ECLI:NL:TADRAMS:2024:2 Raad van Discipline Amsterdam 22-950/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:2
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 25-01-2024
Zaaknummer(s): 22-950/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels (kennelijk) niet ontvankelijk en deels ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdelen a) en g) is de raad van oordeel dat van ongeoorloofde belangenverstrengeling geen sprake is. Ten aanzien van de klachtonderdelen b) en i) overweegt de raad dat verweerder de door klager verweten stellingen in het belang van zijn cliënt in de procedure naar voren gebracht en hij mocht dit zo doen, gelet op de aan hem als advocaat toekomende vrijheid. Dat de door verweerder geuite beschuldigingen richting klager aantoonbaar onjuist waren, zoals klager stelt, blijkt uit niets. Ten aanzien van klachtonderdeel c) is de raad van oordeel dat verweerder niet onbetamelijk of in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld door de betrokken informatie bij het Podocentrum op te vragen. Ten aanzien van klachtonderdeel d) is kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van het rechtstreeks belang voor klager. Ten aanzien van de klachtonderdelen e) en f) overweegt de raad dat op geen enkele manier is gebleken dat verweerder de foor klager genoemde "fouten" heeft begaan. Van het door verweerder erkennen van deze (vermeende) fouten kan dan ook geen sprake zijn. Klachtonderdeel h) is niet-ontvankelijk wegens een overschrijding van de in artikel 46 lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet genoemde termijn.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 januari 2024
in de zaak 22-950/A/A 
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: mr. S. Knijnenburg


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 27 januari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 8 december 2022 heeft de raad van discipline (hierna: de raad) het klachtdossier met kenmerk 1729956/JS/YH van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 juni en 27 november 2023. De behandeling van de klacht is ter zitting van 26 juni 2023 op verzoek van klager aangehouden om hem in de gelegenheid te stellen op zoek te gaan naar een advocaat. De behandeling is hervat ter zitting van de raad van 27 november 2023. Daarbij waren verweerder en zijn gemachtigde wel, maar klager - ondanks deugdelijke oproeping - niet, aanwezig. Van de behandelingen is telkens proces-verbaal opgemaakt. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Tevens heeft de raad kennisgenomen van een e-mailbericht van klager van 8 oktober 2023 waarin hij een verzoek doet tot het horen van getuigen. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Vanaf 7 juli 2009 heeft verweerder de ouders althans de moeder van klager juridische bijstand verleend in verschillende kwesties.
2.3    In 2009 heeft verweerder heeft ook enige tijd als advocaat voor klager opgetreden in verband met schade aan een auto (hierna: de autoschadezaak). Bij e-mailbericht van 7 oktober 2009 heeft verweerder aan klager in dat verband een opdrachtbevestiging gestuurd.  
2.4    Bij e-mailbericht van 10 december 2009 heeft verweerder aan klager, voor zover relevant geschreven: 
“(…). Zoals je weet had ik mijn bedenkingen bij de zaak en ik heb jou te kennen gegeven dat ik van de zaak afzie als mijn bedenkingen worden bevestigd. Zulks is nu gebeurd; de verklaringen van de wederpartij zijn zodanig dat ik de zaak niet verder wil behandelen omdat ik vind dat jouw opstelling weinig sympathiek is geweest en nog steeds is. Als jij een andere advocaat kunt vinden die deze zaak wil behartigen, dan sta ik de afgegeven toevoeging graag af ter mutatie. Bijgaand tref je een scan van de relevante documenten. Indien jij over de originele stukken wenst te beschikken, dan stuur ik die op jouw verzoek op. Ik houd dan een kopie in dossier, dat ik zal archiveren.” 
2.5    Klager heeft aanvankelijk niet op voormeld bericht gereageerd. Bij e-mailbericht van 4 mei 2011 heeft klager weer contact opgenomen met verweerder en onder meer te kennen gegeven dat hij de autoschadezaak toch wenst voor te zetten en in dat verband graag “de papieren van toevoeging” ontvangt. Bij e-mailbericht van 4 mei 2011 stuurt verweerder het dossier in de autoschadezaak aan klagers opvolgend advocaat, mr. DH (hierna: mr. DH). 
