ECLI:NL:TADRAMS:2024:226 Raad van Discipline Amsterdam 24-851/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:226 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-12-2024 |
Datum publicatie: | 07-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-851/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft de vrijheid die hij als advocaat wederpartij geniet niet overschreden. Verweerder bepaalt niet de gang van zaken op zitting. Ook heeft verweerder niet bewust onjuiste feiten verkondigd. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
30 december 2024 in de zaak 24-851/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 november 2024 met kenmerk 2349631/JS/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Het betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder is
advocaat bij DAS Rechtsbijstand (hierna: DAS).
1.2 In april 2021 heeft een jurist van DAS (niet zijnde een advocaat en hierna:
de jurist) klager bijgestaan in een arbeidsrechtsgeschil met een uitzendbureau (hierna:
het uitzendbureau). Klager was werkzaam als uitzendkracht en had een uitzendovereenkomst
met het uitzendbureau. In de overeenkomst was een uitzendbeding opgenomen, waarmee
de uitzendovereenkomst kon worden beëindigd.
1.3 Op 8 april 2021 had klager zich ziek gemeld, waarna het uitzendbureau op
grond van het uitzendbeding per gelijke datum was overgegaan tot beëindiging van de
uitzendovereenkomst. Eveneens op 8 april 2021 heeft het UWV klager een ziektewetuitkering
toegekend.
1.4 Klager heeft zich destijds tot DAS gewend omdat hij zich tegen de beëindiging
van de uitzendovereenkomst op grond van het uitzendbeding wilde verzetten. Op 6 mei
2021 heeft de jurist het uitzendbureau namens klager aangeschreven en conform de wens
van klager onder verwijzing naar jurisprudentie van het gerechtshof Den Haag de vernietiging
van de opzegging ingeroepen. Uiteindelijk is medio 2021 tussen klager en het uitzendbureau
een regeling getroffen, waarbij klager onder voorwaarden berustte in de beëindiging
van de uitzendovereenkomst.
1.5 In 2023 kwam klager bij DAS op dit geschil terug. Aanleiding daarvoor was
een arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:426) waarin een oordeel
was gegeven over de toelaatbaarheid van een uitzendbeding zoals dat ook voor klager
gold. De Hoge Raad oordeelde - onder meer - dat een uitzendbeding dat inhoudt dat
de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt indien de terbeschikkingstelling op
verzoek van de inlener eindigt op zichzelf niet ontoelaatbaar is, maar dat dit anders
is als de uitzendovereenkomst bij arbeidsongeschiktheid eindigt zonder dat sprake
is van een daadwerkelijk verzoek van de inlener.
1.6 Klager was gelet op dit arrest van mening dat DAS een beroepsfout had gemaakt
bij de afwikkeling van zijn arbeidsrechtgeschil met het uitzendbureau en vorderde
in verband daarmee een schadevergoeding van DAS. Klager verweet DAS - onder meer -
dat zij geen schikking voor hem had mogen treffen omdat hij in 2021 arbeidsongeschikt
was. Door akkoord te gaan met een schikking heeft klager naar zijn zeggen een benadelingshandeling
gepleegd ten opzichte van het UWV.
1.7 DAS heeft de vordering van klager afgewezen en daarop heeft klager zich tot
het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: het Kifid) gewend.
1.8 DAS heeft in de procedure bij het Kifid zowel bij antwoord als in dupliek
verweer gevoerd. Daarna heeft het Kifid een mondelinge behandeling bepaald op 21 mei
2024. Op de mondelinge behandeling heeft, onder andere, verweerder namens DAS verweer
gevoerd tegen de vordering van klager op DAS.
1.9 Op 22 mei 2024 heeft klager over het optreden van verweerder tijdens de mondelinge
behandeling een klacht ingediend bij DAS en verzocht om terugtrekking van DAS uit
de klachtenprocedure bij het Kifid en daarnaast verzocht om een schadeloosstelling.
1.10 Op 27 mei 2024 heeft een medewerker van DAS (specialist kwaliteit) gereageerd
op de klacht van klager en laten weten dat DAS zich niet zal terugtrekken uit de lopende
klachtprocedure bij het Kifid en de vordering van klager afgewezen.
1.11 Op 28 mei 2024 heeft klager een vervolgklacht ingediend bij DAS. Op 31 mei
2024 heeft de directeur Interne Rechtshulp van DAS hierop gereageerd en opnieuw het
standpunt van DAS uiteengezet. Daarbij is aan klager meegedeeld dat indien klager
zich niet met het oordeel van DAS over het optreden van haar advocaat kan verenigen,
klager zich tot de deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam kan wenden.
1.12 Op 13 juni 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
Op 23 augustus 2024 heeft Kifid de vordering van klager op DAS afgewezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager licht zijn
klacht als volgt toe.
