ECLI:NL:TADRAMS:2024:201 Raad van Discipline Amsterdam 24-527/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:201 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-11-2024 |
Datum publicatie: | 25-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-527/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. De onderliggende zaak speelt zich af in de particuliere sfeer (verkoop van een vouwwagen) met een beperkt financieel belang. Verweersters handelen was onvoldoende gericht op het bereiken van een oplossing. De toon van verweersters correspondentie bood geen opening voor het beproeven van een minnelijke regeling en ook het meesturen van een 18 pagina’s tellende concept-dagvaarding is in een geschil van beperkt formaat disproportioneel en ondoelmatig. Nu echter de correspondentie van klagers advocaat eveneens fel van toon was en evenmin uitnodigde tot overleg tussen partijen, is verweersters handelen nog net binnen de grenzen van het betamelijke gebleven. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 november 2024 (bij vervroeging)
in de zaak 24-527/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. J.N. de Blécourt
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 11 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2274242/JS/BF
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 oktober 2024. Daarbij
waren klager en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De heer R en mevrouw B (hierna R c.s.) hebben in oktober 2022 via WhatsApp
contact gehad met klager en zijn partner over de vouwwagen die deze laatsten te koop
zouden hebben. R c.s. zouden de vouwwagen komen bekijken en eventueel meenemen. Partijen
bereikten na onderhandelingen op 29 oktober 2022 telefonisch overeenstemming over
de koopprijs van € 4.500,-.
2.3 Op 17 januari 2023 hebben klager en zijn partner te kennen gegeven dat zij
de vouwwagen toch niet wilden verkopen. Hierover is tussen partijen een geschil ontstaan.
2.4 Klager en zijn partner hebben de bijstand van een advocaat ingeroepen, mr.
F, die zich per WhatsApp van 3 februari 2023 bij R c.s. heeft gesteld. Hij schrijft
hierin onder meer het volgende:
“Zoals u bekend heeft u in oktober 2022 contact gehad met mijn cliënten omtrent
een eventueel te verkopen vouwwagen. U gaf aan hierin interesse te hebben en er zijn
enkele niet-concrete afspraken gemaakt. Na een proces waarbij het contact moeizaam
verliep is uiteindelijk een prijs besproken van € 4500,00. U heeft hierbij met cliënten
besproken dat u de vouwwagen een keer zou komen bezichtigen en indien de wagen na
bezichtiging zou voldoen aan uw verwachtingen dat dan de overeenkomst tot stand zou
komen.
Nog voordat het tot een afspraak is gekomen hebben mijn cliënten wegens hen persoonlijk
moverende redenen besloten de wagen niet te verkopen. Dit hebben cliënten na het nemen
van hun besluit aan u kenbaar gemaakt. U stelt hierop dat u meent dat u de vouwwagen
al zou hebben aangekocht en dat cliënten na het sluiten van de koopovereenkomst zich
hebben teruggetrokken. Tevens meent u dat u dientengevolge schade zou hebben geleden
daar u uw aanhanger elders heeft opgeslagen tegen betaling van opslagkosten om ruimte
te maken voor de vouwwagen. Tevens stelt u schade te hebben daar u reeds een plaats
heeft gereserveerd op een camping voor de wagen en deze reeds heeft betaald. Hierover
het navolgende.
Er is geen koopovereenkomst tot stand gekomen. Weliswaar is er sprake geweest van
het aanbod van de vouwwagen door cliënten, echter heeft u afgesproken dat er eerst
een bezichtiging zou gaan plaatsvinden en u pas na uw welbevinden zou overgaan tot
het aanvaarden van het aanbod tegen de voorgestelde koopprijs. Er was daarmee sprake
van aanvaarding uwerzijds onder voorbehoud waaraan niet is voldaan daar er nooit een
bezichtiging is gepland, laat staan heeft plaatsgevonden.”
2.5 Hierop volgend heeft R c.s. (via rechtsbijstandsverzekaar) het kantoor van
verweerster ingeschakeld en bij brief van 31 mei 2023 heeft een kantoorgenoot van
verweerster mr. F aangeschreven. In die brief is - kort gezegd - het standpunt ingenomen
dat er een koop zonder voorbehoud was gesloten, de overeenkomst niet eenzijdig kon
worden opgezegd en de vouwwagen dan ook geleverd moest worden. Er is, aldus R c.s.,
schade geleden door niet nakoming van de overeenkomst en gevraagd wordt om nakoming
en schadevergoeding.
