ECLI:NL:TADRAMS:2024:196 Raad van Discipline Amsterdam 24-369/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:196 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-11-2024 |
Datum publicatie: | 15-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-369/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Als partijdige belangenbehartiger is het de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen op een wijze als hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Het tuchtrecht is er niet voor bedoeld de wederpartij instrumenten in handen te geven om de bewegingsvrijheid van de advocaat van de wederpartij te beknotten. Zolang binnen de grenzen van het betamelijke wordt gehandeld, kunnen klagers zich niet inlaten met de door verweerder als advocaat wederpartij gekozen strategie. Verder is niet gebleken dat verweerder gedragsregel 8 heeft geschonden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 4 november 2024
in de zaak 24-369/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
gemachtigde: mr. M. Höfelt
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 november 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 22 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2279733/JS/FS
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2024. Daarbij
waren klagers en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de namens verweerder bij e-mail van 10 september 2024 nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers hebben in 2013 een interne melding gedaan van misstanden bij hun
werkgever, (hierna: V). Volgens klagers handelde V in strijd met de geldende aanbestedingswetgeving.
Medewerkers werd, aldus klagers, door het management van V opgedragen om tijdens de
openbare aanbestedingsprocedure van het project P. één specifieke aanbieder (S) ongeoorloofd
te bevoordelen door met deze aanbieder vertrouwelijke gesprekken te voeren.
2.3 V heeft naar aanleiding van de melding van klagers een onderzoek laten uitvoeren
door (hierna: IA). In de jaren 2017 en 2018 heeft V forensisch accountant de heer
S, verbonden aan een groot accountantskantoor (hierna: de forensisch accountant),
opdracht gegeven om onderzoek te doen.
2.4 Op 14 maart 2018 heeft de forensisch accountant een eindrapport uitgebracht
aan V. De uitkomst van dit onderzoek was dat IA het onderzoek zorgvuldig had verricht.
2.5 Op 8 februari 2019 heeft V op haar Engelstalige website de volgende tekst
gepubliceerd:
“On the basis of multiple investigations, including by our [IA], [V] has concluded
that no such reported violations of law occured. The outcome and quality of these
internal investigations have been validated by a reputable independent forensic accounting
firm.”
Deze tekst is ook op de Nederlandse website van V gepubliceerd. Die tekst luidt
als volgt:
“Op basis van verschillende onderzoeken is vastgesteld dat er geen sprake is van
de gemelde misstand. De intern uitgevoerde onderzoeken zijn vervolgens bevestigd en
goedgekeurd door een gerenommeerd onafhankelijk forensisch accountantskantoor.”
2.6 Op 14 februari 2019 hebben klagers zich over deze publicaties beklaagd bij
de ombudsman van V. V heeft hier op 4 maart 2019 op gereageerd en schrijft, voor zover
relevant:
“We have shared the Statement with the relevant forensic accounting firma and it
agrees that the content of the Statement (“The outcome and quality of these internal
investigations have been validated by a reputable independent forensic accounting
firm.”) is correct.”
2.7 Op 19 mei 2020 hebben klagers een tuchtklacht ingediend tegen de forensisch
accountant. De klacht betreft de wijze waarop de forensisch accountant zijn onderzoek
heeft verricht en de wijze waarop het onderzoeksrapport tot stand is gekomen. Volgens
klagers heeft de forensisch accountant daarbij gehandeld in strijd met de voor hem
geldende gedrags- en beroepsregels. Ook had de forensisch accountant niet mogen instemmen
met de publicaties door V op het internet omdat hij de overtreding van de aanbestedingswetgeving
niet had onderzocht, aldus klagers.
2.8 De klacht is in eerste aanleg behandeld door de Accountantskamer te Zwolle
en vervolgens in hoger beroep door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna:
het CBb). De forensisch accountant werd in beide procedures bijgestaan door verweerder
en een kantoorgenoot van verweerder.
2.9 Op 30 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Accountantskamer.
Daarbij waren klagers en de forensisch accountant met verweerder aanwezig. In het
proces-verbaal van de zitting is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Het rapport van IA bevestigt, aldus [de forensisch accountant], dat er oneigenlijke
druk is uitgeoefend. Het gesprek met S tijdens de aanbesteding had nooit gemogen.
