ECLI:NL:TADRAMS:2024:200 Raad van Discipline Amsterdam 24-576/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:200
Datum uitspraak: 18-11-2024
Datum publicatie: 25-11-2024
Zaaknummer(s): 24-576/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij; de klacht is gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de vervaltermijn en in verband met het ne bis in idem beginsel. Voor het overige is de klacht ongegrond. De bewoordingen ‘ontsproten aan de fantasie van klaagster’ en ‘complotdenker’ kwalificeren, tegen de achtergrond van de onderliggende zaak en de wijze waarop klaagster op haar beurt beschuldigingen aan het adres van de cliënte van verweerder heeft geuit, niet als onnodig grievend. Verder mocht verweerder de belangen van zijn cliënte behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem had verstrekt. Van schending van gedragsregels 7 en 8 is geen sprake.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 november 2024 (bij vervroeging)
in de zaak 24-576/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. J.G.J. van Groenendaal

over:

verweerder
gemachtigde: mr. J. Mencke


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 oktober 2023, aangevuld bij brief van 10 december 2023, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2272681/JS/AS van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 oktober 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder met hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 5 augustus 2024 namens verweerder nagezonden stukken en de op 15 augustus 2024 door klaagster nagezonden stukken (een geluidsopname met transscriptie).

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en (onder meer) Airbus SE (hierna: Airbus) zijn verwikkeld in een langslepend juridisch conflict. Klaagster heeft Airbus - die een cliënte van verweerder is - in augustus 2018 verzocht circa € 30 miljoen aan schadevergoeding te betalen aangezien Airbus volgens klaagster in het geheim leiding gaf aan een Duitse onderneming genaamd MBB Clean Energy AG (hierna: MBB CE). Volgens klaagster gebruikte Airbus MBB CE als heimelijk aangestuurd vehikel om waardeloze obligaties uit te geven, met als oogmerk deze obligaties in te zetten voor zowel het ontvangen als het betalen van steekpenningen van en aan afnemers van Airbus vliegtuigen.
2.3 Airbus heeft verweerder gevraagd klaagster te sommeren haar beschuldigingen te staken. Daarop volgend zijn verschillende procedures tussen klaagster en Airbus gevoerd, waarbij verweerder als advocaat van Airbus heeft opgetreden. Klaagster werd in deze procedures bijgestaan door mrs. H en Van G.
2.4 Op 1 oktober 2018 heeft verweerder klaagster namens Airbus in kort geding gedagvaard bij de rechtbank Midden-Nederland. Verweerder heeft, samengevat, gevorderd om klaagster te verbieden contact te zoeken met en uitlatingen te doen over Airbus, haar bestuurders en werknemers. Vervolgens is een hoger beroepsprocedure gevoerd bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Daarna is klaagster bij de rechtbank Amsterdam een bodemprocedure gestart tegen Airbus en vier andere betrokken partijen. Vervolgens is weer een hoger beroepsprocedure gevoerd bij het gerechtshof Amsterdam. In 2023 heeft verweerder klaagster namens Airbus een tweede maal in kort geding gedagvaard, waarna een hoger beroepsprocedure is gevoerd bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.5 Verweerder heeft in deze procedures namens Airbus processtukken opgesteld, passages uit die processtukken hebben klaagster aanleiding gegeven om op 5 oktober 2023 bij de deken een klacht over verweerder in te dienen.
Kort geding 2018
2.6 In de kortgedingdagvaarding van 1 oktober 2018 heeft verweerder in randnummer 3.1 namens Airbus het volgende geschreven: “Uit het bovenstaande volgt dat [klaagster] zich onder meer schuldig maakt aan de misdrijven van art. 261 Sr (smaad en smaadschrift), althans art. 262 Sr (laster), en in ieder geval art. 318 Sr (poging tot afdreiging). Deze gedragingen van [klaagster] zijn daarmee onmiskenbaar onrechtmatig jegens Airbus.
