ECLI:NL:TADRAMS:2024:27 Raad van Discipline Amsterdam 24-007/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:27
Datum uitspraak: 12-02-2024
Datum publicatie: 20-02-2024
Zaaknummer(s): 24-007/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat in een strafzaak; Verweerder heeft in voldoende mate voldaan aan de eisen van gedragsregel 16 lid 1.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 12 februari 2024
in de zaak 24-007/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:
    
verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 januari 2024 met kenmerk 2275664/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klaagster op 17 januari 2024 en door verweerder op 24 januari 2024 nagezonden stukken. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster is op 15 december 2021 aangehouden na de ontdekking van een hennepkwekerij in haar woning. Verweerder heeft in de piketfase consultatiebijstand verleend en haar bijgestaan tijdens het verhoor diezelfde dag. Tussen klaagster en verweerder heeft op die dag ook een overleg plaatsgevonden. 
1.2    Vervolgens heeft verweerder diezelfde dag - 15 december 2021 - klaagster een e-mail gestuurd, waarin hij haar uitlegt dat het verdere verloop van haar zaak vooralsnog in handen was van het Openbaar Ministerie (OM). Ook bevestigt hij klaagster dat zij hadden afgesproken dat hij haar verder in de zaak als raadsman zou bijstaan. Als bijlage heeft verweerder een algemene informatiebrief bijgevoegd waarin hij nogmaals bevestigt dat hij haar verder zou bijstaan en dat zijn uurloon € 320,00 exclusief btw bedraagt.  
1.3    Op 30 december 2021 heeft klaagster verweerder verzocht om een prijsopgave en om opgave van het aantal door verweerder te besteden uren. Een dag later heeft verweerder klaagster geantwoord dat hij verwachtte minder dan 8 uur aan de zaak te zullen besteden afhankelijk van de beslissing van het OM. Ook heeft hij klaagster erop gewezen dat zij in geval van een sepot of vrijspraak de Staat om een vergoeding zou kunnen vragen voor de door haar gemaakte kosten, waaronder zijn honorarium. Verweerder heeft naar aanleiding van deze e-mail niet meer van klaagster vernomen.
1.4    Op 13 januari 2022 ontving verweerder een e-mail van mr. A met de mededeling dat klaagster haar had verzocht haar verder bij te staan. Verweerder had hier geen bezwaar tegen en heeft klaagster op 27 januari 2022 een e-mail gestuurd waarin hij aangaf het dossier te zullen sluiten en waarbij hij zijn nota ter hoogte van € 1.100,00 bijsloot. 
1.5    Bij e-mail van 31 januari 2022 heeft klaagster, voor zover relevant geantwoord: 
“In de bijlage stuurt u mij een factuur betreffende rechtsbijstand. Dit is niet correct. Op 15 december 2021 bent u aan mij toegewezen tijdens piketdienst. Eén van de rollen die u dan heeft is mij informeren over het vervolgtraject en het op de hoogte stellen van mijn rechten en plichten. Dat is niet gebeur[d], zo was ik ook niet op de hoogte dat ik een vrije keuze heb met welke advocaat ik ga samenwerken. Tevens ontvangt u voor deze dienst een pikettoeslag waardoor dit niet naar mij in rekening gebracht dient te worden. Op 30 december 2021 heb ik u een mail gestuurd waarin ik vraag wat de kosten voor een traject eigenlijk zijn. Daarop stuurt u mij op 31 december 2021 een mail met info brief waaruit ik dan zou moeten opmaken wat de kosten zouden kunnen zijn. (…) Het is dus niet mogelijk dat er kosten in rekening worden gebracht terwijl ik op 31 december pas op de hoogte werd gesteld dat er kosten aan verbonden zijn. (…).”