Schriftelijk ligt vast dat klagers druk hebben ervaren. Dat staat in het dossier,
maar niet in het rapport van IA.
De voorzitter merkt op dat [de forensisch accountant] in het rapport had moeten
opnemen dat het gesprek met S nooit had mogen gebeuren als dat niet was toegestaan
zoals [de forensisch accountant] heeft verklaard maar dat [de forensisch accountant]
er in het rapport niets over heeft gezegd.
[De forensisch accountant] zegt dat [klager] in principe gelijk krijgt. Het rapport
doet geen recht aan het onderzoek. Hij noemt het dan ook een skeleton-onderzoek.
(…)
[De forensisch accountant] krijgt de gelegenheid om als laatste te spreken. Hij
verklaart daar geen behoefte aan te hebben.”
2.10 Klagers hebben - zonder medeweten van de andere aanwezigen - geluidsopnamen
van de zitting gemaakt. In het door klagers overgelegde transcript van deze geluidsopnamen
is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“2:09:55
[De forensisch accountant]: In het rapport van [IA] staat toch ook dat er oneigenlijke
druk is uitgeoefend. Dat wordt bevestigd.
2:10:10
[De forensisch accountant]: Het staat uiteindelijk vast, als je het rapport leest
van [IA], dat gesprek had nooit mogen plaatsvinden. Dat blijkt ook uit zijn normkader,
zoals hij dat beschreven heeft.
2:11:30
[De voorzitter]: Het gaat om de informatie die erin zit. U zegt in het rapport van
IA staat dat er oneigenlijke druk is uitgeoefend. Zo staat het er niet. Er staat:
“It has been perceived by the project team as pressure.” Dat is iets anders, hé? Dat
was de indruk die men had. [Klager] zegt, dat was de indruk helemaal niet. Het was
gewoon verboden om het te doen. En er was zeker geen sprake van verwarring, wat in
dit verband wordt genoemd. Het lijkt of dit wat wordt weggemoffeld van ‘ja het mocht
misschien wel niet, maar…’.
[De forensisch accountant]: “Het mocht niet”.
2:12:55
[De voorzitter]: “In de visie van [klager] waren dit gewoon verboden gesprekken.”
[De forensisch accountant]: “Dat waren ook verboden gesprekken.”
[De voorzitter]: “OK, dus daar bent u het helemaal mee eens.”
2:13:30
[de forensisch accountant]: S kwam eigenlijk niet in aanmerking voor die aanbesteding.
Ze konden helemaal niet leveren. Ze hebben op een gegeven moment een voorrangspositie
proberen te bedingen om dan iets anders te gaan doen. Ja, daar staat wel van vast
dat dat nooit had mogen gebeuren. Dat blijkt ook wel uit het dossier, dat was niet
de bedoeling. Er is druk uitgeoefend door het management.
2:14:00
[De forensisch accountant]: Dat dit op dat moment door de partijen die daaraan mee
moesten doen, die mee moesten doen aan die meeting, is dit als druk ervaren, wat niet
te rechtvaardigen was met de spelregels.
2:14:40
[De forensisch accountant]: Maar er is wel degelijk in het dossier is er vastgesteld
dat er een gesprek heeft plaatsgevonden dat niet mocht plaatsvinden in die fase van
het aanbestedingsproces en dat dat niet de regels waren van die aanbesteding. S heeft
een oneigenlijke voorrangspositie bedongen om een gesprek te krijgen met een persoon
die onderdeel uitmaakte van dat proces.
[De voorzitter]: En dat staat niet in het rapport van IA hé?
[De forensisch accountant]: Dat staat er niet, dat staat in het dossier.
[De voorzitter]: Dat had dus eigenlijk moeten staan in het rapport.”
2.11 Bij uitspraak van 12 februari 2021 heeft de Accountantskamer de klacht gedeeltelijk
gegrond verklaard en aan de forensisch accountant een tijdelijke doorhaling van de
inschrijving van de accountant voor de duur van drie maanden opgelegd. Daartoe heeft
de Accountantskamer, onder meer, overwogen:
“4.7.3 Volgens klagers had [de forensisch accountant] zijn instemming met de publicaties
op het internet niet mogen geven, omdat hij de door [klager] gestelde overtreding
van de aanbestedingswetgeving niet had onderzocht.