2.6 Mr. F heeft hierop bij brief van 9 juni 2023 namens klager en zijn partner
gereageerd en hierin hun standpunt herhaald; er is - kort gezegd - geen (onvoorwaardelijke)
koopovereenkomst tot stand gekomen en er is geen causaal verband tussen de gestelde
schade en het niet leveren van de vouwwagen.
2.7 Bij brief van 26 september 2023 heeft verweerster aan mr. F laten weten dat
zij de behandeling van de zaak van haar kantoorgenoot had overgenomen. Zij herhaalt
het standpunt van haar cliënten en schrijft verder voor zover relevant:
“[R c.s.] beschikt over een audio-opname van het telefoongesprek van 22 januari
2023 en zal, mocht het zover komen, deze opname in rechte in brengen.
(…)
“Inmiddels is sinds het sluiten van de Koopovereenkomst bijna een jaar verstreken.
Gelet op het tijdsverloop en het gebruik door [klager c.s.] van de Vouwwagen in die
periode is het niet meer dan redelijk om rekening te houden met de waardevermindering
van de Vouwwagen. Een vouwwagen schrijft gemiddeld EUR 700 per jaar af. Daarnaast
heeft [klager c.s.] door niet na te komen voor een langere tijd voordeel genoten van
de Vouwwagen en is zij daarmee ongerechtvaardigd verrijkt. [R c.s.] vindt het daarom
gepast om een bedrag van EUR 1.000 in mindering te brengen op de koopprijs.
Verweerster eindigt haar brief met de volgende sommatie:
“Gelet op het voorgaande verzoek, en voor zover sommeer, ik [klager c.s.] namens
[R c.s.] om:
(a) Uiterlijk binnen twee weken na dagtekening van deze brief, dus uiterlijk op
10 oktober 2023, te bevestigen dat (i) [klager c.s.] de Vouwwagen uiterlijk op 7 november
2023 zal leveren, en (ii) de extra kosten die [R c.s.] heeft moeten maken uiterlijk
op 7 november 2023 zal vergoeden.
(b) Uiterlijk binnen zes weken na dagtekening van deze brief, dus uiterlijk op 7
november 2023, de Vouwwagen te leveren aan [R c.s].
(c) Uiterlijk binnen zes weken na dagtekening van deze brief, dus uiterlijk op 7
november 2023, de extra kosten die [R c.s.] heeft moeten maken voor de meivakantie,
ter hoogte van EUR 973, over te maken op rekening (…) ten name van [R].
Mocht [klager c.s.] niet of niet volledig aan deze sommaties voldoen, dan acht [R
c.s.] zich vrij om [klager c.s.] zonder nadere aankondiging in rechte te betrekken.
[R c.s.] behoudt zich alle rechten en weren voor.”
2.8 Bij e-mail van 28 november 2023 heeft klager verweerster, met mr. F in cc,
onder meer het volgende geschreven:
“De eventuele financiële schade en claims die in dit proces door de wederpartij
met hulp van uw kantoor zijn ingebracht (als ook de gehele gang van zaken) vind ik
klachtwaardig en heb ik daarom ook bij de deken gemeld. Het moet ook voor u duidelijk
zijn dat u niet zomaar met de wederpartij kunt meegaan om koste wat kost een financieel
gewin uit deze claim te halen. Ook daarin heeft u volgens mij een belangrijke eigen
rol in dit proces om tot eerlijke en juiste afhandeling te komen. Het komt mij (en
een ieder die ik dit verhaal vertel) als volstrekt belachelijk over dat [het kantoor
van verweerster] (een gerenommeerd kantoor van formaat) op deze wijze handelt, zo
veel tijd en kosten maakt in dit proces en zou gaan procederen voor EUR 1.816,--.
Het zou de situatie dan ook ten goede komen wanneer [het kantoor van verweerster]
de geleden schade (aan de wederpartij) vergoed. Met deze laatste stap zien wij de
eerlijkheid in het proces hersteld en zullen wij de klacht omtrent de ontstane situatie
van tafel halen.”
