van de vrouw vrijstond in rechte de stellingen van klager te bestrijden dat de vrouw manisch was en dat haar psychiatrische aandoeningen te wijten waren aan een verandering van medicatie. Dit is een essentieel onderdeel van de belangenbehartiging van een cliënt door een advocaat. Dat verweerster met deze betwisting in de pleitnota feiten heeft gesteld waarvan op dat moment bekend is of bekend had moeten zijn dat deze onwaar zijn, is niet gebleken. 
4.7    Voor wat betreft klachtonderdeel c) geldt dat het verweerster naar het oordeel van de voorzitter vrijstond – en het zelfs haar taak was – namens de vrouw te betwisten dat sprake was van een arbeidsconflict, omdat de vrouw de mening was toegedaan dat daarvan geen sprake was. Verweerster moet immers het standpunt en de perceptie van de vrouw op de feiten verwoorden. Deze betwisting kan ook niet gelden als een klachtwaardige uitlating in die zin dat daarmee feiten worden gesteld waarvan bekend is of bekend had behoren te zijn dat deze onwaar zijn. 
4.8    Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wegens strijd met gedragsregel 8 is dan ook in geen van de drie klachtonderdelen gebleken en klachtonderdelen a), b) en c) zijn hiermee kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel d)
4.9    Klager verwijt verweerster dat zij zich in het verzoekschrift van 11 mei 2023 en tijdens de zitting van 14 juni 2023 namens de vrouw onnodig grievend heeft uitgelaten door te stellen dat klager de vrouw aan haar lot zou hebben overgelaten. De door verweerster ingenomen stelling is voor de juridische beoordeling van een verzoek om een bijdrage in het levensonderhoud irrelevant en bovendien onnodig kwetsend voor klager. Volgens klager beoogt verweerster hiermee enkel een ongunstig karakterbeeld van klager te schetsen om de rechtbank ertoe te bewegen een hogere bijdrage aan de vrouw toe te kennen.
4.10    Dit klachtonderdeel faalt eveneens. Gedragsregel 7 bepaalt dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. Daarbij heeft te gelden dat het enkele feit dat de standpunten van de cliënt van een advocaat de wederpartij niet welgevallig zijn, nog niet betekent dat de advocaat de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de voorzitter niet gebleken. Verweerster heeft allereerst naar voren gebracht dat zij in het verzoekschrift niet schrijft dat klager de vrouw aan haar lot heeft overgelaten, maar dat de man gedurende de tweede opname van de vrouw geen belangstelling meer voor de vrouw toonde, hetgeen naar het oordeel van de voorzitter van vergelijkbare strekking is. Verweerster heeft aangevoerd dat hiermee een persoonlijke opvatting van de vrouw is weergegeven. Hoewel de voorzitter voorstelbaar acht dat deze bewoordingen voor klager kwetsend zijn, maakt dit het standpunt nog niet ongeoorloofd. Zij raakt immers aan de kern van het debat tussen klager en de vrouw, is daarmee relevant en dus niet onnodig grievend. Het stond verweerster vrij dit zo op te schrijven. Klachtonderdeel d) is derhalve eveneens kennelijk ongegrond. 
4.11    De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerster bij de behandeling van de zaak voor de vrouw de vrijheid die zij al advocaat van de wederpartij geniet niet heeft overschreden. De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom volledig kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024. 


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 26 februari 2024