4.7.4 De Accountantskamer overweegt het volgende. Een objectieve, redelijke en geïnformeerde
derde, die van de publicaties op het internet kennisneemt, maar die niet bekend is
met de onderzoeksopdracht van [de forensisch accountant], zal op grond van die publicaties
aannemen dat van de ‘violations of law’ geen sprake is geweest en dat deze conclusie
van V is ‘validated’ door [de forensisch accountant]. Vast staat evenwel dat [de forensisch
accountant] naar de vraag of de overtreding van de aanbestedingswetgeving al dan niet
had plaatsgevonden, geen eigen onderzoek heeft ingesteld, omdat dat niet tot zijn
opdracht behoorde. Zijn validatie betrof slechts een review van de eerdere klachtafhandeling
door [IA]. Dat is heel wat anders dan de validatie van de conclusie dat geen inbreuk
op de aanbestedingswetgeving heeft plaatsgevonden. Het terechte verwijt dat klagers
[de forensisch accountant] hier maken is des te ernstiger, omdat [de forensisch accountant]
ter zitting heeft verklaard dat de besprekingen met S in relatie tot het project P
niet waren toegestaan. De ‘violations of law’ hadden zich in de visie van [de forensisch
accountant] dus wel voorgedaan.
4.7.5 [De forensisch accountant] had op grond van het fundamentele beginsel van
integriteit zijn instemming behoren te weigeren met de tekst van de publicaties, omdat
die publicaties verhulden dat zijn validatie niet de conclusie betrof dat de ‘violations
of law’ niet hadden plaatsgevonden en een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde
dus op het verkeerde been zetten. Uit het fundamentele beginsel van integriteit zoals
uitgewerkt in artikel 9 VGBA, vloeit voort dat [de forensisch accountant] had behoren
te voorkomen dat hij in verband zou worden gebracht met misleidende informatie. Klachtonderdeel
f. is gegrond.
(…)
5.1. Omdat de klacht deels gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden
opgelegd. De maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden is
passend en geboden. De Accountantskamer rekent het [de forensisch accountant] vooral
aan dat hij het fundamentele beginsel van integriteit heeft geschonden. [De forensisch
accountant] heeft, hoewel hij wist dat de besprekingen met S tijdens de aanbestedingsprocedure
van het P niet waren toegestaan, in zijn rapport vermeld dat de daaraan tegengestelde
bevindingen van [IA] zijn gebaseerd op bewijstukken die de conclusies van [IA] rechtvaardigen
en dat hij geen aanleiding zag voor aanvullend onderzoek. Daarmee zet het rapport
de lezer ervan op het verkeerde been, omdat de indruk is gewekt dat de klacht op dit
onderdeel ook na het onderzoek door [de forensisch accountant] ongegrond is. [De forensisch
accountant] had dit kunnen en behoren te voorzien. Dit bezwaar kleeft ook aan de publicaties
van V op het internet waarvan [de forensisch accountant] geen afstand heeft genomen.
[De forensisch accountant] heeft zijn rapport de titel ‘Independent Review’ meegegeven,
maar heeft het onderzoek niet ‘independent’ uitgevoerd en heeft laten gebeuren dat
V met het rapport van [de forensisch accountant] in de hand heeft geschreven dat de
‘violations of law’ niet hadden plaatsgevonden, terwijl [de forensisch accountant]
wel beter wist.”
2.12 Op 26 mei 2021 hebben verweerder en zijn kantoorgenoot namens de forensisch
accountant bij het CBb hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Accountantskamer.
Eén van de grieven richt zich tegen rechtsoverweging 4.7.4 van de beslissing en dan
met name tegen de passage:
“Het terechte verwijt dat klagers [de forensisch accountant] hier maken is des te
ernstiger, omdat [de forensisch accountant] ter zitting heeft verklaard dat de besprekingen
met S in relatie tot het P niet waren toegestaan. De ‘violations of law’ hadden zich
in de visie van [de forensisch accountant] dus wel voorgedaan.”