2.6    Eind 2021 heeft de moeder van klager (hierna: R) zich tot verweerder gewend voor bijstand. R is op vordering van klager op 12 oktober 2016 door de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) bij verstekvonnis veroordeeld tot betaling aan klager van € 630.000,- met rente en kosten. Een grosse van dat vonnis is op 26 mei 2021 op verzoek van klager aan R betekend, en kort daarop is ten laste van R beslag gelegd. Klager heeft in voormelde procedure een in naam van R ondertekende “toekenning immateriële schadevergoeding en schuldbekentenis” en een verklaring van het Podocentrum Amsterdam ingebracht.  
2.7    Bij e-mailbericht van 17 juni 2021 heeft verweerder aan het Podocentrum Amsterdam, voor zover relevant geschreven: 
“Tegen cliënte, [R] is een vonnis uitgesproken op eis van haar zoon [klager]. [Klager] zou tijdens werk voor zijn moeder iets op zijn voet hebben gekregen en uit dien hoofde meent hij recht te hebben op een schadevergoeding van € 630.000. Die vordering wordt mede gebaseerd op bijgaande verklaring. Graag zou ik met u in contact komen of deze verklaring werkelijk van uw centrum afkomstig is. Er zijn wel wat redenen om aan te nemen dat [klager] niet schroomt om documenten zelf te fabriceren.” 
Podocentrum Amsterdam heeft hierop bij e-mailbericht van 22 juni 2022 gereageerd en aangegeven dat een deel van de door verweerder aangeleverde verklaring niet door het Podocentrum is gestuurd en dat ook sprake is van een verkeerde datum in de verklaring. 
2.8    Verweerder heeft op 23 juni 2021 namens R een verzetdagvaarding tegen klager uitgebracht. In deze verzetdagvaarding staat, voor zover relevant: 
“(…). Productie 2 is net als productie 1 bij inleidende dagvaarding (…) gefalsificeerd.  Omdat er werd getwijfeld aan de echtheid van het document, is dit bij het Podocentrum uitgevraagd (…). Het Podocentrum heeft laten weten (…) dat alleen de middelste alinea en de stempel linksonder van hen afkomstig is. De rest, waaronder de vertaling, een valse datum en allerlei stempels, zijn er door [klager] kennelijk bijgeklust om het document meer gewicht te geven. Het is geen authentiek document, bewust gefalsificeerd. (…) [R] is gelet op het voornoemde, al die jaren, niet bekend geweest met de werkelijke inhoud van het document. [Klager] heeft misbruik gemaakt van het feit dat [R] de Nederlandse taal niet machtig is en volledig afhankelijk is van daar dochters voor vertaling. Daarnaast heeft [klager] [R], door aan haar mede te delen dat het document zag op de aanvraag van een financiering, laten dwalen omtrent de werkelijke inhoud van het document. Bij een juiste voorstelling van zaken had [R] het document vanzelfsprekend niet ondertekend. (…). Duidelijk is dat de begunstigde van de schuldbekentenis [R] bewust in een onbeschermde positie heeft gebracht om haar aldus en onder valse voorwendselen iets te laten ondertekenen. Aan de ondertekening van een onder zodanige omstandigheden tot stand gekomen document kunnen vanzelfsprekend geen rechten aan ontleend worden. (…)”
2.9    Bij e-mailbericht van 8 juli 2021 heeft klager zijn ongenoegen geuit over het feit dat verweerder optrad voor R en hem onder meer verzocht zich terug te trekken als advocaat van R. Klager schrijft aan verweerder, voor zover relevant: 
“Mijn naam is [klager]. Ik ben uw ex-cliënt. Zoals uit dit email van 2009 kunt vernemen, u heeft ooit namens mij opgetreden bij een andere zaak. Ik heb destijds veel privé zaken rondom mijn familie met u besproken. U heeft recentelijk als advocaat opgetreden in een familie zaak tussen mij en mijn ouders (Mijn moeder is [R]). Ik heb begrepen dat u als advocaat optreedt namens mijn moeder. U was ooit mijn advocaat en daar heb ik genoeg bewijzen van. U heeft veel gevoelige informatie zowel over mijn zaak als over mijn persoonlijke leven. Dat is ook te lezen uit de stukken van verzet dagvaarding die u recentelijk naar mijn advocaat heeft gestuurd. U