2.7 In zijn pleitnota ten behoeve van de zitting in het kort geding op 23 oktober 2018 heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. In randnummer 2.1: “De e-mails die [klaagster] aan Airbus heeft gestuurd, zijn pure chantage. (…) Deze poging tot afdreiging is op zichzelf al strafbaar en daarmee onrechtmatig.” In randnummer 2.6: “[Klaagster] kan zich niet verschuilen achter haar 'vrijheid van meningsuiting'. Deze vrijheid geldt immers niet onbeperkt. De grens ligt bij ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Bijvoorbeeld artikel 6:162 BW en de uitingsdelicten in het Wetboek van Strafrecht, zoals belediging, smaad en laster (art. 261 e.v.).”
2.8 Bij vonnis van 6 november 2018 heeft de voorzieningenrechter klaagster verboden om, zakelijk weergegeven, uitingen te doen waarbij Airbus wordt beschuldigd van betrokkenheid bij omkoping, corruptie, illegale activiteiten of fraude. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, zakelijk weergegeven, klaagster haar stelling dat Airbus betrokken is geweest bij de door klaagster gestelde frauduleuze praktijken onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.
Hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem Leeuwarden
2.9 Klaagster heeft tegen het vonnis van 6 november 2018 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.10 In de memorie van antwoord van 19 februari 2019 heeft verweerder namens Airbus het volgende naar voren gebracht. In randnummer 3.11: “[Klaagster] geeft hiermee te kennen dat zij het voornemen heeft ruchtbaarheid te (doen) geven aan haar ongefundeerde beschuldigingen jegens Airbus. Artikel 261, lid 1 juncto lid 2 van het Wetboek van Strafrecht komt dan in beeld. Smaad is een specifieke vorm van belediging: strafbaar wordt gesteld de aanranding van iemands eer of goede naam, door middel van de tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijke doel van ruchtbaarheid.” In randnummer 3.15: “Het (dreigend) onrechtmatige karakter van [klaagsters] (voorgenomen) handelswijze volgt uit de kwalificatie als misdrijf, te weten smaad en smaadschrift.” In randnummer 4.6: “Het door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod strekt er mede toe, te verhinderen dat [klaagster] de misdrijven van art. 188 Sr (valse aangifte van een strafbaar feit) en art. 268 lid 1 Sr (lasterlijke aanklacht) begaat.”
2.11 Bij arrest van 21 januari 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd. Het gerechtshof heeft - kort gezegd - geoordeeld dat geen sprake is van een (dreigende) serieuze aantasting van het privéleven of de persoonlijke levenssfeer van Airbus, omdat, klaagster haar beschuldigingen slechts heeft geuit aan medewerkers van Airbus en aan Airbus gelieerde vennootschappen en niet aan derden, waaronder de pers.
Bodemprocedure rechtbank Amsterdam
2.12 In dezelfde periode is klaagster een bodemprocedure gestart tegen onder meer Airbus waarin klaagster vorderde - kort samengevat - een verklaring voor recht dat Airbus onrechtmatig jegens klaagster heeft gehandeld wegens betrokkenheid bij MBB CE en de door MBB CE uitgegeven waardeloze obligaties en tevens een schadevergoeding op te maken bij staat. In een akte overleggen & uitlaten producties van 11 augustus 2020 heeft verweerder namens Airbus het volgende in randnummer 3.1 het volgende naar voren gebracht: “Airbus sommeerde [klaagster] op te houden met haar lasterlijke aantijgingen.”
2.13 Bij vonnis van 21 oktober 2020 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering van klaagster afgewezen.
Hoger beroep bij gerechtshof Amsterdam
2.14 In de hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof Amsterdam heeft verweerder namens Airbus in zijn memorie van antwoord van 1 juni 2021 het volgende opgenomen. In randnummer 2.1: “(…) lasterlijke en afdreigende uitingen zijdens [klaagster] (…)” en “[klaagsters] samenzweringstheorie (…)” In randnummer 3.5: “(…) tegen [klaagsters] naar afpersing neigende lastercampagne (…)”.
2.15 Bij deze memorie van antwoord heeft verweerder namens Airbus als productie 15 de dagvaarding in kort geding van 1 oktober 2018 en als productie 17 de memorie van antwoord in het hoger beroep van het kort geding van 19 februari 2019 overgelegd.