2.13 In het beroepschrift staat hierover het volgende, voor zover relevant:
“2.58 Direct vanaf het begin nam de Accountantskamer een uitzonderlijk agressieve
houding aan ten opzichte van [de forensisch accountant]. Waar klager ruime gelegenheid
werd geboden zich in diffamerende termen uit te laten over [de forensisch accountant]
(zonder daarbij tot de orde te worden geroepen) en zijn klacht toe te lichten, kreeg
[de forensisch accountant] geen enkele mogelijkheid zich uit te laten, anders dan
bij de eerste en tweede termijn van zijn raadsman en het sec beantwoorden van de vragen
van de Accountantskamer. (…)
3.50 (…) Die tendervereisten stonden bovendien al vast voordat het overleg met S
plaatsvond op 13 mei 2013. Het overleg met S had de tendervereisten dan ook niet kunnen
beïnvloeden als dat zou zijn beoogd.
3.51 [De forensisch accountant] heeft ter zitting bij de Accountantskamer ook niet
anders verklaard. Wel heeft hij op de suggestieve opmerking van de voorzitter “de
gesprekken met S waren toch niet toegestaan?” bevestigend gereageerd, vanuit het kader
van klager waarin sprake zou zijn van een Europese aanbesteding en dat het overleg
zou gaan over de lopende aanbesteding, wat dus niet het geval was. Daarbij werd [de
forensisch accountant] tijdens de zitting de gelegenheid geweigerd enige (nadere)
uitleg of nuancering te maken. De Accountantskamer vermeed iedere toelichting nadat
zij (ten onrechte) had vastgesteld dat [de forensisch accountant] van mening zou zijn
dat het overleg met S niet zou zijn toegestaan.
3.52 Het gebruik van suggestieve vragen en het weigeren nadere toelichting of nuanceringen
te maken is niet alleen ontoelaatbaar gedrag van de (voorzitter van de) Accountantskamer.
Het is bovendien onzorgvuldig gelet op de gegrondverklaring van twee klachtonderdelen
en de (hoofdzakelijk) daarop gestoelde tuchtrechtelijke veroordeling (schorsing van
drie maanden) die zijn gebaseerd op deze ontlokte en ongenuanceerde stelling.
(…)
3.56 Gelet op het bovenstaande is de overweging dat [de forensisch accountant] ter
zitting zou hebben verklaard onjuist, althans ongenuanceerd, en kan het niet tot de
conclusie leiden dat de ‘violations of law’ zich in de visie van [de forensisch accountant]
zouden hebben voorgedaan. Die stelling miskent immers dat de uitlatingen van [de forensisch
accountant] betrekking hebben op veronderstellingen (van klager) - dat het zou gaan
om een Europese aanbesteding en dat de gesprekken met Siemens daarop betrekking zouden
hebben - waarvan geen sprake was.”
2.14 Bij uitspraak van 4 april 2023 heeft het CBb het hoger beroep gedeeltelijk
gegrond verklaard. De in 2.10 genoemde geluidsopnamen van de zitting bij de Accountantskamer,
die klagers in het kader van hun verweer in hoger beroep hadden overgelegd, zijn,
met instemming van de forensisch accountant en verweerder, door het CBb beluisterd
en betrokken bij beoordeling. Het CBb heeft het volgende overwogen, voor zover relevant:
“5.1 In zijn derde hoger beroepsgrond richt [de forensisch accountant] zich tegen
het oordeel van de accountantskamer in overwegingen 4.7.4 en 4.7.5 dat [de forensisch
accountant] op grond van het fundamentele beginsel van integriteit zijn instemming
had behoren te weigeren met de tekst van de (web)publicaties door V in 2019. De accountantskamer
miskent volgens [de forensisch accountant] dat de conclusie dat geen sprake is geweest
van ‘violations of law’, de conclusie is van IA. [De forensisch accountant] zelf heeft
daarentegen geen antwoord of oordeel gegeven over de vraag of ‘violations of law’
zouden hebben plaatsgevonden, omdat dat niet zijn opdracht was.
Volgens [de forensisch accountant] werd het op 13 mei 2013 gevoerde overleg met
S niet gevoerd in het kader van een aanbesteding en had het ook geen betrekking op
een lopende aanbesteding. In hoger beroep heeft [de forensisch accountant] als nader
stuk een rapport van een Duitse advocaat ingediend dat in opdracht van V is opgesteld.