misbruikt deze informatie in voordeel van uw cliënt. Ik ben van mening dat u op deze manier artikel 15 overtreedt van gedragsregels van advocaten. Er is een enorme mate van belangenverstrengeling aanwezig dat ik u aansprakelijk wil stellen voor eventueel toekomstige schade omtrent mijn zaak. Ik wil u hiermee vragen om dat u zich onmiddellijk terug trekt uit de zaak en de informatie die in de verzet dagvaarding staan niet meer in een andere zaak en ook niet door andere advocaat te laten gebruiken. Ik verneem zo spoedig mogelijk van u of u zich terug wilt trekken en over de brug wilt komen met een oplossing over de ontstane schade die u heeft veroorzaakt. Ik heb vandaag overleg gehad met Deken Orde van advocaten in Amsterdam. We hebben samen besloten om eerst met u in overleg te treden. Ik overweeg om een klacht tegen u in te dienen en u aansprakelijk te stellen indien u zich niet terug gaat trekken als advocaat van de wederpartij. Ik stel u hiermee in de gelegenheid om dat te gaan doen. Ik wil in eerste instantie uw standpunt duidelijk hebben of u nog verder gaat met de zaak. Ik stel mijn advocaat door middel van dit email op de hoogte. Kwestie tussen u en mezelf los ik zelf wel met u op. Daarover hoeft u mijn advocaat niet mee lastig te vallen. (…)”
2.10    Bij e-mailbericht van 12 juli 2021 heeft verweerder voorgaand bericht doorgezonden aan de nieuwe advocaat van klager (werkzaam bij hetzelfde kantoor als mr. DH) (hierna: mr. R). Hierbij heeft verweerder aan mr. R, voor zover relevant, geschreven: 
“Onderstaande email kreeg ik vorige week van uw cliënt. Het verwijt is dat ik in 2009, tijdens mijn korte behandeling van een autoschade kwestie van uw cliënt, allerlei informatie zou hebben bekomen die thans wordt gebruikt in de verzetprocedure. Die autoschade kwestie heb ik al in december 2009 doorgestuurd aan uw kantoor, er bleken mij al snel meerdere redenen om uw cliënt niet bij te staan. Tijdens de korte behandeling van het dossier, is mij geen persoonlijke informatie bekomen over uw dient die ik in de verzetdagvaarding heb verwerkt. Het is ook erg onaannemelijk dat ik allerlei persoonlijke ontboezemingen zou hebben bekomen tijdens een autoschade-kwestie die ik nog geen twee maanden in behandeling heb gehad. Daarbij komt nog dat uw client en ik al advocaat en cliënt "af' waren voordat de vermeende feiten van de huidige kwestie (het kelderluik zou in 2010 op de voet zijn gevallen) een aanvang namen. Tot slot komen de insights in het persoonlijke leven van uw client natuurlijk uit de informatie die ik van cliënte, zijn moeder, heb verkregen en niet uit een autoschadedossier van meer dan 10 jaar geleden. Of uw cliënt daadwerkelijk zijn licht heeft opgestoken bij de Orde, ga ik nog na. En of u, zoals uw client_stelt, door uw cliënt op de hoogte bent gesteld van zijn email aan mij, weet ik niet. U staat immers niet in de cc. Misschien poogt uw cliënt mij direct aan hem te laten antwoorden waardoor een gedragsregel geschonden zou kunnen worden. Daar doe ik niet aan mee. Ik zie onderstaande vooralsnog als een poging van uw cliënt om zijn moeder, [R] geen verdediging te laten hebben. Een dergelijke strategie past op zich wel bij de vordering van uw cliënt. De bijstand van [R] zal ik voortzetten. Ik betreur het dat uw cliënt deze poging onderneemt om zijn moeder zonder advocaat te laten zijn. Ik zal de rechtbank ook van e.e.a. op de hoogte stellen. (…)”
2.11    Verweerder heeft de bijstand van R vervolgens na overleg met de Orde van Advocaten, overgedragen aan een andere advocaat (hierna: mr. B). Bij e-mailbericht van 22 juli 2021 heeft verweerder aan mr. R hierover, voor zover relevant, bericht: 
“Om te voorkomen dat uw cliënt met onderstaande "claim" de aandacht afleidt van de zaak waar het daadwerkelijk/wel om draait, draag ik de zaak over aan [mr. B]. Daarmee wordt overigens niet erkend dat er sprake zou zijn van overtreding van Gedragsregel 15, integendeel. (…)”