Kort geding 2023
2.16 Op 15 mei 2023 heeft Airbus een dagvaarding in kort geding tegen klaagster uitgebracht. Als productie 25 is de dagvaarding in kort geding van 1 oktober 2018 overgelegd en als productie 31 de memorie van antwoord van 19 februari 2019 in het hoger beroep van het kort geding.
2.17 Op 26 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland vonnis gewezen in het kort geding. De voorzieningenrechter heeft klaagster - kort gezegd - op straffe van een dwangsom verboden uitingen te doen waarbij Airbus wordt beschuldigd van fraude, corruptie, omkoping of andere illegale praktijken.
2.18 Bij dagvaarding van 3 juli 2023 heeft klaagster hoger beroep ingesteld tegen het kortgedingvonnis van 26 juni 2023. Bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van 1 augustus 2023 heeft verweerder namens Airbus geschreven in randnummer 1.1: “Mag [klaagster] onbelemmerd doorgaan met het verspreiden van complottheorieën (…) [klaagsters] laster, valse aangifte en belediging”. In randnummer 1.2: “Een bekende definitie van complotdenken is: (...) Helaas is [klaagster] hieraan ten prooi gevallen.” In randnummer 1.4: “kwalijke zaken die zijn ontsproten aan de fantasie van [klaagster] (…)” In randnummer 1.5: “(…) toen Airbus ongevoelig bleek voor deze poging tot afpersing (…)” In randnummer 2.1: “(…) dat [klaagster] een onzinnige complottheorie over Airbus en MBB CE heeft ontwikkeld (…)” In randnummer 2.3: “(…) [Klaagsters] verwrongen kijk op de werkelijkheid (…)” In randnummer 7.1: “(…) haar zelfbedachte complottheorie (…)” In randnummer 7.3: “(…) lasterlijke beweringen (…)” In randnummer 7.4: “(…) zij de zogenaamde zaak zelf heeft verzonnen (…)” en “haar complottheorie (…)” In randnummer 9.2: “Anders dan [klaagster] suggereert, kunnen haar lasterlijke uitlatingen een aan haar toerekenbare onrechtmatige daad opleveren (…)” In randnummer 9.4: “[Klaagster] meent ten onrechte dat zij haar lastercampagne tegen Airbus onbelemmerd mag voortzetten (…)” In randnummer 20.4: “Het doen van valse aangifte is een misdrijf (art. 188 Sr) (…)” In randnummer 21.1: “Deze grief gaat over [klaagsters] poging om via de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van Airbus ruchtbaarheid te geven aan haar complottheorie (r.o. 3.21).” In randnummer 21.3: “Airbus heeft een rechtmatig en spoedeisend belang dat haar aandeelhoudersvergadering niet wordt verstoord door [klaagster] (of anderen) met ongefundeerde aantijgingen en onzinnige miljoenenclaims. Dergelijke acties veroorzaken onrust bij de andere aandeelhouders en er bestaat een reëel risico van onverdiende negatieve publiciteit.”
2.19 Bij e-mail van 10 augustus 2023 heeft de advocaat die klaagster bijstond in het hoger beroep tegen het vonnis van 26 juni 2023 (mr. Van G) aan de advocaat die klaagster bijstond in, onder meer, de bodemprocedure (mr. H) het volgende bericht gestuurd:
“Geachte confrère,
U staat [klaagster] bij in diverse procedures tegen Airbus, (…).
Graag zou ik u een fragment voorhouden uit een memorie van grieven in Incidenteel appel van Airbus d.d. 1 augustus 2023 in een zaak die momenteel door mij wordt behandeld. De advocaat van Airbus, [verweerder], schrijft onder meer: “Airbus maakt graag van de gelegenheid gebruik om nadrukkelijk te betwisten dat zij "lelijke dingen” heeft gezegd over [klaagster], met name dat zij ontoerekeningsvatbaar zou zijn of woorden van die strekking."
