ECLI:NL:TADRAMS:2024:190 Raad van Discipline Amsterdam 24-704/A/A 24-705/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:190 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-11-2024 |
Datum publicatie: | 15-11-2024 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; klachten over verweerders zijn gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de vervaltermijn en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang of vanwege het ne bis in idem beginsel en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 november 2024
in de zaak 24-704/A/A en 24-705/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerders
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 oktober 2024 met kenmerken 2298928/JS en 2298927/JS/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (24-704/A/A) en 1 tot en met 4 (24-705/A/A).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op de klachtdossiers,
uit van de volgende feiten.
Algemeen
1.1 Verweerders zijn als advocaat werkzaam op hetzelfde advocatenkantoor. De
klachten van klagers gaan over de bijstand van verweerders aan respectievelijk mevrouw
D (door verweerder) en de familie S (door verweerster). Mevrouw D en de familie S
zijn verwikkeld geweest in procedures tegen klagers. De klachten gaan dus over verweerders
als de advocaten van de wederpartijen van klagers in procedures met hetzelfde onderwerp.
De voorzitter ziet in deze omstandigheden aanleiding om de klachten van klagers in
één beslissing af te doen.
Inzake 24-704/A/A
1.2 In 2016 zijn mevrouw D en klager gestart met de uitvoering van plannen voor
het opzetten van een zorgresort in Suriname. Voor dat doel hebben zij op 26 april
2016 klaagster opgericht. Daarbij is mevrouw D benoemd tot statutair-bestuurder van
klaagster. Op 26 april 2016 is tussen mevrouw D en klaagster een arbeidsovereenkomst
gesloten voor de functie van statutair-directeur. Klager is door de algemene vergadering
van aandeelhouders (AVA) van klaagster benoemd tot financieel directeur en ook tot
commissaris.
1.3 Op 5 oktober 2018 is mevrouw D ontheven uit haar functie van statutair-bestuurder
en is klager per die datum benoemd tot algemeen directeur van klaagster. Op 23 mei
2019 is mevrouw D ontslagen uit de functie van statutair-directeur en tevens als bestuurder
van klaagster. Klager is op dat moment benoemd als bestuurder van klaagster.
1.4 Verweerder heeft mevrouw D bijgestaan in de verschillende procedures die
daarna tegen klaagster zijn gevoerd. Bij vonnis van 11 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter
het ontslagbesluit van 23 mei 2019 geschorst tot over de geldigheid daarvan in een
bodemprocedure is beslist.
1.5 In juni 2020 heeft verweerder op verzoek van mevrouw D nog een kortgedingprocedure
gevoerd tegen klaagster. In deze procedure is onder meer verzocht om de schorsing
van het besluit tot benoeming van klager tot commissaris en bestuurder van klaagster
tot het moment dat over de rechtsgeldigheid van het bestaan van dit besluit in een
bodemprocedure is beslist. Bij vonnis van 12 juni 2020 is de vordering toegewezen.
Bij vonnis van 21 oktober 2020 is in de bodemzaak voor recht verklaard dat de besluiten
tot benoeming van klager tot commissaris en bestuurder van klaagster nietig zijn.
1.6 Op 1 maart 2021 heeft verweerder mede namens mevrouw D het faillissement
van klaagster aangevraagd. Bij vonnis van 26 mei 2021 heeft de rechtbank het verzet
hiertegen ongegrond verklaard.
1.7 Klager heeft eerder op 15 maart 2022 een klacht over verweerder ingediend.
Deze klacht betrof eveneens de bijstand van verweerder aan mevrouw D. Klager verweet
verweerder zich schuldig te hebben gemaakt aan belangenverstrengeling, aan het (mede-)
plegen en/of uitlokken van faillissementsfraude door onjuiste/onvolledige informatie
aan de rechter te verschaffen en zich schuldig te hebben gemaakt aan het (mede-)plegen
van valsheid in geschrifte. Verweerder heeft in deze klachtprocedure verweer gevoerd.