2.9 Bij e-mailbericht van 19 december 2023 heeft klager verweerster, met mr.
F in cc, geschreven:
“Het komt de situatie ten goede (…) wanneer door de wederpartij aan [mr. F] een
reëel voorstel voor spoedige afronding wordt gedaan. Wij zien daarin als vereiste
het intrekken van alle sommaties en claims aan ons adres en acceptatie van ons eerder
gedane voorstel, te weten: [het kantoor van verweerster] vergoed eventuele schade
aan wederpartij. Een excuus aan ons adres voor de ontstane (en door [het kantoor van
verweerster] benutte situatie) vind ik gepast, maar laat ik aan jullie. Graag benadruk
ik (uitgaande van een passende oplossing in lijn met onze zojuist benoemde uitgangspunten)
dat ik hiermee de eerlijkheid in het proces hersteld zie en dan ook de klacht tegen
[het kantoor van verweerster] omtrent de ontstane situatie van tafel wil halen.”
2.10 Bij e-mail van 13 februari 2024 heeft verweerster mr. F geschreven, voor
zover relevant:
“Mocht het niet lukken om tot een minnelijke regeling te komen, dan zien [R c.s.]
zich genoodzaakt om een juridische procedure te starten. Bijgaand ziet u de concept
dagvaarding die in dat geval zal worden uitgebracht. [R c.s.] hopen uiteraard dat
het niet zo ver hoeft te komen en zien uw reactie tegemoet.”
2.11 Eind februari 2024 heeft verweerster een concept-vaststellingsovereenkomst
opgesteld, waarin zij onder meer in artikel 2.1.1 heeft opgenomen dat partijen bevestigen
dat alle procedures in verband met het geschil, waaronder de tuchtrechtelijke klacht,
niet zouden worden doorgevoerd dan wel worden ingetrokken.
2.12 Bij e-mail van 26 februari 2024 heeft mr. F verweerster, onder meer, het
volgende:
“Tijdens het telefoongesprek met u op maandag 12 februari is [het intrekken van
de tuchtklacht] niet besproken en ook maakt het geen onderdeel uit van het door u
per e-mail gedane voorstel op dinsdag 13 februari jl. Cliënten hebben nadrukkelijk
– zij het met enige weerzin – akkoord gegeven op dit schriftelijke voorstel. Het al
of niet doorzetten van de klachtprocedure staat volledig los van de onderhavige onderhandelingen
en het is daarbij aan cliënten zelf of zij wel of niet de klachtprocedure wensen voort
te zetten. (…) Het past niet om het geschil van uw cliënt te koppelen aan uw eigen
geschil met mijn cliënt.”
2.13 Bij e-mailbericht van 28 februari 2024 heeft verweerster mr. F geantwoord,
voor zover relevant:
“Allereerst mijn excuses: de passage over intrekking van de tuchtklacht (in artikel
2.1.1) was niet expliciet vooraf besproken en ik kan mij daarom voorstellen dat dit
voor u en uw cliënten als een ‘verrassing’ is gekomen. Dat uw cliënten ‘zeer ontstemd’
zijn, vind ik vervelend om te horen.” (…) Nogmaals mijn excuses aan u en uw cliënten
voor het misverstand. Ik hoop te hebben toegelicht waarin dit - in ieder geval van
mijn kant - was gelegen.”
2.14 Kort daarna hebben partijen de vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin
het geschil over de koop van een vouwwagen is geregeld en de passage over het intrekken
van de tuchtklacht is verwijderd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster het volgende:
a) verweerster heeft geen enkele bereidheid getoond de dialoog aan te gaan of
om er onderling uit te komen, maar heeft aangestuurd op een rechtszaak;
b) verweerster heeft geprobeerd van niets, iets te maken terwijl het juridisch
niet steekhoudend was en een concept-dagvaarding opgesteld van 18 pagina’s in een
zaak met een belang van circa € 973,-;
c) verweerster heeft de zaak gedurende lange tijd laten liggen om vervolgens
waardevermindering van de vouwwagen claimen, welke waardevermindering te wijten is
aan haar eigen passieve houding;
d) verweerster heeft gedreigd met niet bestaand bewijs;
e) verweerster heeft een niet overeengekomen afspraak opgenomen in de vaststellingsovereenkomst.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over verweerster als advocaat van de wederpartij. Het algemene
uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van
hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde
voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten
mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen
zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet
af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen
waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij
toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun
cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft.