Is het in uw herinnering zo dat [verweerder], bij de mondelinge behandeling van één van de door u behandelde gedingen, heeft gezegd dat [klaagster] "psychische hulp” nodig zou hebben dan wel in soortgelijke woorden de geestelijke gesteldheid van [klaagster] publiekelijk in twijfel heeft getrokken?
Heeft [verweerder] in uw richting dergelijke uitspraken over [klaagster] herhaald?
Alvast veel dank voor uw reactie.”
2.20 Bij e-mail 11 augustus 2023 heeft mr. H aan mr. Van G geantwoord, voor zover relevant:
“In antwoord op uw email deel ik u mede dat het citaat dat u mij voorhoudt mij verbaast, er zijn wel degelijk bij meerdere (publieke) zittingen woorden van de door u bedoelde strekking gebruikt vanuit de kennelijke bedoeling de geestestoestand van [klaagster] in twijfel te trekken en haar persoonlijk te diskwalificeren. Hierbij ging het om termen als “complotdenken”, “doorgeslagen” en “die vrouw heeft ernstig psychische hulp nodig”. Gesprekken tussen advocaten hebben geen publiek karakter. Over de inhoud van (telefoon)gesprekken tussen [verweerder] en mij laat ik mij niet uit als onderdeel van een goed gebruik tussen advocaten.”
Verweerder heeft in zijn pleitnota ten behoeve van de zitting van het kort geding in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 augustus 2023 namens Airbus onder meer het volgende naar voren gebracht. In randnummer 2.1: “[Klaagster] bezorgt Airbus al vijf jaar lang overlast met haar onterechte beschuldigingen (…)” In randnummer 2.2: “[Klaagsters] proceshouding bevestigt haar voornemen tot verder onrechtmatig handelen (…)” In randnummer 2.5: “Loze beweringen over (…) is een erkende vorm van vermogensschade.” In randnummer 2.10: “Bovendien is het verspreiden van laster inherent onrechtmatig jegens de belasterde partij.” In voetnoot 12: “Het is immers een misdrijf: art 262 lid 1 Rv [sic].” In randnummer 2.12: “(…) haar zelfbedachte complottheorie (…)” In randnummer 2.13: “(…) Er zit veel speculatie bij (…)” In randnummer 2.15: “De lasterpraat van [klaagster] (…)” Randnummer 3.3: “(…) Dit is een misleidende voorstelling van zaken.” In randnummer 3.10: “(…) want haar beschuldigingen tegen Airbus zijn even onbegrijpelijk als ongegrond.” In randnummer 3.11: “(…) [Klaagsters] complottheorie over Airbus en MBB CE (…)”
2.21 In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het kort geding in hoger beroep van 18 augustus 2023 staat dat verweerder op de zitting het volgende heeft gezegd: “Een valse aangifte is een misdrijf.”
2.22 Bij arrest van 12 september 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het kort gedingvonnis van 26 juni 2023 vernietigd en voor zover relevant overwogen: “4.27 [Klaagster] is nog nooit bij een aandeelhoudersvergadering van Airbus geweest. Zij stelt dat zij ook geen plannen heeft om die te bezoeken, en Airbus niet aannemelijk gemaakt dat dit anders ligt. Zij heeft gewezen op een mail van [klaagster] van 13 april 2021 waarin zij het bestuur vraagt op de aandeelhoudersvergadering van 14 april 2021 aan te geven of een voorziening nodig is voor het geval het Hof Amsterdam haar vordering toewijst. Dat zij die aandeelhoudersvergadering heeft bezocht, is niet gebleken - laat staan dat zij die ooit zou hebben verstoord (…).”
Eindarrest
2.23 Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2024 is het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2020, waarin de vorderingen van klaagster waren afgewezen, bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft klaagster geen cassatie ingesteld.
Eerdere klachtprocedures
2.24 Op 3 maart 2020 heeft klaagster eerder bij de deken een klacht ingediend over verweerders optreden namens Airbus in het geschil tegen klaagster. Op 26 november 2020 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen en geregistreerd onder het kenmerk 20-927/A/A. Bij beslissing van 10 mei 2021 (ECLI:NL:TADRAMS:2021:196) heeft de raad de klacht ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad op 11 november 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:210) bekrachtigd.