Het klachtdossier is vervolgens gesloten omdat klager niet repliceerde. In reactie
op het sluitingsbericht liet klager weten dat hij zich het recht voorbehield de klacht
weer aanhangig te maken zodra het dossier van zijn kant compleet was.
1.8 Bij klachtformulier van 28 januari 2024 hebben klagers bij de deken opnieuw
een klacht over verweerder ingediend. In deze klachtprocedure hebben klagers screenshots
van WhatsAppberichten overgelegd. Naar zeggen van klagers zijn de berichten tussen
klager en mevrouw D uitgewisseld.
Inzake 24-705/A/A
1.9 Het zorgresort (zie hierover ook de feiten weergegeven r.o. 1.2) is gebouwd
op een perceel in Suriname waarvan de familie S eigenaar is. Vanaf 2019 zijn tussen
klagers enerzijds en de familie S anderzijds verschillende procedures gevoerd. Deze
procedures hebben betrekking op een perceel met een zorgresort in Suriname en de daarbij
behorende roerende zaken. De familie S werd in deze procedures bijgestaan door verweerster.
Op 11 januari 2023 heeft verweerster namens de familie S in het kader van deze procedures
conclusies van antwoord bij de rechtbank ingediend.
1.10 Klagers hebben eerder op 18 januari 2023 bij de deken een klacht over verweerster
ingediend. De klacht hield in dat verweerster in de conclusies van antwoord van 10
januari 2023 en 1 februari 2023 onwaarheden had verkondigd en als producties vervalste
getuigenverklaringen in het geding had gebracht. Bij beslissing van de voorzitter
van de Raad van Discipline van 18 september 2023 (23-399/A/A) is deze klacht kennelijk
ongegrond verklaard. De voorzitter was tot het oordeel gekomen dat verweerster niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld en heeft hiertoe onder meer overwogen:
“4.2 (…) Vast staat dat de getuigenverklaringen zijn afgelegd en gelegaliseerd bij
een Surinaamse notaris, waarbij alle personen uitdrukkelijk hebben verklaard de verklaring
naar waarheid te hebben afgelegd. Daarnaast is door alle betrokkenen aangegeven dat
zij over al hetgeen zij hebben verklaard, nogmaals onder ede kunnen en willen verklaren.
Naar het oordeel van de voorzitter had verweerster op basis van deze feiten en omstandigheden
geen aanleiding om aan de authenticiteit van de getuigenverklaringen te twijfelen.
(…) Dat klagers het met de inhoud van de getuigenverklaringen niet eens zijn, maakt
dit niet anders.
4.3 De voorzitter overweegt dat het de taak van verweerster was om de belangen van
haar cliënten te behartigen en om in dat verband de standpunten van haar cliënten
naar voren te brengen. Dat klagers zich niet in de door verweerster naar voren gebrachte
standpunten kunnen vinden, betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Indien en voor zover klagers het met de door verweerster in de conclusies
van antwoord geponeerde stellingen en de inhoud van de overgelegde getuigenverklaringen
niet eens waren, zijn zij, en met hen hun advocaat, in de gerechtelijke procedure
in de gelegenheid gesteld om daarop in die procedure te reageren. De voorzitter overweegt
verder dat het tuchtrecht niet is bedoeld om (opnieuw) een discussie te voeren over
de juistheid van de standpunten die partijen in de civiele procedure naar voren hebben
gebracht.”
1.11 Klagers hebben geen verzet aangetekend tegen de beslissing van 18 september
2023, zodat deze rechtens onaantastbaar (onherroepelijk) is geworden.
1.12 Bij klachtformulier van 28 januari 2024 hebben klagers bij de deken opnieuw
een klacht over verweerster ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten
verweerders het volgende.
Inzake 24-704/A/A over verweerder
a) Verweerder heeft zich in zijn bijstand aan mevrouw D (over datum indiensttreding,
verrekening bij ziekte, bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering, pensioenpolis, facturen)
schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte;
b) Verweerder heeft faillissementsfraude uitgelokt ten aanzien van klaagster;
c) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling.
