ECLI:NL:TADRAMS:2024:197 Raad van Discipline Amsterdam 24-282/A/A 24-285/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:197 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-11-2024 |
Datum publicatie: | 15-11-2024 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de kwaliteit van dienstverlening van verweerders die klaagster bijstonden in een echtscheidingsprocedure. Verweerders hebben klaagster voldoende geïnformeerd over de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand. Verder is niet gebleken dat verweerders onvoldoende zorgvuldig een minnelijke regeling tot stand hebben gebracht voor klaagster. De bijstand van verweerders voldeed aan hetgeen van redelijk handelend en redelijk bekwame advocaten mag worden verwacht in de gegeven omstandigheden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 4 november 2024
in de zaken 24-282/A/A en 24-285/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerders
gemachtigde: mr. R.E. Jonen
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 november 2023, aangevuld op 27 november 2023 heeft klaagster bij de
deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken)
een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Op 23 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerken 2279784/JS/FS
en 2282914 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerders aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar ex-echtgenoot waren na hun echtscheiding nog verwikkeld
in twee procedures over de afwikkeling van hun scheiding; één over de echtelijke woning
en één over de zorgverdeling voor hun twee minderjarige kinderen. Klaagster werd in
deze procedure eerst bijgestaan door een andere advocaat.
2.3 Klaagster is via een vriendin, die secretaresse is op het kantoor van verweerders,
bij het kantoor van verweerders terechtgekomen. Klaagster was niet tevreden over haar
advocaat. Om die reden vroeg zij haar vriendin of een advocaat binnen haar kantoor
klaagster kon bijstaan. Tussen klaagster en de vriendin heeft de volgende WhatsApp-communicatie
plaatsgevonden, voor zover relevant:
De vriendin:
“Ik heb [verweerder] bereid gevonden (…). [Verweerder] is ook een pitbull! Hij doet
alleen geen toevoegingen maar dat je toch niet? Dan maakt hij graag een afspraak met
je om alles te bespreken en desnoods second opinion hoe wij het zouden aanpassen”
Klaagster:
“Precies second opinion zou fijn zijn. En een evt. korting? Toevoeging krijg ik
idd sowieso niet helaas.”
De vriendin:
“Je moet er wel rekening mee houden dat als hij stukken gaat inlezen daar ook wel
kosten voor in rekening worden gebracht”
Klaagster:
“Ja dat kost tijd natuurlijk. Snap ik wel”
2.4 Er volgde een intakegesprek met verweerder. Klaagster heeft tijdens dit gesprek
te kennen gegeven dat zij van haar vader (via een buitenlandse financier) een groot
geldbedrag zou ontvangen bestemd voor de aankoop van de echtelijke woning.
2.5 Op 25 april 2022 is aan klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd waarin
wordt bevestigd dat het kantoor geen zaken behandelt op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand
en klaagster met het aangaan van de opdracht afstand doet van haar recht op gesubsidieerde
rechtsbijstand. De brief luidt, voor zover relevant, als volgt.
“Graag wijs ik erop dat het kantoor geen zaken behandelt op basis van gesubsidieerde
rechtsbijstand (ook bekend onder de naam ‘toevoeging’) en dat jij bij het aangaan
van de opdracht bewust hiervoor hebt gekozen. Dat betekent dat jij bewust afziet van
gesubsidieerde rechtsbijstand, indien achteraf mocht blijken dat jij hiervoor toch
in aanmerking komt. Meer informatie over gesubsidieerde rechtsbijstand kun je vinden
op de website www.rvr.org. (…).
2.6 Bij e-mail van 2 augustus 2022 heeft verweerster klaagster nadere informatie
verstrekt over het in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand en schrijft
zij, voor zover relevant:
“Verder zou ik jou nog informatie toesturen over het in aanmerking komen voor een
toevoeging. Je kunt daarvoor de Raad voor Rechtsbijstand bellen (…). Zij zullen naar
jouw situatie vragen, waaronder jouw jaarinkomen in 2020, alsook jouw vermogen (o.a.
de overwaarde van de woning). Geef daarbij goed aan dat de woning op dit moment nog
onverdeeld is en dat het jouw wens is de woning over te nemen, waardoor jij jouw ex-partner
zult moeten uitkopen. Ook zullen zij vragen naar de aard van de zaak, dat is in dit
geval gezag en omgang.
