ECLI:NL:TADRAMS:2024:202 Raad van Discipline Amsterdam 24-710/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:202 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-11-2024 |
Datum publicatie: | 25-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-710/A/NH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang voor klager. De overige klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond. Verweerder heeft geen evident onjuist standpunt ingenomen of klagers belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 november 2024
in de zaak 24-710/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 oktober 2024 met kenmerk ks/ss/2358997, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van een webshop (hierna: de webshop).
Deze webshop helpt consumenten die problemen hebben met internetbestellingen.
1.2 Klager heeft de heer H geholpen bij een door de heer H op 17 oktober 2023
geplaatste bestelling bij het bedrijf RT (hierna: RT).
1.3 Bedrijf RT wordt vertegenwoordigd door de heer K.
1.4 De bestelling is betaald vanaf een BV rekening, van welke BV klager enig
aandeelhouder is.
1.5 De heer H stelt dat hij de bestelling niet heeft ontvangen. Hij heeft daarom
terugbetaling van het aan RT betaalde bedrag gevorderd.
1.6 Verweerder staat RT in deze procedure bij.
1.7 Op 16 november 2023 is vanuit een e-mailadres van RT een e-mailbericht aan
het e-mailadres van de webshop gestuurd. Hierin staat, voor zover relevant:
“Ik was je alweer een beetje vergeten, maar waarschijnlijk begrijp je niet dat wij
niet echt onder de indruk zijn van jou praktijken. Want [de heer S] of heb je liever
[FH] of toch maar gewoon [klager]. Vanaf het moment dat jij zei dat je de toestellen
niet had ontvangen, zijn wij een onderzoekje gestart. En ik moet zeggen, al heel snel
met heel veel resultaat. Je plan is dus niet zo doortrapt als je zelf denkt. Ik zal
ook een paar feiten hier neerleggen, zoals je dit al gedaan bij bijv. (…) en een verklaring
van PostNL waar in staat structureel dat er veelvuldig zendingen als vermist worden
aangegeven, ondanks de handtekeningen voor ontvangst dat zo kan ik nog wel even doorgaan.
Wij hebben al onze bevindingen bij de Politie ingeleverd en ook daar stond je volop
in het systeem, je bent er maar druk mee. De agent die mij informatie heef opgenomen
heeft het bij recherche neergelegd en deze gaat ermee aan de slag. Maar zet dit lekker
door dan zien we elkaar voor de rechter.”
1.8 In een e-mailbericht van 20 december 2023 heeft klager aan RT geschreven,
voor zover relevant:
“Naar het zich laat aanzien bent u verhalen over mij aan het rondbazuinen. Ongefundeerde
verhalen, die zonder meer gekwalificeerd kunnen worden als smaad / laster. Daarbij
wekken uw acties ook nog eens de indruk van misbruik van mijn persoonsgegevens. Ik
ken u niet. Daarom graag binnen 5 werkdagen na heden antwoord op onderstaande vragen.
(…) Ik stel u deze vragen in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG). Derhalve wijs ik u erop dat u wettelijk verplicht bent mij de gevraagde informatie
te verschaffen.”
1.9 In een e-mailbericht van 22 december 2023 heeft verweerder aan klager geschreven,
voor zover relevant:
“Ik bevestig u hierbij dat ik mij namens [de heer K] gesteld heb in een recente
kantongerechtsprocedure waar ook uw naam in voorkomt. En verder, Vooralsnog zie ik
wat betreft uw meest recente AVG claim geen reden cliënt te adviseren daar aan te
voldoen. Ik bevestig ook in de kwestie AVG claim op te treden namens de [de heer K].
Ik verzoek u dan ook verdere communicatie uitsluitend tot mij te richten inzake [de
heer K].”
1.10 In vervolg op zijn bericht van 20 december 2023 heeft klager in een e-mailbericht
van 29 december 2023 RT nogmaals verzocht om verstrekking van de door hem gevraagde
persoonsgegevens. Klager heeft RT daarbij gesommeerd om hem binnen vijf werkdagen
antwoord te geven op zijn vragen.
1.11 Verweerder heeft dezelfde dag op voornoemd bericht gereageerd met, voor
zover relevant:
“(…) Ik heb u reeds gemeld dat cliënt ook ten aanzien de door u gemelde kwestie
domicilie kiest op mijn kantoor. Ik verzoek en zo nodig sommeer dan ook de directe
berichtgeving t.a.v. cliënt per direct te staken. Daarbij stel ik nu reeds aansprakelijk
voor de door cliënt buiten (6:96 BW) dan wel in rechte (241 Rv.) te maken kosten.
Tevens stel ik u namens cliënt aansprakelijk voor alle reeds geleden, huidige dan
wel toekomstige schade als gevolg van het handelen van uw zijde, voor zover daar sprake
is van onrechtmatig handelen dan wel nalaten Inhoudelijk gezien zal ik (na nader onderzoek
van uw claim) in de week van 8 januari a.s. richting u reageren, per mail. (…)”
1.12 Op 6 december 2023 heeft klager een dagvaarding tegen RT uitgebracht.
1.13 Op 12 januari 2024 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Inmiddels begint dit verhaal wel beschamend te worden. Eerst adviseert u uw client
om geen gehoor te geven aan het AVG informatieverzoek – wat hij gewoon wettelijk verplicht
is. Vervolgens vraagt u mij om uitstel met daarbij de toezegging dat u deze week zou
reageren, wat u vervolgens niet doet. Inmiddels leeft bij mij de overtuiging dat u
dit absoluut niet serieus neemt. Hetgeen uiteindelijk op het bordje – en voor rekening
- van uw cliënt gaat komen. Ik zal overgaan tot dagvaarding. (…)”
1.14 Op 18 april 2024 is de vordering van de heer H behandeld ter zitting bij
de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank).
