ECLI:NL:TADRAMS:2024:34 Raad van Discipline Amsterdam 23-729/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-02-2024 |
Datum publicatie: | 04-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-729/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Niet gebleken van klachtwaardig handelen. Los van de vraag of hij daartoe gehouden was, heeft verweerder (de advocaat van) klaagster uitleg gegeven over de bankrekening van en heeft hij een alternatieve bankrekening voorgesteld waar klaagster het door de rechtbank vastgestelde bedrag naar kon overmaken. Voor de standpunten van klaagster dat verweerder heeft meegewerkt aan een verdachte financiële transactie en dat verweerder haar schimmige rekeningnummers heeft gegeven, zijn geen aanknopingspunten in het dossier te vinden. De omstandigheid dat klaagster klaarblijkelijk vraagtekens zet bij het gebruik van de bankrekening van de schoonzus van de cliënt van verweerder, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. De klacht is dan ook ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 februari 2024
in de zaak 23-729/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 juni 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2244524/JS/BF
digitaal van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 januari 2024. Daarbij
waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 00 tot en met 04.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is met haar broer verwikkeld in een geschil over de afwikkeling van
de nalatenschap van hun vader. Klaagster is enig erfgenaam en de vereffenaar van de
nalatenschap. De broer van klaagster is onterfd en heeft een beroep gedaan op zijn
legitieme portie. Over deze erfrechtkwestie loopt een procedure bij de rechtbank Amsterdam.
Verweerder staat de broer van klaagster hierin bij.
2.3 Bij vonnis in het incident van 22 maart 2023 heeft de rechtbank Amsterdam klaagster
in haar hoedanigheid van vereffenaar veroordeeld tot betaling aan de cliënt van verweerder
van een voorschot van € 60.000,- (te vermeerderen met rente) uit de nalatenschap van
hun vader.
2.4 Op 27 maart 2023 om 10:48 uur heeft verweerder klaagster per e-mail verzocht
het door haar verschuldigde bedrag over te maken naar een bankrekeningnummer ten name
van Van der M. Daarop heeft de advocaat van klaagster dezelfde dag aan verweerder
gevraagd waarom de betaling op een bankrekening met de naam Van der M. moet worden
overgemaakt. Verweerder heeft vervolgens bericht dat het de bankrekening van een familielid
van zijn cliënt is en dat van een bedenkelijke transactie geen sprake is.
2.5 Op 29 maart 2023 heeft verweerder het vonnis van 22 maart 2023 aan klaagster
laten betekenen waarbij klaagster is bevolen om binnen veertien dagen een voorschot
van € 60.000,- vermeerderd met rente over te maken naar de kwaliteitsrekening
van de deurwaarder.
2.6 Op 11 april 2023 heeft de advocaat van klaagster verweerder gemaild:
‘De reactie van uw cliënt neemt de zorgen van cliënte niet weg. Cliënte betaalt weliswaar
uit hoofde van een veroordelend vonnis, maar het behoeft geen toelichting, dat in
de behandeling door de rechter van deze zaak geen rekening is gehouden met betaling
op een volstrekt onbekende bankrekening. Ik vertrouw u bekend met de werking van de
WWFT, uitkeringsfraude en dergelijke, op grond waarvan niet zonder meer gesproken
kan worden van bevrijdende betaling, indien sprake is van mogelijk verdachte transacties.
Cliënte betrekt daarbij niet alleen het gegeven van de onbekende bankrekening, maar
tevens het gegeven dat in het verleden gebleken is dat uw cliënt toepasselijke regels
minder nauw neemt. Zolang uw cliënt geen duidelijkheid geeft omtrent de onbekende
bankrekening is cliënte slechts bereid het bedrag van € 60.476,71 op de derdenrekening
van mijn kantoor te storten voor verdere afhandeling.’
2.7 Op 12 april 2023 heeft verweerder telefonisch contact gehad met de advocaat
van klaagster.
2.8 Op 25 april 2023 heeft de advocaat van klaagster aan de door de verweerder
ingeschakelde deurwaarder het volgende bericht:
‘Ik acht het dienstig u te informeren, dat cliënte niet bereid is het “Voorschot nog
vast te stellen legitieme portie in de nalatenschap” te voldoen, aangezien de heer
[…] weigert een hem toebehorende bankrekening te doen gebruiken voor de ontvangst
van die betaling. De heer […] lijkt in dat verband enkele krampachtige pogingen te
doen om niet een eigen bankrekening behoeven te betrekken. Namens cliënte heb ik mr.
[verweerder] gewezen op mijn overwegingen met betrekking tot de WWFT en cliënte sluit
tevens niet uit dat sprake kan zijn van uitkeringsfraude. In het stramien van die
krampachtige pogingen past de poging om uw kwaliteitsrekening te doen gebruiken, zoals
blijkt uit uw op 29 maart 2023 betekende exploot.’
2.9 Op 17 mei 2023 heeft verweerder ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag
laten leggen onder de ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro) Op 23 en 26 mei 2023 heeft
verweerder de advocaat van klaagster hierover bericht.
2.10 Na het afleggen van een verklaring derdenbeslag heeft ABN Amro het onder beslag
getroffen bedrag van € 61.663,50 aan de deurwaarder afgedragen. De deurwaarder heeft
dit bedrag overgemaakt op een door de cliënt van verweerder opgegeven bankrekening.