3 KLACHT
3.1 De thans aan de orde zijnde klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft klaagster in zijn processtukken jarenlang structureel beschuldigd van strafbare feiten (waaronder smaad, laster, afpersing en afdreiging, valselijke aangifte en lasterlijke aangifte) terwijl hij weet dat deze beschuldigingen ongefundeerd en onterecht zijn. Volgens klaagster gebruikt verweerder welbewust deze onterechte beschuldigen om haar in diskrediet te brengen.
b) verweerder heeft zich in meerdere processtukken onnodig grievend uitgelaten over klaagster door haar onder meer te kwalificeren als een complotdenker, een fantast, een vrouw die op hol is geslagen, een vrouw die ontoerekeningsvatbaar is en een vrouw die ernstig psychische hulp nodig heeft;
c) verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 21 Rv door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor te liegen met informatie waarvan hij behoorde te weten dat deze informatie onwaar is. Verweerder heeft gezegd dat klaagster de algemene vergadering van aandeelhouders van Airbus van 14 april 2021 heeft verstoord met aanstootgevende vragen, terwijl hij behoorde te weten op basis van de lijst van aanwezigen dat klaagster niet bij deze vergadering aanwezig was.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht van klaagster betreft het handelen van verweerder als de advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
5.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 In gedragsregel 7 is bepaald dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. In gedragsregel 8 is bepaald dat een advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.
Klachtonderdeel a) - beschuldiging strafbare feiten
5.4 Klaagster stelt dat Airbus van mening mag zijn dat zij ten onrechte door klaagster wordt aangesproken, maar dat het onacceptabel is dat verweerder klaagster voortdurend in verband brengt met misdrijven, alleen maar omdat partijen het niet met elkaar eens zijn. Klaagster zou zich volgens verweerders processtukken schuldig maken aan smaad (artikel 261 lid 1 Sr) dan wel van smaadschrift (artikel 261 lid 2 Sr), laster (artikel 262 Sr), afpersing en afdreiging (artikel 318 Sr), het doen van valse aangifte (188 Sr) en het doen van lasterlijke aangifte (268 lid 1 Sr). Voor deze misdrijven geldt dat in juridische zin sprake moet zijn van bewuste leugenachtige verklaringen met het enkele doel de andere partij te schaden of tot iets te bewegen. Dat is niet aan de orde en wordt ook niet onderbouwd door verweerder namens Airbus. Airbus heeft ook geen aangifte gedaan van deze vermeende strafbare feiten. Evenmin is sprake van afpersing of afdreiging. Klaagster heeft slechts geprobeerd om Airbus de ernst van de zaak duidelijk te maken. Haar brieven zijn niet bedoeld als drukmiddel. De feiten geven volgens klaagster geen aanleiding voor het kennelijke idee van verweerder dat sprake is van de misdrijven die klaagster voortdurend ten overstaan van de rechter worden verweten. De beschuldigingen van verweerder zijn volgens klaagster onderdeel van een (proces)strategie om klaagster belachelijk en ongeloofwaardig te maken. Verweerder wil op deze ongeoorloofde wijze de vorderingen van klaagster tegen Airbus bestrijden en het standpunt van zijn cliënte kracht bijzetten. Ter onderbouwing van haar verwijt verwijst klaagster naar de volgende citaten, die onder de feiten in deze beslissing zijn uitgeschreven:
1) de dagvaarding in kort geding van 1 oktober 2018 (randnummer 3.1), die bij de kortgedingdagvaarding van 15 mei 2023 als productie 25 is overgelegd;
2) de pleitnota van verweerder ten behoeve van de zitting van het kort geding op 23 oktober 2018 (randnummers 2.1 en 2.6), die eveneens bij de kortgedingdagvaarding van 15 mei 2023 als productie 25 is overgelegd;
3) de memorie van antwoord in hoger beroep van het kort geding van 19 februari 2019 (randnummers 3.11, 3.15 en 4.6), die als productie 31 is overgelegd bij de kortgedingdagvaarding van 15 mei 2023;
4) de akte overleggen & uitlaten producties van 11 augustus 2020 (randnummer 3.6), waarnaar wordt verwezen in de kortgedingdagvaarding van 15 mei 2023;
5) de memorie van antwoord van 1 juni 2021 in de bodemprocedure (randnummers 2.1 en 3.5);
6) de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van 1 augustus 2023 (randnummers 1.5, 9.2, 9.4 en 20.4);
7) de pleitnota van verweerder voor de zitting van het kort geding in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 augustus 2023 (randnummers 2.10 en 2.15 en voetnoot 12); en
8) het proces-verbaal van zitting van het kort geding in hoger beroep van 18 augustus 2023.
