ECLI:NL:TADRAMS:2024:214 Raad van Discipline Amsterdam 24-756/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:214 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-12-2024 |
Datum publicatie: | 27-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-756/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak. Verweerster mocht uitgaan van de juistheid van de bewijsstukken die haar cliënt haar had verstrekt. Van een uitzonderingssituatie waarin zij nader onderzoek had moeten doen naar de stukken is niet gebleken. Daarvoor moet sprake zijn van een duidelijke (vrijwel) evidente aanwijzing voor de onjuistheid van de bewijsstukken. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 december 2024
in de zaak 24-756/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 22 oktober 2024 met kenmerk ks/ss/24-333/2358758, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klaagster op 6 november 2024 nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en haar ex-partner (hierna: de vader) zijn verwikkeld in een procedure
over onder andere de omgang tussen hun minderjarige zoon (hierna: het kind) en de
vader. Verweerster staat in deze procedure de vader als advocaat bij. Klaagster wordt
bijgestaan door haar advocaat (hierna: mr. K). In een beschikking van de rechtbank
is vastgelegd dat er omgang moet zijn tussen vader en zoon.
1.2 Op 20 juni 2024 van 9:00 uur tot 9:30 uur stond een omgangsmoment gepland
tussen de vader, het kind, klaagster en een vriendin van klaagster in een hotel in
de gemeente O. Dit omgangsmoment is niet doorgegaan. Zowel klaagster als de vader
hebben die dag aan hun advocaten teruggekoppeld dat de andere partij niet was verschenen
op de afspraak.
1.3 Tussen mr. K en verweerster heeft diezelfde dag (20 juni 2024) de volgende
e-mailcorrespondentie plaatsgevonden. Verweerster schrijft mr. K, voor zover relevant:
“Uw cliënte is zonder enig bericht vandaag niet op het omgangsmoment verschenen.
Ik verneem graag zo spoedig mogelijk van u waarom niet. Het is inmiddels meer dan
2 maanden geleden dat [het kind] en vader elkaar hebben gezien. Ik ga ervan uit dat
[klaagster] [het kind] ook gunt dat hij een band opbouwt met zijn vader. (…)
Wat is er nodig om de beschikking van de rechtbank gewoon na te komen?
Nu het omgangsmoment niet is nagekomen, verzoek ik u per omgaand nieuwe omgangsmomenten
aan te geven (…).”
1.4 Mr. K schrijft in antwoord hierop dat klaagster met haar zoon en vriendin
aanwezig was op de afgesproken tijd en locatie en stuurt als bewijs een rekening mee
van de thee die in het hotel is afgerekend. De e-mail luidt, voor zover relevant:
“Betreffende de geplande omgang op donderdag 20 juni, het navolgende.
Cliënte, haar vriendin en [het kind] waren daar aanwezig en uw cliënt was daar niet.
Cliënte heeft daar thee gedronken, zie in de bijlage het bewijs van het pinnen van
de kopjes thee. Het is dan ook opmerkelijk dat uw cliënt ook stelt daar geweest te
zijn, dan had hij cliënte en [het kind] toch moeten hebben gezien. Dit is nu de tweede
keer dat cliënte, haar vriendin en [het kind] voor niets naar O(…) zijn gereden. (…)
Uw cliënt wil graag omgang en dwingt dat af via de rechtbank, gedraagt zich agressief
tijdens de omgangsmomenten, blowt na de omgang, komt verschillende keren te laat en
is nu reeds twee keer in gebreke gebleven. Cliënte gelooft niet meer dat hij welwillend
en gemotiveerd is”
1.5 Verweerster reageert als volgt, voor zover relevant:
“Ik zie dat uw cliënte exact om 8.30 uur iets koopt. Cliënt stuurt mij bewijsstukken
van navigatie, inchecken op de wifi en daar drinken kopen in het hotel, waaruit blijkt
dat hij in ieder geval 08.36 uur daar was.