2.2 Klager is in 2021 door een jurist van DAS geadviseerd over het treffen van
een schikking met het uitzendbureau ter beëindiging van zijn dienstverband. Klager
was op dat moment arbeidsongeschikt. Klager heeft daarna bij DAS geklaagd over de
wijze waarop hij is geadviseerd. Deze klacht is door het Kifid behandeld. Tijdens
de hoorzitting van 21 mei 2024 bij het Kifid is DAS onder meer vertegenwoordigd door
verweerder. Klager verwijt verweerder dat hij met de door hem tijdens de hoorzitting
ingenomen standpunten wetsovertredingen door zijn collega’s heeft gefaciliteerd, dan
wel heeft gelegaliseerd en zich hiermee niet onafhankelijk van DAS heeft opgesteld.
Daarbij heeft verweerder gebruik gemaakt van stukken die klager niet bekend waren
of ter inzage waren gelegd (een telefoonnotitie van een gesprek waarin klager zou
hebben gezegd dat hij niet wenste terug te komen van de getroffen schikking). Daarnaast
heeft verweerder feiten geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of had moeten kennen.
Ten slotte heeft verweerder nagelaten inhoudelijk te reageren op de door klager na
de mondelinge behandeling bij DAS ingediende klachten en is de wettelijke overtreding
ook niet gemeld bij een toezichthoudende instantie.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over verweerder als advocaat van de wederpartij. Het algemene
uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van
hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde
voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten
mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen
zij niet bewust onjuiste informatie geven. Advocaten hoeven in het algemeen niet af
te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan
zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun
cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft.
In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter ziet op grond van de stukken in het klachtdossier geen aanleiding
om de klacht van klager gegrond te verklaren. Hiervoor is het volgende relevant. Verweerder
diende op de mondelinge behandeling bij het Kifid van 21 mei 2024 als partijdig belangenbehartiger
het standpunt van zijn cliënte, DAS, te verdedigen. DAS had immers verweerders bijstand
ingeroepen om zich te verweren tegen de verwijten van klager. Het is de voorzitter
niet gebleken dat verweerder bij die belangenbehartiging de belangen van klager nodeloos
of op ontoelaatbare wijze heeft geschaad dan wel bewust onwaarheden heeft verkondigd.
Verweerder heeft onderbouwd aangevoerd dat hij tijdens de mondelinge behandeling heeft
toegelicht dat en waarom volgens DAS geen sprake was van een door DAS veroorzaakte
benadelingshandeling. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op de stukken in het
procesdossier en de inlichtingen die hij van (de behandelend juristen van) DAS had
gekregen. Verweerder mocht naar het oordeel van de voorzitter uitgaan van de juistheid
van de verstrekte informatie. Weliswaar is juist dat een advocaat, zoals klager stelt,
onafhankelijk dient te zijn van zijn cliënt en niet bewust onjuiste informatie namens
zijn cliënt mag verkondigen, maar dat dit in de onderhavige procedure bij het Kifid
is gebeurd, is de voorzitter niet gebleken. Het enkele feit dat het door verweerder
namens DAS verkondigde standpunt klager niet welgevallig is, betekent nog niet dat
het standpunt daarmee inhoudelijk onjuist is of dat verweerder wetsovertredingen heeft
gefaciliteerd of gelegaliseerd dan wel anderszins de hem toekomende vrijheid heeft
overschreden. Het namens DAS ingenomen standpunt zag op de juridische beoordeling
van de manier waarop de uitzendovereenkomst van klager was beëindigd tegen de achtergrond
van het latere arrest van de Hoge Raad. Het Kifid heeft over de juistheid van dit
standpunt een oordeel gegeven. In dit tuchtrechtelijk geschil kan de juistheid van
de inhoudelijke aspecten van het geschil tussen DAS en klager bij het Kifid niet meer
aan de orde komen.
4.3 Voor zover klager heeft gesteld dat hem de mogelijkheid was ontnomen om op
de mondelinge behandeling te reageren op de stellingen van DAS, geldt dat dit verweerder
niet tuchtrechtelijk verweten kan worden. Niet verweerder maar het Kifid bepaalde
immers de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling. Verder overweegt de voorzitter
dat uit het klachtdossier blijkt dat DAS op 27 mei 2024 en 31 mei 2024 heeft gereageerd
op de klachten die klager bij DAS had ingediend. Dat verweerder niet persoonlijk heeft
gereageerd op de klachten, maakt niet dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Tot slot valt niet in te zien op grond waarvan verweerder jegens
klager enige verplichting zou hebben gehad om een melding te doen bij een toezichthoudende
instantie.
4.4 De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder
de grenzen van het betamelijke niet heeft overschreden. Al hetgeen klager verder naar
voren heeft gebracht leidt de voorzitter niet tot een ander oordeel.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in zijn geheel kennelijk
ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 december
2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 december 2024