Ontvankelijkheid
5.5 De raad zal eerst beoordelen of klachtonderdeel a) volledig ontvankelijk is. Hiervoor is het volgende relevant. In het tuchtrecht geldt op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet een vervaltermijn van drie jaar. Dit betekent dat een klacht moet worden ingediend binnen drie jaar na kennisneming, of het redelijkerwijs kennis kunnen nemen, van het handelen waarover wordt geklaagd. De onder 1 tot en met 4 genoemde processtukken dateren van 2018, 2019 en augustus 2020, zodat de klacht van klaagster van 5 oktober 2023, voor zover deze ziet op de daarin genoemd processtukken, te laat is ingediend. Anders dan klaagster stelt, maakt het enkele feit dat verweerder deze processtukken binnen de vervaltermijn opnieuw heeft overgelegd niet dat klaagster daarmee alsnog tijdig over deze processtukken heeft geklaagd. Klaagster had immers al eerder van deze processtukken kennisgenomen, of redelijkerwijs kennis kunnen nemen. Daarmee is klachtonderdeel a) reeds hierom in zoverre niet-ontvankelijk.
5.6 De ontvankelijkheid van de klacht ketst bovendien af op het ne bis in idem beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al (onherroepelijk) geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Dit beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem daarmee is afgewikkeld en niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd (Hof van Discipline 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:38). Dit geldt ook als de klacht anders wordt geformuleerd, maar wel betrekking heeft op dezelfde gedragingen in dezelfde periode. Een en ander kan slechts anders zijn in uitzonderlijke gevallen waarbij feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag zijn gelegd die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
5.7 Zoals volgt uit r.o. 2.24 van deze beslissing, heeft klaagster eerder, op 3 maart 2020, een klacht over verweerder ingediend. Die klacht had net als onderhavige klacht betrekking op verweerders bijstand aan Airbus in de verschillende procedures tegen klaagster. Op de eerdere klacht heeft de tuchtrechter onherroepelijk beslist (bij beslissing van de raad van 10 mei 2021, bekrachtigd door het hof bij beslissing van 11 november 2021). Onderhavige klacht vindt, zoals gezegd, zijn grondslag in hetzelfde feitencomplex als waarover eerder door klaagster is geklaagd. Dat het in onderhavige klacht om andere verwijten gaat is niet relevant. Klaagster had haar klachten ten aanzien van hetzelfde feitencomplex in één keer kenbaar moeten maken. Het is de raad niet gebleken dat de verwijten die klaagster in onderhavige klacht over verweerder heeft geuit niet eerder dan met onderhavige klacht naar voren gebracht hadden kunnen worden. Ook om deze reden is klachtonderdeel a) voor zover dit betrekking heeft op de onder 1 t/m 4 genoemde processtukken niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
5.8 De raad beoordeelt klachtonderdeel a) inhoudelijk voor zover dit ziet op uitlatingen van verweerder namens Airbus in de processtukken vermeld onder 5 t/m 7 en het proces-verbaal vermeld onder 8. In deze stukken wordt klaagsters handelen door verweerder namens Airbus geduid met bewoordingen als ‘lasterlijke en afdreigend uitlatingen’, ‘naar afpersing neigende lastercampagne’, ‘valse aangifte en belediging’. Hoewel de raad begrijpelijk acht dat klaagster door de bewoordingen getroffen is, moeten de door verweerder namens Airbus gekozen bewoordingen over klaagster worden bezien in de bredere context van het geschil tussen klaagster en Airbus. Klaagster heeft Airbus immers zelf ook beschuldigd van ernstige misdrijven, zoals een grootschalige fraude, waarbij zij Airbus in verband heeft gebracht met spionage en de maffia. In deze context heeft Airbus naar het oordeel van de raad de handelwijze van klaagster redelijkerwijs opgevat als een vorm van chantage en de door klaagster geuite beschuldigingen als lasterlijk gekwalificeerd. Gelet op de ernst van de door klaagster zelf geuite beschuldigingen, stond het verweerder dan ook als partijdige belangenbehartiger vrij om namens Airbus de door klaagster geuite beschuldigingen - gekoppeld aan een eis tot betaling van een omvangrijke schadevergoeding - te omschrijven met kwalificaties als smaad, laster en een vorm van afpersing en/of afdreiging. Verweerder is hiermee niet buiten de grenzen van het betamelijke getreden. Klachtonderdeel a) is gelet hierop voor het overige ongegrond.