Hierin wordt geconcludeerd dat het Europese en Duitse aanbestedingsrecht niet van
toepassing is op het betreffende project en dat de bespreking op 13 mei 2013 hierop
(dus) geen inbreuk maakte. [De forensisch accountant] heeft ter zitting bij de accountantskamer
ook niet anders verklaard. Wel heeft hij op de vraag van de voorzitter – “de gesprekken
met S waren toch niet toegestaan?” – bevestigend gereageerd, maar dit diende slechts
als bevestiging van de opmerking van [klager] dat sprake zou zijn van een Europese
aanbesteding, wat achteraf gezien echter niet het geval blijkt te zijn geweest. [De
forensisch accountant] werd tijdens de zitting bij de accountantskamer ten onrechte
niet de gelegenheid geboden enige (nadere) uitleg te geven of nuancering te aan te
brengen en voelt zich door de rechters onheus bejegend.
5.2 Het College overweegt dat in de webpublicatie van Vattenfall het volgende valt
te lezen:
“On the basis of multiple investigations, including by our Internal Audit department,
V has concluded that no such reported violations of law occurred. The outcome and
quality of these internal investigations have been validated by a reputable independent
forensic accounting firm”.
Deze tekst valt naar het oordeel van het College redelijkerwijs niet anders te begrijpen
dan dat [de forensisch accountant] (op wie wordt gedoeld met “a reputable independent
forensic accounting firm”) de uitkomst van het onderzoek door IA onderschrijft: namelijk
dat geen van de gerapporteerde wetsovertredingen heeft plaatsgevonden. Maar [de forensisch
accountant], zoals hij ook zelf erkent, heeft niet onderzocht of sprake is geweest
van overtreding van aanbestedingsregels en heeft daarover ook geen conclusies geformuleerd,
omdat dat niet tot zijn opdracht behoorde. Gezien de inhoud en strekking van de webpublicatie
van V had [de forensisch accountant] daarom zijn instemming met de tekst van de publicatie
moeten weigeren, of zich in ieder geval daarvan nadien moeten distantiëren. In die
zin onderschrijft het College het oordeel van de accountantskamer, waar deze stelt
dat [de forensisch accountant] had behoren te voorkomen dat hij op deze manier in
verband werd gebracht met misleidende informatie.
Het College onderschrijft echter niet het oordeel van de accountantskamer dat [de
forensisch accountant] zich hierbij schuldig heeft gemaakt aan misleiding en heeft
gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit. De accountantskamer
acht het verwijt dat [de forensisch accountant] zijn medewerking heeft verleend aan
de onjuiste publicatie vooral zo ernstig, omdat hij ter zitting zou hebben verklaard
dat de besprekingen met S in relatie tot het project (…) niet waren toegestaan.
[De forensisch accountant] heeft in hoger beroep betoogd dat hem op de zitting van
de accountantskamer door ‘suggestieve vraagstelling’ en door hem de gelegenheid tot
het geven van een toelichting te weigeren, de - in zijn woorden - ‘ongenuanceerde
stelling is ontlokt’ dat de besprekingen met S niet waren toegestaan.
[Klager] heeft in de aanloop naar de zitting bij het College een eigen transcriptie
van de hoorzitting bij de accountantskamer van 30 oktober 2020 overgelegd. Tevens
heeft hij zelfgemaakte geluidsopnamen van deze zitting ingediend. Hoewel het maken
van geluidsopnamen in de zittingszaal volgens de huisregels van de accountantskamer
niet is toegestaan, heeft [de forensisch accountant] aangegeven geen bezwaar te hebben
tegen het overleggen van deze opnamen. Integendeel, hij heeft het College verzocht
de opname te beluisteren om zijn stellingen over de gang van zaken bij de accountantskamer
te verifiëren. Partijen hebben het College toestemming gegeven de opname buiten hun
aanwezigheid te beluisteren.
Het College is na het beluisteren van de relevante passages van oordeel dat niet
is gebleken dat [de forensisch accountant] door de accountantskamer onheus is bejegend
en onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen zich te verweren. Verder blijkt uit de
geluidsopnamen dat [de forensisch accountant] ter zitting inderdaad heeft verklaard
dat de gesprekken met S volgens hem niet waren toegestaan.
Dit betekent naar het oordeel van het College echter nog niet, dat hem ter zake
van zijn medewerking aan de webpublicatie, een integriteitsverwijt valt te maken.
Uit de opname wordt namelijk niet duidelijk dat hij deze mening ook al had op het
moment van het uitbrengen van het rapport.