Ik vraag mij dan ook af of uw cliënte even heeft gewacht tot cliënt kwam of dat
zij al weg was.
Het is mij volstrekt onduidelijk wat er mis is gelopen op het omgangsmoment. Wat
betreft de agressie, blowen etc. is dit al eerder betwist. Dit wordt maar steeds herhaald,
maar is met de omgang niet aan de orde. Daarnaast gaat het te ver om te zeggen dat
cliënt de omgangsmomenten niet nakomt. De vorige keer was er een probleem met de auto
en deze keer hebben partijen elkaar kennelijk misgelopen.
Uw cliënte geeft aan dat de situatie nu onwerkbaar zou zijn. Wat is de consequentie
van deze uitspraak? Gaat zij de omgangsmomenten niet meer nakomen?”
1.6 Bij e-mail van 25 juni 2024 (om 10:15 uur) heeft mr. K aan verweerster gevraagd
om bewijs te leveren van de aanwezigheid van de vader op het afgesproken moment op
20 juni 2024. Zij schrijft in dat verband, voor zover relevant:
“U stuurt een uitgebreid bericht, maar de grootste en belangrijkste vraag wordt
niet beantwoord, namelijk: waar zijn de bewijzen dat uw cliënt aanwezig was? Navigatiegegevens
zeggen niets, die kunnen gemaakt worden zonder daadwerkelijk de rit te reizen. (…)
U geeft aan dat uw cliënt een drankje heeft besteld. Cliënte wil daar graag het bewijs
van zien.”
Ook spreekt mr. K verweerster aan op de verantwoordelijkheden van de vader en eindigt
haar e-mail met:
“Het blijft een feit dat uw cliënt zijn verantwoordelijkheden niet neemt noch nakomt,
wat betreft de omgang, communicatie, hulpverlening en kinderalimentatie.”
1.7 Bij e-mail van eveneens 25 juni 2024 (om 11:35 uur) heeft verweerster bewijsstukken
toegezonden. Zij schrijft in dat verband:
“Ik stuur bijgaand de navigatie waaruit blijkt dat [de vader] om 7.44 uur is vertrokken.
Door file was hij er om 8.36 uur. Dit blijkt ook uit de navigatie. Uit de wifi gegevens
van het hotel blijkt ook dat hij er om 8.51 uur nog was en hij heeft ook drinken gekocht.
Ook deze aankoop stuur ik mee. Na een uur is [de vader] weer vertrokken.”
Ook stelt verweerster een nieuw contactmoment voor:
“Aangezien er wederom geen antwoord op komt, leg ik daarom als volgend contactmoment
voor komende maandag 1 juli 2024 om 08.30 uur op dezelfde locatie. Ik heb cliënt op
het hart gedrukt dat hij tijdig aanwezig moet zijn. Ik verneem graag zo spoedig mogelijk
reactie op het voorgestelde omgangsmoment.”
1.8 In een uitgebreide e-mail van 9 juli 2024 (16:40 uur) heeft mr. K aan verweerster
meegedeeld dat haar cliënte (klaagster) van mening is dat de aangeleverde bewijzen
niet deugen.
1.9 Op 9 juli 2024 (17:09 uur) heeft verweerster aangedrongen op het vaststellen
van de omgang en voorgesteld een vaste dag om de week te kiezen. Verweerster zag geen
toegevoegde waarde in het sturen van aanvullende bewijsstukken over de aanwezigheid
van de vader op het bewuste contactmoment op 20 juni 2024. Verweerster gaf verder
te kennen dat het mogelijk moest zijn om tot een regeling te komen en vroeg of klaagster
kon instemmen met het voorstel voor omgang op een vaste dag om de week, zodat een
nieuwe procedure voorkomen kon worden.