Klachtonderdeel b) - onnodig grievende uitlatingen
5.9 Klaagster stelt dat zij naast de beschuldigingen van misdrijven ook voortdurend is gekarakteriseerd als complotdenker en fantast. Verweerder heeft ten overstaan van de verschillende rechters aangevoerd dat klaagster ernstig psychische hulp nodig zou hebben. In combinatie met de strafrechtelijke beschuldigingen zijn dit ernstige aanvallen op de integriteit en geloofwaardigheid van klaagster. Klaagster moet al vijf jaar ondergaan dat zij belachelijk wordt gemaakt. Klaagster verwijst naar de citaten uit de memorie van antwoord van 1 juni 2021 in de bodemprocedure (randnummers 2.1 en 3.5), de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van 1 augustus 2023 (randnummers 1.1, 1.2, 1.4, 2.1, 2.3, 7.1, 7.3, 7.4, 9.2, 9.4 en 20.4) en de pleitnota van verweerder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het kort geding in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 augustus 2023 (randnummers 2.1, 2.2, 2.5, 2.12, 2.13, 2.15, 3.3, 3.10 en 3.11). Ook verwijst klaagster naar de correspondentie tussen mr. Van G en mr. H van 10 en 11 augustus 2023.
5.10 De raad overweegt allereerst dat op grond van de stukken niet valt vast te stellen dat verweerder klaagster een ‘fantast’ heeft genoemd, maar dat uit verweerders processtuk van 1 augustus 2023 wel blijkt dat hij over klaagster spreekt met bewoordingen als ‘ontsproten aan de fantasie van klaagster’, hetgeen naar het oordeel van de raad van ongeveer gelijke strekking is. Ook wordt klaagster in datzelfde processtuk neergezet als ‘een complotdenker’. Door klaagster is geen gefundeerd bewijs overgelegd van de overige kwalificaties die verweerder zou hebben gebruikt, zoals ‘een vrouw die op hol is geslagen’, ‘een vrouw die ontoerekeningsvatbaar is’ en ‘een vrouw die ernstig psychische hulp nodig heeft’. Klaagster heeft hiervoor weliswaar verwezen naar e-mailcorrespondentie die tussen haar twee advocaten is gevoerd op 10 en 11 augustus 2023, maar in de e-mail van 10 augustus 2023 valt ook te lezen dat Airbus de geuite beschuldigingen heeft betwist, zodat deze e-mailcorrespondentie niet kan gelden als toereikend bewijs.