Daarbij acht het College van belang dat [de forensisch accountant] de klacht ten
aanzien van deze bespreking niet inhoudelijk hoefde te onderzoeken, maar dat het zijn
opdracht was in kaart te brengen op welke wijze IA de klacht had afgehandeld. Hij
is daarbij afgegaan op informatie die hem door IA via documenten en interviews is
verstrekt. [De forensisch accountant] heeft zich ten aanzien van de webpublicatie
weliswaar onvoldoende professioneel-kritisch opgesteld, maar niet is aannemelijk geworden
dat hij, op het moment dat hij het onderzoek verrichtte en het rapport opstelde, informatie
had waaruit bleek dat IA de bespreking met S in werkelijkheid ontoelaatbaar had bevonden,
deze informatie vervolgens opzettelijk heeft achtergehouden en niet in zijn rapport
heeft vermeld, om vervolgens (stilzwijgend) de conclusie in de webpublicatie van Vattenfall
te onderschrijven.
Het College is daarom van oordeel dat het handelen van [de forensisch accountant]
naar aanleiding van de webpublicatie geen schending van het fundamentele beginsel
van integriteit oplevert. Dit handelen is daarentegen wel strijdig met het fundamentele
beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Het College zal de hogerberoepsgrond daarom gegrond verklaren voor zover de accountantskamer
bij de bestreden uitspraak heeft geoordeeld dat [de forensisch accountant] het fundamentele
beginsel van integriteit heeft geschonden. Het College zal de uitspraak van de accountantskamer
in zoverre vernietigen. Het College zal de zaak zelf afdoen en klachtonderdeel f gegrond
verklaren wegens handelen in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid
en zorgvuldigheid.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten
verweerder dat hij niet integer heeft gehandeld door in de procedure bij het CBb willens
en wetens onwaarheden als beroepsgrond aan te voeren om daarmee de rechters van het
CBb op het verkeerde spoor te zetten. Verweerder heeft hierdoor de belangen van klagers
en het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder als advocaat van
de wederpartij van klagers. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid
hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet
zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet).
Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig
kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie
geven (ook neergelegd in gedragsregel 8). Tot slot hoeven zij in het algemeen niet
af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen
waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij
toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun
cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft.
In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
5.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 De klacht van klagers komt in de kern neer op het volgende. Tijdens de zitting
van 30 oktober 2020 bij de Accountantskamer heeft de forensisch accountant in bijzijn
van verweerder expliciet toegegeven dat de geheime besprekingen die medewerkers van
V in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure in opdracht van het management
van V met S hebben gevoerd, niet waren toegestaan. Dit was voor klagers een belangrijke
grond voor verdere juridische stappen, zoals het vorderen van een deugdelijk onafhankelijk
extern onderzoek. Klagers waren dan ook verbaasd toen zij het beroepschrift van verweerder
van 26 mei 2021 lazen. Hierin ontkent verweerder dat zijn cliënt op de zitting bij
de Accountantskamer heeft verklaard dat de met S gevoerde gesprekken ongeoorloofd
waren. Verweerder betoogt dat de forensisch accountant slechts terloops bevestigend
heeft gereageerd op een suggestieve opmerking van de voorzitter, onder druk van onheuse
bejegening. Verweerder voert hiertoe - aldus klagers - een context aan die hij heeft
verzonnen. De forensisch accountant zou bevestigend hebben gereageerd, ‘vanuit het
kader waarin sprake zou zijn van een Europese aanbesteding’ (paragraaf 3.51 van het
beroepschrift). Dit is feitelijk onjuist. Nergens blijkt uit de geluidsopnamen van
de zitting dat van een dergelijk kader sprake zou zijn. Uit die geluidsopnamen blijkt
juist dat de forensisch accountant wel degelijk stellig en expliciet heeft gezegd
dat het overleg over de lopende aanbesteding ging en ongeoorloofd was. Hoewel de forensisch
accountant dus in bijzijn van verweerder heeft verklaard dat de gesprekken met S volgens
hem niet waren toegestaan, heeft verweerder desondanks als belangrijkste beroepsgrond
deze verklaring van zijn cliënt stellig ontkend. De uitlatingen van verweerder in
paragrafen 2.58, 3.50 tot en met 3.52 en 3.56 van het beroepschrift van 26 mei 2021
staan lijnrecht tegenover de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 30 oktober
2020 en de geluidsopnamen die klagers hebben gemaakt en het CBb heeft beluisterd.