Indien jij wel in aanmerking komt voor een toevoeging, zal ik de situatie aan de
partners voorleggen. Zoals je weet doen wij in de regel geen zaken op toevoegingsbasis,
maar wellicht dat we voor jou een uitzondering kunnen maken.”
2.7 Bij e-mail van 30 september 2022 heeft verweerster bij klaagster nagevraagd
of zij al contact had opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand en wat hier uitgekomen
is. Verweerster schrijft in dat verband, voor zover relevant:
“Van [verweerder] begreep ik overigens dat voor jou de kosten steeds verder oplopen.
Daarom vroeg ik me af of jij inmiddels al eens met de Raad voor Rechtsbijstand contact
had opgenomen, met de vraag of jij in aanmerking komt voor een toevoeging? Wij hebben
het daar toen kort over gehad en ik vroeg me af wat daar de uitkomst van was.”
2.8 Klaagster heeft op zeker moment aangegeven dat zij vond dat de advocaatkosten
te veel opliepen. Bij e-mail van 13 oktober 2022 heeft verweerster hierop als volgt
gereageerd, voor zover relevant:
“Toevoeging
Afgelopen week gaf jij aan dat de kosten op dit moment te veel oplopen en dat deze
eigenlijk – in het kort – niet meer te dragen zijn voor jou. Wij kwamen toen te spreken
over gesubsidieerde rechtsbijstand (oftewel; een toevoeging) en of jij hiervoor in
aanmerking zou komen. Wij hebben dit onderwerp een aantal maanden geleden ook al besproken.
Ik gaf toen aan dat jij kon bellen met de Raad voor Rechtsbijstand om te controleren
of jij wellicht toch in aanmerking komt voor een toevoeging. Dit onderwerp bespraken
wij nu weer. Jij hebt contact opgenomen met de Raad en zij gaven aan dat je waarschijnlijk
wel in aanmerking komt voor een toevoeging.
Ik heb je daarop aan gegeven dat wij jou daar – gelet op gedragsregel 18 – niet
mee konden helpen. Wel zouden wij je kunnen helpen bij het vinden van een advocaat
die je op toevoegingsbasis zou kunnen bijstaan. Jij gaf daarop aan dat dit geen optie
voor je is. Jij wil dat wij ([verweerder] en ik) jou bij blijven staan. Dit kan dus
niet op basis van een toevoeging.”
2.9 In antwoord hierop heeft klaagster 17 oktober 2022 geschreven:
“Ik wil bij deze laten weten dat ik graag verder wil met jullie gedurende dit proces.”
2.10 In de procedure met betrekking tot de eigendomsverdeling heeft op 11 november
2022 een zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen, waarin
onder meer het volgende is opgenomen:
“Zoals gemeld heeft de vader van de vrouw recht op een commissie. Hij heeft ervoor
gekozen deze commissie aan zijn dochter te schenken, waardoor de vrouw in staat zal
zijn a) de woning over te nemen, b) de man uit te kopen en te laten ontslaan van zijn
hoofdelijke aansprakelijkheid en c) vrij van hypotheekasten in de woning te wonen.
De overige lasten, waaronder de gebruikerslasten, de gemeentelijke belastingen en
het onderhoud (voor zover nodig), voldoet de vrouw al geruime tijd zelf en kan zij
ook na de overdracht van de woning aan haar, blijven betalen. Deze lasten zullen geen
probleem zijn. De vrouw kan daar, zodra zij de woning op haar naam krijgt, met de
kinderen blijven wonen.
2.11 Tijdens de zitting hebben klaagster en haar ex-echtgenoot een minnelijke
regeling getroffen die is vastgelegd in een proces-verbaal. Uiteindelijk heeft klaagster
de haar eerder toegezegde financiering niet ontvangen en heeft de ex-echtgenoot van
klaagster – nadat hierover een nieuwe procedure is gevoerd waarin klaagster werd bijgestaan
door een andere advocaat - de gezamenlijke woning overgenomen.
2.12 Op 14 november 2023 heeft klaagster bij de deken onderhavige klacht over
verweerders ingediend.
2.13 Klaagster heeft ook bij het kantoor van verweerders een klacht over verweerders
ingediend. De klachtenfunctionaris heeft de klacht van klaagster bij e-mail van 23
november 2023 ongegrond bevonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerders het volgende:
a) verweerders hebben klaagster in het intakegesprek er niet op gewezen dat zij
in aanmerking zou komen voor een toevoeging als zij geen resultaat zou behalen uit
haar scheiding. Als klaagster had geweten dat ze een toevoeging kon aanvragen, had
ze voor een advocaat gekozen die zaken op basis van gefinancierde rechtsbijstand behandelt.