5.11 Voor wat betreft het gebruik van de bewoordingen ‘ontsproten aan de fantasie van klaagster’ en het door verweerder erkende woord ‘complotdenker’ geldt, dat verweerder met het gebruik van deze bewoordingen in het onderhavige geval niet buiten de grenzen is getreden van de hem toekomende vrijheid als partijdige belangenbehartiger. Tegen de achtergrond van de onderliggende zaak en de wijze waarop klaagster blijkens het klachtdossier op haar beurt beschuldigingen aan het adres van Airbus heeft geuit, kwalificeren de bewoordingen niet als onnodig grievend jegens klaagster (en daarmee is er geen schending van gedragsregel 7). Zo heeft verweerder onweersproken aangevoerd dat klaagster haar vordering tegen Airbus heeft onderbouwd met beschuldigingen als ‘een voor de CIA werkzame, voormalige oplichter’, ‘een lid van de Raad van Bestuur van Airbus zou een Duits-Russische dubbelspion zijn’, ‘de Duitse geheime dienst is verantwoordelijk voor intimidatie van klaagster’ en ‘de Kroatische maffia zou verantwoordelijk zijn voor het leksteken van de autobanden van klaagster’. Van verweerder kan dan niet worden verwacht dat hij namens Airbus “met één hand op de rug gebonden” hiertegen verweer zou voeren. Ook voor verweerders cliënte Airbus stonden immers grote belangen op het spel (zie Hof van Discipline 28 juni 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:162). Klachtonderdeel b) is hiermee ongegrond.
Klachtonderdeel c) - verkondigen van onjuistheden
5.12 Klaagster stelt zich in dit klachtonderdeel op het standpunt dat verweerder feiten naar voren heeft gebracht waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Verweerder heeft in de laatste kortgedingprocedure betoogd dat klaagster de algemene vergadering van aandeelhouders van Airbus zou hebben verstoord met aanstootgevende vragen. Daarnaast zouden aandeelhouders negatief zijn beïnvloed. Klaagster is echter nooit aanwezig geweest bij een algemene vergadering van aandeelhouders van Airbus. Dit kan volgens klaagster niet berusten op een misverstand, maar is doelbewust liegen in woord en geschrift om het gerechtshof op het verkeerde been te zetten. Gelet op de inmiddels lange historie tussen Airbus en klaagster had het op de weg van verweerder gelegen om de lijst van aanwezigen op te vragen om er zeker van te zijn zulke belastende uitspraken te kunnen doen. Ook overtreedt verweerder hiermee artikel 21 Rv. Klaagster verwijst naar de citaten uit de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van 1 augustus 2023 (randnummers 21.1 en 21.3) en rechtsoverweging 4.27 van het arrest van 12 september 2023 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen in hoger beroep van het kort geding.
5.13 Verweerder voert aan dat hij geen feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Klaagster is voor zover verweerder bekend weliswaar niet op de bewuste aandeelhoudersvergadering verschenen, maar Airbus mocht naar aanleiding van een mededeling van klaagster en het feit dat klaagster haar beschuldigingen daarna nog steeds publiekelijk bleef herhalen wel aannemen dat klaagster had geprobeerd, althans in overweging had, te spreken op een algemene vergadering van aandeelhouders van Airbus. Verweerder had geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen Airbus hem hierover had meegedeeld.
5.14 De raad overweegt het volgende. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel te geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Voor zover klaagster zich derhalve beroept op schending van artikel 21 Rv, wordt hieraan voorbijgegaan. De rol van de tuchtrechter beperkt zich tot de vraag of verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Daarvan kan sprake zijn als komt vast te staan dat verweerder bewust feitelijk onjuiste informatie heeft verstrekt (gedragsregel 8). Zoals volgt uit het toetsingskader onder 5.1 mocht verweerder de belangen van Airbus behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat Airbus hem verschafte. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat hij niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van hetgeen Airbus hem had meegedeeld. Het is de raad daarbij niet gebleken van een uitzonderingssituatie waarbij verweerder gehouden was de juistheid van de informatie te verifiëren. Van handelen in strijd met gedragsregel 8 is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel c) treft geen doel en is hiermee ongegrond.
5.15 De slotsom is dat klachtonderdeel a) gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond is en dat de klachtonderdelen b) en c) ongegrond zijn.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen a) (gedeeltelijk), b) en c) ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. M. Bootsma en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024.

Griffier Voorzitter


Verzonden op: 18 november 2024