1.15 De heer H en zijn gemachtigde (hierna: de heer S) zijn hierbij niet ter
zitting verschenen. Klager is ter zitting verschenen, maar hij is voortijdig vertrokken.
1.16 Bij vonnis van 2 mei 2024 heeft de rechtbank de vordering van de heer H
afgewezen . De heer H is tot betaling van de proceskosten veroordeeld.
1.17 In een e-mailbericht van 16 mei 2024 heeft verweerder aan de heer S geschreven,
voor zover relevant:
“U heeft neem ik aan kennis genomen van bijgaand vonnis. Hierbij verzoek en zo nodig
sommeer ik u de proceskosten ad € 564,00 uiterlijk 30 mei a.s. aan mijn cliënt te
hebben voldaan. (…) Indien het bedrag niet tijdig wordt ontvangen zullen uw cliënt
kosten en wettelijke rente in rekening worden gebracht. En zal het vonnis worden betekend.”
1.18 In een e-mailbericht van 10 juli 2024 heeft klager aan verweerder geschreven,
voor zover relevant:
“Volledigheidshalve wijs ik u er op dat u tot dusver nog steeds geen gehoor heeft
gegeven aan mijn AVG verzoek. Hetgeen u wettelijk verplicht bent. Geheel onverplicht
krijgt u nog 1 week de gelegenheid en anders zal ik overgaan tot dagvaarding. Dat
heeft uw cliënt dan aan uw ‘weiger advies’ te danken, dus voor hem hoop ik dat u gratis
dienstverlening biedt.”
1.19 Verweerder heeft dezelfde dag op voorgaand bericht gereageerd met, voor
zover relevant:
“Goed dat u mailt, eerste prioriteit is namelijk dat de proceskosten vanuit het
vonnis van 2 mei jl. worden voldaan (…). Bij deze het uiterst verzoek dit bedrag binnen
8 dagen na heden te hebben voldaan op de bankrekening (…). Voor wat betreft uw beweerdelijk
bestaande AVG claim behoudt cliënt zich alle rechten en weren voor.”
1.20 Op 17 juli 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder dat hij:
a) zijn cliënt juridisch inhoudelijk onjuist heeft geadviseerd;
b) hem in een procedure heeft betrokken, waarbij klager geen partij is. Klager
wordt hierdoor op onnodige kosten gejaagd;
c) hem heeft geprobeerd tot betaling van een vordering te bewegen, terwijl klager
niet de schuldenaar is.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toekomt, maar slechts aan
diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn
belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken
4.2 De voorzitter stelt vast dat klachtonderdeel a) ziet op het geven van een
(volgens klager) onjuist advies van verweerder aan zijn cliënt, over het geven van
een reactie op een verzoek van klager. Daarmee ziet de klacht aldus op het handelen
van verweerder in zijn verhouding tot zijn cliënt. Dat klager als gevolg van dit advies
genoodzaakt was om een procedure jegens RT op te starten en hij hiermee onnodige kosten
heeft moeten maken, raakt aan het onderliggende juridische geschil tussen partijen
en komt daarmee voor rekening van klager. Klager heeft naar het oordeel van de voorzitter
onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke wijze hij door het optreden van verweerder
rechtstreeks in zijn belangen is of kon worden geschaad.
4.3 De voorzitter oordeelt gelet op het voorgaande dat op basis van de overgelegde
stukken niet is gebleken van een rechtstreeks belang van klager bij de klacht. Klachtonderdeel
a) zal daarom met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk
worden verklaard.
Klachtonderdelen b) en c)
4.4 De voorzitter ziet op grond van de inhoud van de klachtonderdelen b) en c)
aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling.
4.5 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven
zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op
de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
4.6 In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij door verweerder,
als gevolg van het door hem gegeven onjuiste advies aan zijn cliënt, in een procedure
is betrokken. Klager is geen partij bij deze procedure en hij (dan wel zijn cliënt)
wordt hierdoor opgezadeld met onnodige juridische kosten. In klachtonderdeel c) verwijt
klager verweerder dat hij hem heeft geprobeerd tot betaling van een vordering te bewegen,
terwijl klager niet de schuldenaar van deze vordering is.
4.7 De voorzitter overweegt ten aanzien van de klachtonderdelen b) en c) dat
verweerder klager niet in de procedure heeft betrokken. Die is gevoerd tussen de cliënt
van klager als eiseres en de cliënt van verweerder als gedaagde. Verweerder heeft
inderdaad via klager aangedrongen op betaling van de proceskosten waartoe de cliënt
van klager is veroordeeld door de kantonrechter. Dat is een niet ongebruikelijk in
een situatie als de onderhavige, waarbij aan beide zijden gemachtigden optreden. Verweerder
heeft klager inderdaad op betaling aangesproken, maar daarbij vermeld, zie 1.17, dat
in geval van niet betaling aan de cliënt van klager de eventuele nadere kosten van
tenuitvoerlegging van het vonnis in rekening zullen worden gebracht. Daaruit is af
te leiden dat verweerder nog steeds de cliënt van klager als uiteindelijke betalingsplichtige
op het oog had. Ook overigens heeft verweerder geen evident onjuist standpunt ingenomen
of klagers belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Dat verweerder de
rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen,
is niet gebleken.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen b) en c),
met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk
klachtonderdelen b) en c) klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 november 2024