Verweerster heeft klaagster verteld dat de overwaarde van de woning als eigen vermogen
zou worden beschouwd. Het was echter niet van tevoren duidelijk dat klaagster resultaat
zou behalen. Klaagster zou überhaupt geen resultaat behalen in de kwestie rondom de
zorgverdeling. Gedurende de procedure heeft klaagster aangegeven dat de kosten voor
haar te hoog werden. Verweerders gaven toen aan dat het halverwege het proces niet
meer mogelijk was om een toevoeging aan te vragen. Als gevolg daarvan heeft klaagster
declaraties van in totaal ruim € 36.000,- ontvangen;
b) verweerders hebben geen inkomensverklaring voor klaagster opgevraagd. Als
dat wel was gebeurd, had klaagster een verlaging van griffiekosten bij de rechtbank
kunnen aanvragen;
c) verweerders hebben de belangen van klaagster niet adequaat behartigd. Tijdens
de zitting is een minnelijke regeling getroffen die op initiatief van verweerders
is vastgelegd in het proces-verbaal. Door de wijze waarop de afspraken zijn vastgelegd,
konden deze niet ten uitvoer worden gelegd en moest nog een gerechtelijke procedure
worden gevoerd om de waarde van de woning en de woonlasten na 1 april 2023 te bepalen.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met
betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de
behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan
komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de
advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld
en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari
2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde
belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.
5.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht toetst de
tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46
Advocatenwet (Aw) omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de
gedragsregels voor de advocatuur. Hoewel de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels,
kunnen die regels, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, wel van
belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 Gedragsregel 18 lid 1 bepaalt dat, tenzij een advocaat goede gronden heeft
om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid
gefinancierde rechtshulp, hij verplicht is met zijn cliënt vóór de aanvaarding van
de opdracht en verder steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen
of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
Gedragsregel 18 lid 3 bepaalt dat, wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor
door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin de keuze maakt daarvan geen
gebruik te maken, de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen.
Klachtonderdeel a) - onvoldoende voorgelicht met betrekking tot de toevoeging
5.4 Dit klachtonderdeel slaagt niet. De raad is van oordeel dat verweerders klaagster
voldoende hebben geïnformeerd over de mogelijkheden van bijstand op basis van gefinancierde
rechtshulp. Voorafgaand aan het intakegesprek met verweerder heeft klaagster contact
gehad met haar vriendin die secretaresse is op het kantoor van verweerders. Zij wees
klaagster erop dat het kantoor geen bijstand verleende op basis van een toevoeging.
Klaagster had hierop geantwoord dat zij sowieso niet in aanmerking kwam voor een toevoeging
(zie r.o. 2.3). Volgend op het intakegesprek is in de opdrachtbevestiging van 25 april
2022 nogmaals aan klaagster gemeld dat het kantoor geen zaken behandelt op basis van
gesubsidieerde rechtsbijstand en klaagster met het aangaan van de opdracht afstand
doet van haar recht op gesubsidieerde rechtsbijstand. Tijdens de behandeling van de
zaken van klaagster hebben verweerders klaagster er meermaals op gewezen dat zij wellicht
wel in aanmerking kwam voor een toevoeging en is klaagster gevraagd of zij daar niet
alsnog gebruik van wilde maken (met een andere advocaat). Daarbij is klaagster er
ook op gewezen dat zij rekening moest houden met eventuele overwaarde uit de woning
(oftewel de resultaatstoets, die de Raad voor Rechtsbijstand hanteert). De raad verwijst
in dit verband naar de e-mails van 2 augustus 2022 en 30 september 2022 (r.o. 2.6
en 2.7). Klaagster heeft vervolgens informatie ingewonnen bij de Raad voor Rechtsbijstand,
die aangaf dat zij wellicht in aanmerking kwam voor een toevoeging (zie e-mail van
13 oktober 2022, r.o. 2.8). Klaagster heeft op 17 oktober 2022 (r.o. 2.9) aan verweerders
laten weten dat zij desondanks door verweerders wilde worden bijgestaan. Deze feiten
en omstandigheden leiden de raad tot de slotsom dat klaagsters verwijt aan verweerders
niet terecht is. Verweerders hebben haar wel degelijk genoegzaam geïnformeerd over
de (on)mogelijkheden van een toevoeging. Klaagster heeft er zelf voor heeft gekozen
om op betalende basis (verder) door verweerders te worden bijgestaan. Gelet hierop
is klachtonderdeel a) ongegrond.