Verweerder heeft in zijn beroepschrift van 26 mei 2021 derhalve in strijd met gedragsregel
8 feitelijke informatie verstrekt waarvan hij wist dat deze niet juist is, aldus steeds
klagers.
5.4 Naar het oordeel van de raad slaagt de klacht niet. Als partijdige belangenbehartiger
is het de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen
op een wijze als hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Het tuchtrecht is er
niet voor bedoeld de wederpartij instrumenten in handen te geven om de bewegingsvrijheid
van de advocaat van de wederpartij te beknotten (zie Hof van Discipline, 20 augustus
2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:147). Zolang binnen de onder 5.1 omschreven norm wordt gehandeld,
kunnen klagers zich dan ook niet inlaten met de door de advocaat van de wederpartij
gekozen strategie. Uit die norm volgt dat verweerder een ruime mate van vrijheid toekwam
om het partijbelang van zijn cliënt, de forensisch accountant, te behartigen, welke
vrijheid (voor zover hier van belang) slechts werd begrensd door de norm dat hij geen
feiten mag poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat die niet waar
zijn (zoals neergelegd is in gedragsregel 8). Dat verweerder deze norm heeft geschonden
is de raad niet gebleken. Ter toelichting geldt het volgende.
5.5 Verweerder heeft in zijn beroepschrift bij het CBb niet ontkend, maar juist
bevestigd dat de forensisch accountant de vraag van de voorzitter van de Accountantskamer
bevestigend heeft beantwoord (3.51 van het beroepschrift). Daarbij heeft verweerder
evenwel de perceptie van de forensisch accountant beschreven die inhield dat hij zijn
bevestigende antwoord onder druk van, in de ogen van de forensisch accountant, onheuse
bejegening heeft gegeven. Voor zover klagers ter zitting hebben aangevoerd dat van
een onheuse bejegening op de zitting van 30 oktober 2020 geen sprake was en het CBb
ook tot dit oordeel komt in zijn beslissing, miskennen klagers dat de beleving van
een onheuse bejegening een subjectief karakter heeft. Dat de forensisch accountant
de zitting anders heeft beleefd, is wat verweerder in zijn beroepschrift namens zijn
cliënt tot uiting heeft willen brengen. De forensisch accountant was volgens verweerder
ongelukkig over het verloop van de zitting bij de Accountantskamer waar hij in zijn
beleving aan een vragenvuur is onderworpen en waardoor hij uitlatingen heeft gedaan
die verkeerd zijn geïnterpreteerd, hetgeen verweerder namens de forensisch accountant
in het beroepschrift naar voren heeft gebracht. Daarmee kan naar het oordeel van de
raad niet worden gezegd dat verweerder feiten heeft geponeerd die in strijd met de
waarheid zijn. Dat klagers het niet eens zijn met de namens de forensisch accountant
geponeerde stellingen, is inherent aan het juridisch conflict tussen partijen en maakt
niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klagers hebben in
de hogerberoepsprocedure de gelegenheid gehad om de stellingen van de forensisch accountant,
ook de stellingen rondom de wijze waarop de zitting bij de Accountantskamer was verlopen,
te weerleggen. En het was aan het CBb om daarover te oordelen, hetgeen is gebeurd.
5.6 Verder geldt dat verweerder bij zijn afweging om op instructie van de forensisch
accountant hoger beroep in te stellen slechts in beperkte mate hoefde af te wegen
of het belang van de forensisch accountant bij hoger beroep wel opwoog tegen het nadeel
dat hij daarmee aan klagers kon toebrengen. De forensisch accountant had het recht
en het belang om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de Accountantskamer,
waarbij aan hem doorhaling van de inschrijving voor de duur van drie maanden was opgelegd,
mede op basis van een mededeling die volgens de forensisch accountant onjuist was
opgevat. Van een onevenredige benadeling van klagers is dan ook geen sprake.
5.7 De raad komt tot de slotsom dat verweerder de belangen van de forensisch
accountant niet op onbetamelijke wijze heeft behartigd en dat hij evenmin buiten de
grenzen van zijn advocatuurlijke vrijheid is getreden. De klacht is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. J.H. Stek en P.F.P. Nabben, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 november 2024