Inzake 24-705/A/A over verweerster
a) Verweerster heeft deelgenomen aan medeplegen en/of uitlokken van valsheid
in geschrifte en valsheid van verklaringen;
b) Verweerster heeft de substantiëringsplicht en de bewijsaandraagplicht overtreden;
c) Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling in de
zaken van mevrouw D en de familie S.
3 VERWEER
3.1 Verweerders hebben tegen de klachten verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Maatstaf advocaat wederpartij
4.1 Verweerders zijn, zoals gezegd, de advocaten van de wederpartijen van klagers.
Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in
het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke
kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt.
Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij.
Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen
niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen
waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij
toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun
cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft.
In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
Klacht over verweerder 24-704/A/A
Klachtonderdeel a)
4.2 Klagers verwijten verweerder dat in de arbeidsovereenkomst tussen mevrouw
D en klaagster bij de overdracht van de B.V (die naast klaagster bestond) bepalingen
zijn opgenomen die niet conform de waarheid zijn, bijvoorbeeld dat mevrouw D met ingang
van 26 april 2019 voor 36 uur in dienst was, dat er een verzekering voor bestuursaansprakelijkheid
was afgesloten, een verrekening bij ziekte zou plaatsvinden en een pensioenpolis was
afgesloten. Klager heeft mevrouw D hiermee geconfronteerd en gewezen op die onwaarheden.
Klager heeft ook valse facturen aangetroffen waarvan de betalingen niet terug te vinden
zijn op de bankafschriften. Evenmin zijn er bewijzen van afdracht van loonheffing
en pensioenpremies. Uit een op de salarisstroken gegeven waarschuwing volgt dat van
een proefversie van software gebruik gemaakt is.
4.3 De voorzitter overweegt het volgende. Op grond van artikel 46g lid 1 onder
a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij
de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft
kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten
van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klachtonderdeel a) heeft betrekking
op feiten en omstandigheden die naar zeggen van klagers hebben plaatsgevonden op of
omstreeks 26 april 2019. De klacht van klagers is van 28 januari 2024 en is daarmee
ruimschoots na de vervaltermijn van drie jaren neergelegd in artikel 46g lid 1 onder
a Advocatenwet ingediend. Dat klagers op een later moment kennis hebben genomen van
de feiten en omstandigheden waarover wordt geklaagd is niet gesteld of gebleken. Evenmin
is gebleken van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar
te achten. Gelet hierop is klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klagers stellen dat mevrouw D heeft erkend dat sprake was van fraude bij
het aanvragen van het faillissement van klaagster, maar dat mevrouw D zich beroept
op onwetendheid en manipulatie door verweerder en dat zij is aangezet tot een faillissementsaanvraag
waarbij klaagster is benadeeld en misbruikt. Klagers verwijzen in dit verband naar
WhatsAppberichten, die volgens klagers zijn uitgewisseld tussen klager en mevrouw
D en waarin volgens klagers wordt besproken hoe de verdere aanpak zou zijn om de door
mevrouw D aangebrachte schade te beperken. Het is klager niet bekend of de curator
al een onderzoek is gestart naar verweerder en de faillissementaanvragers, aangezien
de gesprekken met de curator zijn uitgesteld wegens privéaangelegenheden van de curator.
4.5 Verweerder voert aan dat hij mede namens mevrouw D het faillissement van
klaagster heeft aangevraagd. Van faillissementsfraude is geen sprake. Verweerder heeft
nooit bericht ontvangen van de curator. Mocht de curator vragen aan verweerder hebben
dan zal hij die zo goed als mogelijk beantwoorden.