2.11 Op 30 mei 2023 heeft de advocaat van klaagster verweerder bericht:
‘Het komt cliënte voor dat terughoudendheid met betrekking tot de ondeugdelijkheid
van de gronden om betaling van het voorschot te weigeren op zijn plaats is. Cliënte
weigert niet te betalen, maar vreest voor frauduleuze transacties en wenst daar niet
aan mee te werken, mede de geschiedenis van uw cliënt in aanmerking genomen. De simpele
vraag waarom de € 60.000 niet op een bankrekening van uw cliënt kan worden gestort,
is tot op heden niet beantwoord. (…) Cliënte heeft (…) aangegeven (…) een klacht tegen
u in te zullen dienen wegens uw medewerking aan verdachte financiële transacties,
waarbij zij rekening houdt met uw belang uw declaraties betaald te krijgen.’
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
dat hij heeft meegewerkt aan een verdachte financiële transactie. In dat verband heeft
klaagster – samengevat – het volgende gesteld. In plaats van het rekeningnummer van
zijn cliënt, heeft klaagster van verweerder alleen maar schimmige rekeningnummers
gekregen waarnaar het bedrag van € 60.000,- overgemaakt moest worden. Verweerder heeft
geen antwoord gegeven op de vraag waarom het voorschot niet op een bankrekening van
zijn cliënt kon worden gestort. Toen klaagster weigerde mee te werken aan de verdachte
transactie heeft verweerder beslag laten leggen.
Het lijkt er volgens klaagster op dat de cliënt van verweerder niet alleen een eventuele
terugbetaling van het voorschot lastiger wilde maken, maar dat hij het bedrag ook
voor anderen onzichtbaar wilde houden. Advocaten moeten voorzichtig zijn met betalingen
en het gebruiken van een bankrekening die niet van een cliënt is, mag volgens klaagster
niet zomaar. Nog voordat tot incasso van het voorschot was overgegaan, heeft verweerder
betaling op de kwaliteitsrekening van de deurwaarder voorgesteld.
3.2 De raad zal hierna op de klacht ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer tegen de klacht gevoerd. Primair doet verweerder een
beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht, omdat klaagster daar volgens hem
geen belang bij heeft. Als er al schimmige rekeningnummers aan klaagster zouden zijn
doorgegeven, hetgeen verweerder betwist, dan zou alleen zijn cliënt daarvan nadeel
ondervinden, aldus verweerder.
4.2 Subsidiair betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
In dat verband voert verweerder – samengevat – het volgende aan. Er zijn geen schimmige
derdengeldrekeningen aan klaagster verstrekt. De aanvankelijk opgegeven bankrekening
was de rekening van de schoonzus van zijn cliënt, mevrouw Van der M. Later is bericht
dat klaagster bevrijdend kon betalen door overmaking van het verschuldigde bedrag
naar de kwaliteitsrekening van de deurwaarder. Daarbij wijst verweerder erop dat betaling
aan een ander dan de schuldeiser juridisch mogelijk is. Tot slot heeft de beslaglegging
niet ten onrechte plaatsgevonden. Er lag een voor executie vatbaar vonnis waaraan
klaagster niet vrijwillig wilde voldoen.
4.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klacht
5.1 Voordat de raad toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht, moet
de raad vanwege het door verweerder gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid en ook
ambtshalve, eerst vaststellen of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Naar
het oordeel van de raad is dat wel het geval.
5.2 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in
te dienen over een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die
door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in haar belang is
of kan worden getroffen. Op vragen van de raad over de klacht is ter zitting namens
klaagster verklaard dat het klaagster erom gaat dat verweerder haar niet duidelijk
heeft uitgelegd waarom zij het voorschot van € 60.000,- moet overmaken naar een onbekende
bankrekening. Daarmee heeft klaagster een voldoende rechtstreeks eigen belang bij
haar klacht over verweerder. De raad zal de klacht hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader
5.3 De raad stelt vast de klacht gaat over verweerder als advocaat van de wederpartij
van klaagster. Daarbij is het uitgangspunt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid
heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg
met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt
worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen
van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De
advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn
cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel
dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
De klacht is ongegrond
5.4 Zoals de raad in 5.2 al heeft overwogen, gaat de klacht er in de kern om dat
verweerder klaagster niet duidelijk heeft uitgelegd waarom zij het voorschot van €
60.000,- moet overmaken naar een onbekende bankrekening.
5.5 De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen
van oordeel dat van klachtwaardig handelen van verweerder niet is gebleken. Los van
de vraag of hij daartoe gehouden was, heeft verweerder (de advocaat van) klaagster
uitleg gegeven over de bankrekening van Van der M. en heeft hij een alternatieve bankrekening
voorgesteld waar klaagster het door de rechtbank vastgestelde bedrag naar kon overmaken.
Naar aanleiding van vragen van de raad heeft verweerder hierover ter zitting nog toegelicht
dat hij, op verzoek van zijn cliënt, de bankrekening van diens schoonzus aan de advocaat
van klaagster heeft doorgeven, omdat deze schoonzus ook een deel van zijn declaraties
heeft betaald. Toen eind maart 2023 bleek dat de uitleg van verweerder voor klaagster
niet voldoende was, heeft verweerder klaagster verzocht het geld dan naar de kwaliteitsrekening
van de deurwaarder over te maken om daarmee aan de bezwaren van klaagster tegen de
bankrekening van de schoonzus van zijn cliënt tegemoet te komen. Gelet op deze omstandigheden
en de toelichting daarop van verweerder, is de raad van oordeel dat verweerder niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor de standpunten van klaagster dat
verweerder heeft meegewerkt aan een verdachte financiële transactie en dat verweerder
haar schimmige rekeningnummers heeft gegeven kan de raad, mede gelet op de toelichting
van verweerder, geen aanknopingspunten vinden. De omstandigheid dat klaagster klaarblijkelijk
vraagtekens zet bij het gebruik van de bankrekening van de schoonzus van de cliënt
van verweerder, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. De klacht
is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en J.C.
Ellerman, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in
het openbaar op 26 februari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden: 26 februari 2024