1.6    Verweerder heeft bij e-mail van 21 februari 2022 als volgt geantwoord, voor zover relevant: 
“Voor uw verbazing omtrent mijn brief van 27 januari jl. en nota heb ik geen enkel begrip. Ik heb u op woensdag 15 december 2021 voor het politieverhoor, consultatiebijstand verleend op basis van mijn (meer als 30 jaar) ervaring als strafrechtadvocaat. (…). Ik heb u gevraagd of u na de piketfase door mij bijgestaan zou willen worden. Dat wilde u. Gezien het feit dat u een goede baan heeft als HR-manager (…) en gezien het feit dat uw partner ook inkomen heeft uit zijn bedrijf, heb ik u verteld dat u niet voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking zult kunnen komen. U begreep dat. (…) Kort na het verhoor werd u heengezonden. Nog dezelfde avond (om 20:40 uur) bevestigde ik u per mail onze afspraken. (…) Ik sloot mijn infobrief bij waarin onder meer (nogmaals) vermeld stond dat ik u ter zake van overtreding van de opium wet zou bijstaan; de werkzaamheden die ik daartoe zou verrichten en mijn honorarium. In deze brief staat ook vermeld de procedure die u kunt volgen indien u meent dat u een klacht over mij heeft. Voor mijn werkzaamheden in de piketfase heb ik u geen nota gestuurd.”
1.7    Klaagster heeft hierop bij e-mail van 22 februari 2022 voorgesteld om de rekening bij wijze van schikking te delen. Verweerder heeft dit voorstel afgewezen en gepersisteerd bij zijn nota. Klaagster heeft vervolgens een klacht over verweerder ingediend bij het kantoor van verweerder. De klachtenfunctionaris van verweerders kantoor heeft de klacht bij brief van 19 oktober 2023 ongegrond verklaard.    
1.8    Op 23 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. 
a)    verweerder heeft onterecht kosten in rekening gebracht voor rechtsbijstand; 
b)    verweerder heeft een toon in zijn e-mails gebruikt die overkomt als een serieus dreigement en misbruikt daarmee zijn rol als advocaat;
c)    verweerder heeft klaagster op geen enkel moment verteld dat zij vrij was om zelf een advocaat te kiezen na de piketdienst;
d)    verweerder heeft ten onrechte contact opgenomen met haar huidige advocaat om vertrouwelijke informatie in te winnen. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2    Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 
Klachtonderdelen a) en c) 
4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. In klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat hij ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht voor zijn rechtsbijstand. Allereerst heeft klaagster hiertoe gesteld dat verweerder voor zijn rechtsbijtstand op 15 december 2021 een pikettoeslag ontving waardoor de rechtsbijstand volgens klaagster niet bij haar in rekening gebracht mocht worden. Klaagster heeft verweerder op 30 december 2021 gevraagd haar een prijsopgave van de kosten te geven en opgave van het aantal door verweerder te besteden uren. Op 31 december 2021 heeft verweerder haar hierover informatie gestuurd waaruit zou moeten blijken wat de kosten zouden kunnen zijn. Omdat klaagster pas op dat moment op de hoogte is gesteld van de kosten, zij nooit een opdrachtbevestiging heeft gezien, geen voorschotbetaling heeft gedaan of buiten de piketdienst om met verweerder heeft kennisgemaakt, kunnen de kosten niet bij haar in rekening worden gebracht. Dat klaagster in de tussenliggende periode wel eens een vraag aan verweerder heeft gesteld, maakt dit niet anders. Dat was voordat klaagster überhaupt op de hoogte was van de kosten en de vrije keuze om zelf een advocaat te kiezen na de piketdienst. Klaagster verwijt verweerder dan ook eveneens dat hij haar niet heeft verteld dat het haar vrijstond zelf een advocaat te kiezen na de piketdienst (klachtonderdeel c).  
4.4    Deze klachtonderdelen falen. Op grond van gedragsregel 16 lid 1 moet de advocaat zijn cliënt op de hoogte brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vastleggen. De voorzitter is van oordeel dat verweerder in voldoende mate aan dit vereiste heeft voldaan. Uit de gedingstukken komt naar voren dat verweerder klaagster in de piketfase bijstand heeft verleend en haar heeft bijgestaan tijdens haar verhoor. Voor deze werkzaamheden heeft verweerder klaagster geen nota gestuurd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij en klaagster in de piketfase overleg hebben gevoerd over de rechtsbijstand na de piketfase, waarbij verweerder klaagster erop heeft gewezen dat zij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam gezien haar inkomen, het inkomen van haar partner en haar banktegoed en dat klaagster had aangegeven dat zij verder door verweerder wenste te worden bijgestaan. 