4.6 Het is de voorzitter op geen enkele wijze gebleken dat faillissementsfraude
is gepleegd of dat verweerder mevrouw D daartoe heeft aangezet. Voor wat betreft de
WhatsAppberichten die klagers ter onderbouwing van hun verwijt hebben overgelegd,
geldt dat uit de screenshots niet valt af te leiden dat de berichten, zoals klagers
stellen, zijn uitgewisseld tussen klager en mevrouw D. Evenmin valt eruit af te leiden
op welke datum deze berichten zijn uitgewisseld. Verder kan ook uit de inhoud ervan
niet afgeleid worden dat sprake is geweest van faillissementsfraude. Ook overigens
biedt het klachtdossier geen enkele feitelijke grondslag voor dit verwijt. Daarmee
is klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 Klagers stellen dat er door het handelen van de kantoorgenoot van verweerder
(dat is verweerster inzake 24-705/A/A), belangenverstrengeling kan optreden in de
ophanden zijnde getuigenverhoren in hoger beroep en in de nog te starten procedures
wegens valsheid in geschrifte. De reden hiervoor is dat verweerder in het verleden
als advocaat voor mevrouw D heeft opgetreden. De familie S heeft in de procedures
valse verklaringen op laten maken door een Surinaamse advocaat, die de verklaringen
ter ondertekening aan mevrouw D heeft voorgelegd en deze in de procedures ten nadele
van klagers heeft ingebracht, waardoor sprake is van belangenverstrengeling tussen
mevrouw D, de Surinaamse advocaat en de familie S, aldus klagers.
4.8 De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen over een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
Nog afgezien van het feit dat op grond van het klachtdossier niet gebleken is van
belangenverstrengeling tussen mevrouw D, de Surinaamse advocaat en de familie S, hebben
klagers geen rechtstreeks eigen belang bij een klacht hierover. Als er sprake zou
zijn van belangenverstrengeling zou dit enkel de belangen van de familie S en/of mevrouw
D raken. Klagers staan hier als wederpartij buiten. Daarmee is klachtonderdeel c)
kennelijk niet-ontvankelijk.
4.9 Op grond van het voorgaande komt de voorzitter tot de slotsom dat de klacht
van klagers over verweerder geen doel treft. Klachtonderdeel a) is niet-ontvankelijk,
klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond en klachtonderdeel c) is kennelijk niet-ontvankelijk.
Klacht over verweerster 24-705/A/A
Ne bis in idem
4.10 Op grond van het (ook) in het tuchtrecht geldende ne bis in idem-beginsel
kan niet opnieuw worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter
eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen
dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex
betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag
vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een
klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst
te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er
na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht
tegen hem daarmee afgewikkeld is en niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd
(Hof van Discipline 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:38). Dit geldt ook als de klacht
anders wordt geformuleerd, maar wel betrekking heeft op dezelfde gedragingen in dezelfde
periode. Een en ander kan slechts anders zijn in uitzonderlijke gevallen waarbij feiten
of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag zijn gelegd die hem bij de
formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
4.11 De klachtonderdelen in deze klachtzaak kunnen in samenhang worden bezien
en komen in de kern neer op het verwijt dat verweerster namens de familie S bij de
conclusies van antwoord valse verklaringen heeft ingebracht in de procedure die is
gevoerd tegen klagers. De voorzitter stelt vast dat de verweten gedragingen betrekking
hebben op hetzelfde feitencomplex als de gedragingen waarover klagers al eerder hebben
geklaagd en waarop de tuchtrechter op 18 september 2023 onherroepelijk heeft beslist.
4.12 De voorzitter volgt klagers niet in hun standpunt dat van ne bis in idem
geen sprake is nu de gedragingen waarover eerder een klacht is ingediend, het in de
procedure inbrengen van valse verklaringen betrof en onderhavige klacht gaat over
deelname aan en medeplegen, en/of uitlokking, van valsheid in geschrifte en verklaringen
waar verweerster in persoon bij betrokken is geweest. Zoals volgt uit het toetsingskader
onder r.o. 4.11 geldt het ne bis in idem beginsel ook als de klacht anders wordt geformuleerd,
maar wel betrekking heeft op dezelfde gedragingen in dezelfde periode. De voorzitter
stelt vast dat deze situatie aan de hand is en zal zich gelet hierop niet nogmaals
over deze klacht buigen. De klacht is daarmee in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
In de klacht met kenmerk 24-704/A/A:
- klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet,
niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel c) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
In de klacht met kenmerk 24-705/A/A:
- verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M. V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 november 2024