Klachtonderdeel b) - niet opvragen van een inkomensverklaring
5.5 Volgens klaagster was bij het opvragen van een inkomensverklaring gebleken
dat klaagster in aanmerking kwam voor korting op de griffiekosten. De raad stelt vast
dat verweerders bij creditnota van 1 februari 2024 een deel van het verschil aan griffiekosten
aan klaagster hebben gecrediteerd. Ter zitting hebben verweerders bovendien toegezegd
dat verweerders het volledig verschil aan griffiekosten zullen crediteren. Verweerders
hebben deze nalatigheid dus onder ogen gezien en gezocht naar een oplossing om het
mogelijk nadeel voor klaagster weg te nemen. Daarmee is deze nalatigheid naar het
oordeel van de raad voldoende geredresseerd door verweerders. Dit klachtonderdeel
behoeft daarom geen verdere bespreking. Dat verweerders de creditering hebben verrekend
(en mogelijk ook hetgeen zij op basis van de aanvullende creditfactuur verschuldigd
zijn nog zullen verrekenen) met de bij het kantoor openstaande facturen van klaagster,
leidt niet tot een ander oordeel. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel c) - minnelijke regeling onvoldoende zorgvuldig vastgelegd in proces-verbaal
5.6 Klaagster stelt zich op het standpunt dat vanwege een gebrek aan nauwkeurigheid
bij het opstellen van het proces-verbaal tijdens de zitting van 11 november 2022 het
proces-verbaal geen titel opleverde waarmee kon worden afgedwongen dat de ex-echtgenoot
van klaagster de woning tegen de overeengekomen waarde en binnen een redelijke termijn
overnam. Daardoor moest klaagster vier maanden later opnieuw een procedure starten.
Als op de zitting de regeling met de overeengekomen bedragen en datum was vastgelegd,
dan hadden een kortgeding en de extra kosten die daarmee gepaard gingen, voorkomen
kunnen worden. Van verweerders had mogen worden verwacht dat er een afspraak zou worden
vastgelegd die tenuitvoergelegd kon worden.
5.7 Dit klachtonderdeel slaagt niet. Verweerders hebben voldoende onderbouwd
dat het doel van de procedure was dat de woning aan klaagster toebedeeld zou worden.
Op het moment dat de zitting plaatsvond, verkeerden klaagster en haar vader nog in
de overtuiging dat klaagster de financiering zou krijgen. Klaagster had echter hiervoor
meer tijd nodig. Verweerders hebben klaagster - zoals ter zitting onbetwist is aangevoerd
- meerdere malen gevraagd of financiering verzekerd was. Daarop is steeds bevestigend
geantwoord. Met die reden is ter zitting geregeld dat klaagster meer tijd kreeg om
de financiering rond te krijgen en is met dat doel de regeling in het proces-verbaal
opgenomen, aldus verweerders. De raad volgt verweerders hierin. Klaagster heeft onvoldoende
duidelijk gemaakt dat verweerders in strijd met de professionele standaard hebben
gehandeld door in hun advisering niet vooruit te lopen op het scenario dat de financiering
niet rond zou komen, een scenario dat zich bovendien volgens klaagster zelf niet zou
voordoen. Omdat het proces-verbaal niet is toegevoegd aan het procesdossier, kan de
raad niet vaststellen of de problemen die klaagster na het treffen van de regeling
stelt te hebben ervaren, verband houden met de manier waarop de regeling in het proces-verbaal
is neergelegd. Het is de raad dan ook niet gebleken dat verweerders op dit punt tekortgeschoten
zijn in hun dienstverlening aan klaagster. Ook klachtonderdeel c) is gelet hierop
ongegrond.
Slotsom
5.8 De raad komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat de bijstand van verweerders
aan klaagster voldeed aan hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam mag
worden verwacht. De klacht van klaagster is daarmee in alle onderdelen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht met kenmerk 24-282/A/A ongegrond;
- verklaart de klacht met kenmerk 24-285/A/A ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. J.H. Stek en P.F.P. Nabben, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 november 2024