2.12    Op 27 januari 2022 heeft klager een klacht bij de deken ingediend over verweerder. 
2.13    Op 9 maart 2022 heeft de rechtbank het verstekvonnis van 12 oktober 2016 vernietigd. 
2.14    Bij e-mailbericht van 12 april 2022 heeft de gemachtigde van verweerder klager, voor zover relevant, laten weten: 
“Recent hebben wij namens [verweerder] een verweerschrift bij de deken ingediend. U heeft een afschrift van dat verweerschrift van de Orde van Advocaten ontvangen. Ik vertrouw u dan ook bekend met de inhoud daarvan. Onder verwijzing naar al hetgeen wij daarin namens [verweerder] hebben gesteld en toegelicht, berichten wij u dat [verweerder] elke aansprakelijkheid jegens u van de hand wijst. Allereerst valt niet in te zien op welke wijze hij jegens u zou zijn tekortgeschoten en/of op welke wijze hij onrechtmatig jegens u zou hebben gehandeld. Voorts ontbreekt het vereiste causale verband tussen de vermeende fout van [verweerder] en de door u gestelde geleden/te lijden schade. Of überhaupt sprake is van schade aan uw zijde is maar de vraag. De bewijslast van het bestaan van zowel de beroepsfout als de schade en de omvang daarvan en van het causale verband tussen beiden, rust op u. In uw e-mail aan mr. [K] van 16 februari jl. geeft u aan dat u in rechtstreeks contact wenst te treden met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder] en vraagt u om de gegevens (en de polis) van (bij) deze verzekeraar. Er bestaat in beroepsaansprakelijkheidszaken geen directe actie van de claimant op de verzekeraar; de claimant staat buiten de verhouding en dus ook buiten de communicatie tussen de advocaat en zijn verzekeraar. Om die reden bestaat er geen grondslag om u afschrift van de gegevens en/of het polisblad van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder] te verstrekken. (…)”

3    KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder: 
a)    zonder toestemming van klager persoonlijke informatie uit zijn dossier en uit zijn persoonlijke gesprekken in een rechtszaak tegen hem gebruikt te hebben en zich daarbij schuldig te hebben gemaakt aan het behartigen van tegenstrijdige belangen door R bij te staan, terwijl verweerder in het verleden klager had bijgestaan;
b)    klager vals ervan beschuldigd te hebben dat hij een fraudeur zou zijn en te zeggen dat klager niet zou schromen om bewijzen te vervalsen;
c)    (medische) informatie te hebben opgevraagd en gedeeld met de nieuwe advocaat van klager zonder dat klager daarvoor toestemming had gegeven;
d)    niet de benodigde deskundigheid te hebben binnengehaald om een onafhankelijk onderzoek te doen, terwijl hij wist dat zijn cliënte de Nederlandse taal niet machtig was. Verweerder heeft verzuimd een beëdigde tolk in te schakelen;
e)    niet juist te hebben gehandeld bij het ontdekken van zijn fouten;
f)    niet zijn fout te hebben erkend en deze ook niet te hebben gemeld bij zijn verzekering zodat klager gecompenseerd kon worden;
g)    met voorkennis tegen klager te hebben gehandeld;
h)    financiële zaken niet goed met klager te hebben geregeld;
i)    klager in zijn hoedanigheid van beëdigd tolk in zijn eer te hebben aangetast en vals te hebben beschuldigd. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Verzoek tot het horen van getuigen 
5.1    Klager heeft de raad bij e-mailbericht van 8 oktober 2023 verzocht om getuigen op te roepen. De raad heeft klager hierop per e-mailbericht van 12 oktober 2023 bericht dat klager dit verzoek ter zitting naar voren kan brengen, voorzien van een toelichting. Verweerder heeft zich ter zitting verzet tegen inwilliging van het verzoek. De raad acht zich voldoende voorgelicht en ziet op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting geen aanleiding om de getuigen op te doen horen zoals klager heeft verzocht. Het verzoek van klager wordt afgewezen.  