1.10 Mr. K heeft daarop bij e-mail van 9 juli 2024 (18:20 uur) herhaald dat het
aan de vader te wijten is dat de omgang tussen de vader en het kind geen vorm kreeg
en is verder niet ingegaan op het voorstel van verweerster. Verder heeft mr. K aangekondigd
dat klaagster aangifte zou doen tegen de vader van valsheid in geschrifte. Zij schrijft
in dat verband:
“Cliënte zal dan aangifte doen van valsheid in geschrifte, omdat uw cliënt bewijsstukken
door u laat zenden die niet waarheidsgetrouw zijn en waar mee is gerommeld.”
1.11 Klaagster heeft op 16 juli 2024 op het politiebureau aangifte tegen de vader
gedaan.
1.12 Op 17 juli 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.13 Op 25 juli 2024 heeft verweerster nogmaals de bewijsstukken van haar cliënt
aan mr. K toegezonden en daarbij meegedeeld dat deze volgens haar cliënt niet zijn
bewerkt. Verweerster heeft verder herhaald dat het erom gaat dat er omgang komt tussen
vader en kind.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij onbetamelijk heeft gehandeld door in
haar e-mail van 25 juni 2024 te verwijzen naar bewijsstukken die vals zijn. Volgens
klaagster zijn deze bewijsstukken bewerkt met als doel om deze in een volgend kort
geding te gebruiken om aan te tonen dat klaagster degene is die de beschikking van
de rechtbank niet naleeft.
2.3 Verder blijft verweerster volgens klaagster haar ervan beschuldigen dat zij
de omgang niet zou nakomen en dreigt zij met procedures.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij.
Uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van
hun cliënt nodig is. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden
beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Een advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft. Een advocaat mag in beginsel afgaan op de juistheid
van de informatie die zijn cliënt hem verstrekt, en is slechts in uitzonderingsgevallen
- indien hij redenen heeft om aan de juistheid te twijfelen - gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
4.2 In familiekwesties moet de advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen
de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden
verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen,
met name belangen van kinderen.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerster door
de wijze waarop zij de vader heeft bijgestaan de grenzen van het betamelijke heeft
overschreden. Allereerst mocht verweerster - zoals volgt uit het toetsingskader weergegeven
onder 4.1 - uitgaan van de juistheid van de bewijsstukken die haar cliënt haar had
verstrekt ter onderbouwing van zijn aanwezigheid bij het omgangsmoment op 20 juni
2024. Van een uitzonderingsgeval op grond waarvan verweerster gehouden was de juistheid
van deze bewijsstukken te verifiëren, is niet gebleken. Daarvoor moet sprake zijn
van een duidelijke (vrijwel) evidente aanwijzing voor de onjuistheid van de bewijsstukken.
Van een dergelijke evidentie is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. De
bewijsstukken zien er waarheidsgetrouw uit en verweerster heeft terecht aangevoerd
dat zij geen reden had om aan de echtheid van de bewijsstukken te twijfelen, zodat
zij geen nader onderzoek hiernaar hoefde te doen. Hetgeen klaagster over de echtheid
van de bewijsstukken naar voren heeft gebracht, leidt de voorzitter niet tot een ander
oordeel.
4.4 Verder biedt het klachtdossier geen feitelijke grondslag voor het verwijt
dat verweerster klaagster ervan blijft beschuldigen dat zij de omgang niet zou nakomen
en dat zij dreigt met procedures. Uit het feitenoverzicht volgt juist dat verweerster
zich heeft ingespannen om in onderling overleg met mr. K een nieuw omgangsmoment in
te plannen om een nieuwe procedure te voorkomen (zie haar e-mails van 25 juni 2024
van 9 juli 2024), maar niet dat zij klaagster ervan heeft beschuldigd de afspraken
over de omgang niet na te komen. Niet gebleken is van het dreigen met het starten
van procedures. Het aankondigen van procedures is iets anders dan het dreigen met
procedures. Verweerster heeft toereikend toegelicht dat interventie door de rechter
haar op een gegeven moment wel geboden leek, omdat het op minnelijke wijze niet lukte
om de omgang wederom te starten. Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerster
als partijdig raadsvrouw vrij in het belang van haar cliënt zo te handelen. Van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen is geen sprake.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 16 december 2024