In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
5.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a) en b)
5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en gaan
over de wijze waarop verweerster de zaak namens haar cliënten heeft behandeld. Klager
verwijt verweerster dat zij niet gericht was op het bereiken van een oplossing, maar
enkel een vordering wilde afdwingen door - onder meer - te dreigen met een rechtszaak.
Er bestond geen enkele bereidheid voor overleg om er onderling uit te komen (klachtonderdeel
a). Klager begrijpt bovendien niet hoe verweerster de levering van de vouwwagen kan
afdwingen die haar cliënten nog niet hadden gezien en terwijl er in eerste instantie
nog geen aanbod was gedaan om te betalen. Klager heeft het gevoel dat zijn zaak is
gebruikt als opleidingscasus en voelt zich hierdoor en door verweersters agressieve
benadering benadeeld en in zijn belangen geschaad. Op 13 februari 2024 ontving klagers
advocaat een zeer dreigende e-mail van verweerster met een in concept uitgewerkte
dagvaarding van 18 pagina’s. De situatie was al belachelijk, maar nu had verweerster
het ook nog noodzakelijk gevonden zich uit te leven op een dagvaarding van dit formaat
in een zaak met een belang van (afgerond) € 973,- (klachtonderdeel b).
5.4 De raad overweegt het volgende. Onderliggend geschil speelt zich af in de
particuliere sfeer met een beperkt financieel belang. Verweerster heeft aangevoerd
dat dit beperkte financiële belang niet maakt dat zij de gerechtvaardigde belangen
van haar cliënten niet mocht verdedigen. Verweerster moest naar haar zeggen opkomen
voor de belangen van haar cliënten die van mening waren dat klager en zijn partner
een gesloten overeenkomst niet nakwamen. Hoewel verweerster naar het oordeel van de
raad terecht naar voren brengt dat zij de belangen van haar cliënten moest te behartigen,
diende zij daarbij echter wel in het oog te houden dat de belangen van klager en zijn
partner niet onevenredig werden geschaad (toetsingskader 5.1). Naar het oordeel van
de raad is verweerster zich van dit laatste onvoldoende bewust geweest in haar aanpak.
Verweersters eerste brief aan mr. F is van 26 september 2023 en volgde op de brief
van 31 mei 2023 van een kantoorgenoot waarin al in stevige bewoordingen het standpunt
was verkondigd dat volgens R c.s. sprake was van een koopovereenkomst en waarin werd
verzocht om schadevergoeding. Verweerster doet hier in haar brief van 26 september
2023 nog een schepje bovenop door namens haar cliënten naast de reeds gestelde vorderingen
ook nog eens aanspraak te maken op vermindering van de koopprijs. Verweerster eindigt
haar brief met de zinsnede dat haar cliënten zich vrij achten rechtsmaatregelen te
treffen. Naar het oordeel van de raad bood de toon van de brief, anders dan verweerster
betoogt, onvoldoende opening voor het beproeven van een minnelijke regeling; de verhoudingen
werden juist verder op scherp gezet. Ook het meesturen van een 18 pagina’s tellende
concept-dagvaarding bij haar e-mail van 13 februari 2024 voor het geval een minnelijke
regeling niet tot stand komt, is in een geschil van beperkt formaat als onderhavige
disproportioneel en draagt niet bij aan een doelmatige behandeling van de zaak. Aan
de andere kant geldt dat het bericht van mr. F van 3 februari 2023 eveneens fel van
toon is en evenmin uitnodigde tot overleg tussen partijen. Dit maakt dat de raad -
ondanks dat het handelen van verweerster geen schoonheidsprijs verdient - tot de slotsom
komt dat verweerster nog net binnen de grenzen van het betamelijke is gebleven. Klachtonderdelen
a) en b) zijn daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.5 Klager stelt dat het na de eerste brief van de kantoorgenoot van verweerster
van 31 mei 2023 en de reactie van zijn advocaat hierop van 9 juni 2023 bijna een half
jaar stil is gebleven. In de brief van verweerster van 26 september 2023 die hierna
volgde is vervolgens een hogere vordering gepresenteerd en werd een verkoop van de
vouwwagen tegen een lager bedrag afgedwongen omdat sprake zou zijn van waardevermindering.