4.5    Hoewel verweerder niet schriftelijk heeft bevestigd dat klaagster niet voor een toevoeging in aanmerking kwam, heeft hij klaagster wel direct diezelfde dag (eveneens op 15 december 2021) per e-mail bericht dat hij ook betalende cliënten bijstaat en wat zijn uurtarief is. Alhoewel het beter was geweest als verweerder klaagster ook schriftelijk had bevestigd dat zij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam, kan op grond van deze feiten en omstandigheden niet volgehouden worden dat verweerder klaagster onvoldoende zou hebben geïnformeerd over het feit dat hij haar tegen betaling verder zou bijstaan. Klaagsters stelling dat zij dit niet eerder dan door verweerders antwoord van 31 december 2021 op haar e-mail van 30 december 2021 wist, acht de voorzitter daarmee dan ook niet aannemelijk. Klachtonderdeel a) is gelet hierop kennelijk ongegrond. 
4.6    Verder heeft verweerder onweersproken betoogd, en dit volgt ook uit zijn e-mail van 15 december 2021, dat verweerder met klaagster heeft besproken of hij haar na de piketfase verder zou bijstaan als raadsman en dat klaagster daarmee akkoord is gegaan. Daarmee moet het klaagster ook duidelijk zijn geweest dat zij derhalve ook de keuze had om zich na de piketdienst niet door verweerder, maar door een andere advocaat te laten bijstaan. Klaagsters verwijt dat verweerder haar hierover niet heeft geïnformeerd, is dan ook onterecht. De voorzitter acht klachtonderdeel c) daarmee eveneens kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b)
4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij een toon in zijn e-mails heeft gebruikt die overkomt als een serieus dreigement en dat hij daarmee zijn rol als advocaat misbruikt. Verweerder bestrijdt dat zijn e-mails onvriendelijk agressief van toon waren en ook het klachtdossier biedt geen enkele grondslag voor dit verwijt, zodat klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond is. 
Klachtonderdeel d) 
4.8    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij ten onrechte contact heeft opgenomen met haar huidige advocaat, mr. A, en haar had gevraagd naar de uitspraak in haar zaak. Dat betreft volgens klaagster vertrouwelijke informatie waar verweerder niet naar had mogen vragen. Volgens klaagster is verweerders werkwijze niet zoals van een advocaat mag worden verwacht.
4.9    Verweerder heeft aangevoerd dat strafzittingen en uitspraken in Nederland toegankelijk zijn voor het publiek en niet vertrouwelijk zijn, tenzij de rechter (sporadisch) anders bepaalt. Verweerder beaamt dat hij mr. A naar de afloop van de procedure had gevraagd naar het vonnis. Dit was van belang voor hem omdat klaagster in geval van een sepot of vrijspraak de Staat een vergoeding zou kunnen vragen voor de door haar gemaakte kosten, waaronder verweerders honorarium. Klaagster weigerde namelijk zijn nota te betalen en verweerder dacht dat een vrijspraak klaagsters standpunt met betrekking tot het niet-betalen van zijn nota misschien zou veranderen. Mr. A had hem echter geantwoord dat zij die informatie niet kon geven zonder toestemming van haar cliënte. Verweerder heeft haar daarop laten weten dat hij daar begrip voor had en haar bedankt voor de moeite. Verweerder is van mening dat hij hiermee niet onbetamelijk heeft gehandeld. De voorzitter volgt verweerder in dit standpunt en oordeelt dat het verweerder vrijstond om bij de huidige advocaat naar de afloop van de procedure te informeren. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond. 
4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.


BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 12 februari 2024