Beoordeling van de klachtzaak
Klachtonderdelen a) en g)
5.2    De raad ziet aanleiding eerst klachtonderdelen a) en g) gezamenlijk te behandelen. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij zonder toestemming van klager persoonlijke informatie uit zijn dossier en uit persoonlijke gesprekken met klager heeft gebruikt in de procedure waarin hij R bijstond. Verweerder had klager om toestemming moeten vragen toen hij R ging bijstaan. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en gedragsregel 15 geschonden. In klachtonderdeel g) verwijt klager verweerder dat hij met voorkennis tegen klager heeft gehandeld. Verweerder heeft persoonlijke informatie uit het leven van klager verkregen toen verweerder hem bijstond. Verweerder was daarom niet onpartijdig en onafhankelijk bij het uitvoeren van zijn bijstand aan R. Verweerder kende klager en zijn familie. Hij kende de onderlinge relaties en hij kent de denkwijze van de klager. Dat laatste blijkt ook uit het bericht van verweerder aan mr. R van 12 juli 2022 waarin verweerder beweert dat klager er niet voor zou schromen om documenten te vervalsen en dat “een dergelijke strategie bij klager past.” 
5.3    In gedragsregel 15 is bepaald dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling. De advocaat mag zich niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (het betreft niet dezelfde zaak, er is geen sprake van het beschikken over vertrouwelijke informatie afkomstig van de voormalige of bestaande cliënt , en niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt) kan van de hiervoor bedoelde regel worden afgeweken, zonder dat de advocaat aan zijn vroegere cliënt voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 hoeft te vragen. In twijfelgevallen moet de advocaat afzien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet. 
5.4    Op grond van de inhoud van het klachtdossier stelt de raad vast dat verweerder klager in 2009 gedurende twee maanden als advocaat heeft bijgestaan. In de betreffende zaak stelde klager schade te hebben geleden aan zijn bestelbus. In 2021, ruim 10 jaar later, heeft verweerder de moeder van klager, R, als advocaat bijgestaan in een door klager aangespannen procedure waarin klager nakoming van een schulderkenning van R vorderde. Afgezien van het feit dat er een geruime periode tussen deze twee zaken is gelegen, ziet de raad in de aard van deze twee zaken ook geen enkele parallel. Van het bestaan van dezelfde soort zaken waarin verweerder eerst klager, en daarna R heeft bijgestaan, is geen sprake. Evenmin is aannemelijk geworden dat de zaak die verweerder voor R behandelde op enigerlei wijze verband hield met de zaak die verweerder voor klager heeft behandeld of dat sprake is van een toekomstig verband tussen beide zaken. Hiermee is voldaan aan de onder a) genoemde voorwaarde. 
Ook aan de onder b) genoemde voorwaarde is naar het oordeel van de raad voldaan. Van vertrouwelijke informatie of andere in gedragsregel 15 lid 3 onder b) bedoelde informatie die aan behandeling van de zaak door verweerder in de weg zou kunnen staan, is geen sprake. Niet gebleken is dat verweerder beschikte over vertrouwelijke informatie die hij later kon inbrengen in zijn bijstand aan R. Anders dan dat klager dit stelt, blijkt uit niets dat er door klager in de zaak waarin verweerder hem (kortstondig) heeft bijgestaan, enige vertrouwelijke informatie is gedeeld, die verweerder er later van had moeten weerhouden om R als advocaat bij te staan. Verweerder heeft genoegzaam aangevoerd dat het contact met klager in 2009 kortstondig was en beperkt is gebleven tot de inhoud van de (autoschade)zaak. De destijds van klager ontvangen en door verweerder zelf opgevraagde stukken en informatie, was op geen enkele wijze redelijkerwijs van belang bij de behandeling van de latere zaak van R tegen klager. Het beperkte contact met klager in 2009 zag enkel op de vermeende toedracht en schade aan de bestelbus en hield geen verband met vertrouwelijke (familie)zaken. De blote stelling van klager dat hij destijds veel privézaken over zijn familie met verweerder heeft besproken, is door verweerder gemotiveerd bestreden en door klager niet nader geconcretiseerd. 