Die was echter te wijten aan de passieve houding van de wederpartij.
5.6 De raad volgt klager niet in dit standpunt en overweegt dat tussen de reactie
van klagers advocaat van 9 juni 2023 en de reactie van verweerster van 26 september
2023 ongeveer drie maanden en twee weken zit. Hoewel deze reactietermijn aan de lange
kant is, acht de raad deze (ondanks de daaraan gekoppelde waardevermindering) echter
- rekening houdend met de zomerperiode - niet verwijtbaar lang. Klachtonderdeel c)
is hiermee ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.7 Klager verwijt verweerster dat zij in haar sommatiebrief van 26 september
2023 heeft geschermd met het bezitten van een audio-opname, waaruit zou volgen dat
de koopovereenkomst onvoorwaardelijk tot stand gekomen zou zijn. Daar klopt niets
van, aldus klager. In het opgenomen audiogesprek wordt gesproken over hoe het allemaal
zou kunnen zijn, maar er wordt geen toezegging gedaan. Uit het gesprek blijkt verder
duidelijk dat het een opname is van een gesprek na het eerste gesprek. In het eerste
gesprek zou volgens R c.s. een onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand zijn gekomen,
maar van dat eerste gesprek is helemaal geen audio-opname. Het dreigen met opnamemateriaal
wat niet bestaat vindt klager ronduit belachelijk. Een advocaat moet de waarheid spreken
en moet zich ervan vergewissen dat de informatie die gedeeld wordt juist is.
5.8 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in haar brief van 26 september 2023
heeft verwezen naar de audio-opname die haar cliënten hadden gemaakt van het telefoongesprek
met de partner van klager op 22 januari 2023 en dat daarin door klager is bevestigd
dat op 29 oktober 2022 overeenstemming was bereikt over de verkoop van de vouwwagen.
De stelling van klager dat dat niet het gesprek is waarin de afspraken tot verkoop
zijn gemaakt en dus niet als bewijs kan dienen, maakt aldus verweerster niet dat sprake
is van niet-bestaand bewijs.
5.9 De raad heeft op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht niet
kunnen vaststellen dat verweerster in haar brief van 26 september 2023 schermt met
niet-bestaand bewijs. Van klachtwaardig handelen is derhalve niet gebleken. Klachtonderdeel
d) is hiermee ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.10 Klager stelt dat hij op een gegeven moment onder druk heeft ingestemd met
een regeling om van de situatie af te zijn. Verweerster heeft hierop in februari 2024
een concept-vaststellingsovereenkomst opgesteld waarin zij eveneens had opgenomen
dat de tuchtklacht die klager over haar had ingediend zou worden ingetrokken. Daarmee
heeft verweerster een nieuw punt toegevoegd aan de concept-vaststellingsovereenkomst
waarover géén overeenstemming bestond.
5.11 Verweerster heeft toegelicht dat zij in de concept-vaststellingsovereenkomst
een clausule had voorgesteld waarbij partijen alle procedures in verband met het geschil,
waaronder de tuchtrechtelijke klacht, niet zouden doorvoeren dan wel zouden intrekken
en waarmee in alle opzichten over en weer finale kwijting zou worden verleend. Verweerster
had dit zo gedaan, omdat klager zelf in zijn e-mails van 28 november 2023 en 19 december
2023 aan verweerster had aangegeven dat als de klacht kan worden geschikt hij ‘de
klacht tegen [het kantoor van verweerster] omtrent de ontstane situatie van tafel
wil halen’. Gelet hierop heeft verweerster dit punt in de vaststellingsovereenkomst
opgenomen. Toen klager hierop terugkwam heeft verweerster dat punt in overleg met
haar cliënten laten vallen en haar excuses aan geboden voor het bij klager bestaande
misverstand.
5.12 De raad overweegt allereerst dat het begrijpelijk is dat verweerster gelet
op klagers e-mails van 28 november 2023 en 19 december 2023 had begrepen dat hij zijn
klacht met het overeenkomen van een regeling zou intrekken. Toen dat niet zo bleek
te zijn heeft verweerster het punt echter uit de vaststellingsovereenkomst gehaald
en haar excuses aangeboden. Van klachtwaardig handelen is daarmee geen sprake. Klachtonderdeel
e) is eveneens ongegrond.
5.13 De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. M. Bootsma en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 november 2024