Ten slotte is de raad van oordeel dat niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van klager die aan de behandeling van de zaak voor R door verweerder in de weg stonden. Het had op de weg van klager gelegen om deze bezwaren aan te tonen. Klager heeft in dit verband slechts gesteld dat er bezwaren zijn, maar deze niet nader onderbouwd. Ook uit de rest van het klachtdossier is de raad niet gebleken van het bestaan van dergelijke redelijke bezwaren, waarbij ook wordt meegewogen dat de betrokkenheid van verweerder bij de autoschadezaak van korte duur en zeer gering is geweest. Ook aan de onder d) genoemde voorwaarde is dus voldaan.
5.5    Dit betekent dat verweerder overeenkomstig gedragsregel 15 heeft gehandeld. Van ongeoorloofde belangenverstrengeling bij verweerder is geen sprake. Ook valt niet in te zien dat het verweerder kan worden verweten dat hij “met voorkennis” tegen klager heeft gehandeld. De klachtonderdelen a) en g) zijn dus ongegrond. 
Beoordeling van de overige klachtonderdelen
5.6    Bij de beoordeling van de overige klachtonderdelen wordt het volgende vooropgesteld. Het gaat steeds om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat: (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. 
5.7    Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. In het algemeen mag de advocaat afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen is hij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen b) en i)
5.8    De raad ziet in de inhoud van de klachtonderdelen b) en i) aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel b) dat verweerder klager er ten onrechte van zou hebben beschuldigd een fraudeur te zijn en niet zou schromen om bewijzen te vervalsen. Verweerder heeft klager er in de verzetdagvaarding van beschuldigd dat hij fraude zou hebben gepleegd door het vervalsen van papieren. Dit is volgens klager aantoonbaar onjuist. Als er twijfels over de verklaringen waren, dan had de verweerder dat bij de rechter moeten aankaarten. In klachtonderdeel i) verwijt klager verweerder dat hij hem ook in zijn hoedanigheid van beëdigd tolk onterecht heeft beschuldigd. Klager is hierdoor in zijn eer aangetast. 
5.9    De raad is van oordeel dat deze klachtonderdelen evenmin slagen. Verweerder heeft ten aanzien van klachtonderdeel b) genoegzaam aangevoerd dat hij steeds is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van zijn cliënte en dat hij geen redenen hoefde te hebben aan de juistheid daarvan te twijfelen. Verweerder heeft de door klager verweten stellingen in het belang van zijn cliënt in de procedure naar voren gebracht en hij mocht dit ook zo doen gelet op de aan hem als advocaat toekomende vrijheid, zoals onder 5.1 genoemd. Dat de door verweerder geuite beschuldigingen richting klager aantoonbaar onjuist waren, zoals klager stelt, blijkt uit niets. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel i) is de raad van oordeel dat dit verwijt niet nader wordt onderbouwd door klager. Klachtonderdeel i) is daarom, bij gebrek aan feitelijke grondslag, eveneens ongegrond. 
Klachtonderdeel c) 
5.10    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel c) dat verweerder (medische) informatie zou hebben opgevraagd en gedeeld met de nieuwe advocaat van klager, zonder dat klager hiervoor zijn toestemming zou hebben gegeven.
5.11    Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder navraag bij het Podocentrum heeft gedaan naar de echtheid van een verklaring betreffende klager. Deze door klager ingebrachte verklaring leek op meerdere onderdelen niet leek te kloppen en daardoor was twijfel gerezen over de echtheid van dat stuk. Zoals verweerder heeft aangevoerd, is het de raad niet gebleken dat verweerder medische informatie over klager zou hebben opgevraagd of gedeeld. Verweerder heeft slechts bij de instelling die die verklaring had opgemaakt, navraag gedaan naar de authenticiteit van de brief. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd is het daarbij aan de medische instelling om een afweging te maken of informatie al dan niet kan worden gedeeld. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad dan ook niet onbetamelijk of in strijd met de gedragsregels gehandeld door de betrokken informatie op te vragen en te delen. Klachtonderdeel c) is dus eveneens ongegrond. 
Klachtonderdeel d)
5.12    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij niet de benodigde deskundigheid heeft binnengehaald om een onafhankelijk onderzoek te kunnen doen. Verweerder heeft verzuimd om een beëdigde tolk in te schakelen en hij heeft ten onrechte vertrouwd op de door de zussen van klager verstrekte informatie. 
5.13    De raad overweegt als volgt. Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet komt toe aan diegene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Naar het oordeel van de raad heeft klager geen rechtstreeks eigen belang ten aanzien van klachtonderdeel d), waarin klager verweerder, kort gezegd, het ontbreken van deskundigheid verwijt. De mate van deskundigheid betreft echter een kwestie tussen verweerder en zijn cliënte. Klager, als wederpartij, staat daar buiten. Klachtonderdeel d) is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. 
Klachtonderdelen e) en f) 
5.14    De raad ziet in de inhoud van de klachtonderdelen e) en f) aanleiding voor een gezamenlijke bespreking. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel e) dat hij niet juist heeft gehandeld bij het ontdekken van zijn fouten. In klachtonderdeel f) verwijt klager verweerder dat hij zijn fouten niet heeft erkend en hiervan ook geen melding heeft gemaakt bij zijn verzekering. 
5.15    Dit klachtonderdeel faalt omdat op geen enkele manier is gebleken dat verweerder de door klager genoemde “fouten” heeft begaan. Van het door verweerder erkennen van deze (vermeende) fouten, kan dan ook geen sprake zijn. Overigens blijkt uit de onder 2.15 genoemde brief dat verweerder contact heeft opgenomen met zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en melding van de klacht van klager en de aansprakelijkstelling heeft gemaakt. De verzekeraar heeft blijkens het bericht geconcludeerd dat de aansprakelijkheid wordt afgewezen en hiermee was de kous dan ook af. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder hier verder kan worden gemaakt. Dat de verzekeraar klager niet in het gelijk heeft gesteld, kan verweerder in ieder geval niet tuchtrechtelijk worden verweten. De klachtonderdelen e) en f) zijn dan ook ongegrond. 
Klachtonderdeel h)
5.16    Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De ratio van deze bepaling is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De ratio van deze bepaling is dat het niet rechtvaardig is een klager zijn klachtrecht te ontzeggen als hij eerst later op de hoogte raakt van de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat. Het gaat hier om een vervaltermijn die ambtshalve door de tuchtrechter wordt toegepast. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn
5.17    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij de financiële zaken niet goed met klager heeft geregeld. Verweerder heeft de autoschadezaak van klager overgedragen aan een nieuwe advocaat en hij is hierna door de opvolgend advocaat betaald, maar dat heeft verweerder nooit aan klager gemeld. 
5.18    De raad stelt vast dat klager reeds op 4 mei 2011 kennis heeft genomen van het handelen van verweerder waarover klager klaagt. Verweerder heeft klager immers op die datum bericht dat hij het dossier aan de opvolgende advocaat, mr. DH, zou overdragen en is daartoe nog dezelfde dag ook daadwerkelijk overgegaan. Klager verwijt verweerder dat hij de financiële zaken bij deze overdracht niet goed zou hebben geregeld. Klager heeft zich met dit klachtonderdeel echter pas op 27 januari 2022 tot de deken gewend. Hiermee is sprake van een ruime overschrijding van de hiervoor genoemde termijn. De raad zal deze klacht daarom niet-ontvankelijk verklaren. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de raad niet gebleken.  


BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel d) kennelijk niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel h) niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c), e), f), g) en i) ongegrond.  


Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en D. Horeman en, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 15 januari 2024