ECLI:NL:TADRAMS:2024:188 Raad van Discipline Amsterdam 24-667/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:188 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-10-2024 |
Datum publicatie: | 08-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-667/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening door de eigen advocaat deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk van onvoldoende gewicht. De stelling van klaagster dat er tussen klaagster en verweerder (mondeling) zou zijn afgesproken dat het eerste gesprek gratis was, wordt door haar niet nader onderbouwd en door verweerder uitdrukkelijk betwist. Ook is niet gebleken dat verweerder bewust een onjuist kantooradres aan klaagster heeft verstrekt en evenmin is gebleken dat klaagster door het handelen van verweerder is geschaad. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
28 oktober 2024
in de zaak 24-667/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 10 september 2024 met kenmerk 2296230/JS/BF, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een conflict met haar ex-man (hierna: de man) en zij heeft
verweerder hierin om bijstand verzocht.
1.2 Op 26 mei 2023 heeft verweerder klaagster een e-mail gestuurd met daarin,
voor zover relevant:
“U hebt mij gevraagd u bij te staan terzake een conflict dat speelt tussen u en
[de man] (…). Gisteren hebben wij op mijn kantoor uitgebreid besproken wat er speelt.
(…). Daarnaast bespraken we de strafrechtelijke kant van uw conflict. (…) Van uw zaak
heb ik een dossier aangemaakt en ik heb een aantal stukken van u onder mij. (…). Hierbij
bevestig ik dat ik uw opdracht aanneem onder de hierna genoemde tarieven en voorwaarden.
(…) Voor het verrichten van de rechtsbijstand, hanteer ik een tarief van EUR 180,--
per uur exclusief de wettelijk verschuldigde BTW. (…). Ik heb u gezegd dat ik gewoon
ben te werken met een voorschotfactuur, maar in dit geval zal ik u een (eerste) factuur
sturen voor het intakegesprek dat twee uren heeft geduurd en waarop ik een half uur
kennismaking in mindering zal brengen.(…)”.
1.3 Op 26 mei 2023 heeft verweerder klaagster een declaratie van € 326,70 (1,5
uur x € 180,- plus BTW) gestuurd. In de urenspecificatie staat dat de 1,5 uur ziet
op “bespreking met cliënt”.
1.4 Op 5 juli 2023 heeft klaagster een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank
Midden-Nederland, locatie Almere (hierna: de rechtbank) d.d. 28 juni 2023 aan verweerder
gestuurd.
1.5 Op 10 juli 2023 heeft verweerder aan klaagster een e-mailbericht gestuurd
met daarin een reactie op het vonnis en de mededeling dat tegen het vonnis drie maanden
hoger beroep open staat.
1.6 Op 21 augustus 2023 hebben klaagster en verweerder een bespreking met elkaar
gehad op het kantoor van verweerder. Tijdens deze bespreking werd duidelijk dat klaagster
stukken naar het voormalig kantooradres van verweerder (gelegen aan het Rapenburg
in Leiden) had verstuurd.
1.7 Op 8 september 2023 om 11:16 uur heeft klaagster aan verweerder een e-mailbericht
gestuurd met daarin, voor zover relevant:
“(…) Omdat maandag 11 september de derde week ingaat zou ik graag willen vernemen
hoe we er nu voorstaan. Dit ook vanwege het tijdig instellen van het hoger beroep.”.
1.8 Dezelfde dag om 11:35 uur heeft verweerder klaagster een e-mail gestuurd,
met daarin, voor zover relevant:
“Voor het instellen van hoger beroep – en de beoordeling of het zinvol is – dient
het gehele procesdossier op orde te zijn. (…) De uitgebrachte dagvaarding is niet
in mijn bezit, en bij het exemplaar dat ik wel heb, is het mij niet duidelijk welke
producties daarbij zijn ingeleverd. (…). Voorts ben ik nu weer langs gegaan bij de
Rapenburg en inmiddels gebeld dat er daar 1 envelop zou liggen, ik zal die nog ophalen.
Kunt u mij berichten of ik daarin het procesdossier zoals hierboven vermeld en mogelijk
door het gerechtshof verlangd zich daarin bevindt?”
1.9 Op 18 september 2023 heeft verweerder klaagster een e-mail gestuurd met daarin,
voor zover relevant:
“U was hier zojuist op mijn kantoor op het gehele dossier op te halen. U toonde
mij tevens een envelop met stukken die u eerder naar de Rapenburg 31 hebt gestuurd
en daar eerder vandaag zei te hebben opgehaald. Bij ons eerste gesprek hier op de
Brouwersgracht had ik u per abuis een oud kaartje had gestuurd met ons oude kantooradres,
waardoor de envelop naar het verkeerde adres was gestuurd.
Tijdens ons gesprek op maandag 21 augustus 2023 kwam dat aan het licht. U bent bij
gebreke van de stukken toen onverrichterzake weer naar huis gegaan. Ik had immers
nog geen kennis genomen van de inhoud van die stukken. Naar aanleiding daarvan ben
ik diezelfde week op weg naar huis naar de Rapenburg gefietst maar trof niemand thuis.
Wij hebben daar op 22 en 23 augustus 2023 nog over gecorrespondeerd. Ik heb toen een
brief in de brievenbus van de Rapenburg achtergelaten. Tijdens ons gesprek van maandag
28 augustus 2023 zei u mij dat u een over het origineel beschikte van de twee enveloppen
die naar de Rapenburg zouden zijn gestuurd. Eén stapel met betrekking tot het civielrechtelijke
gedeelte en één stapel met betrekking tot het strafrechtelijke gedeelte. Deze hebt
u bij mij achter gelaten. Wij hebben toen twee uur lang inhoudelijk over uw zaak gesproken,
waarbij ik u meerdere keren heb gezegd dat ik u een negatief advies geef met betrekking
tot de kansen (mede in relatie tot de kosten) in hoger beroep.
Naar aanleiding van de brief die ik heb achtergelaten op de Rapenburg ben ik gebeld
door de bewoner (…), die mij vertelde dat er één envelop was aangekomen maar dat de
envelop wel beschadigd was om de kat deze had “aangekrabt”. In eerste instantie zou
ik diezelfde middag nog de envelop ophalen maar dat lukte toch niet wegens andere
werkzaamheden in combinatie met het ophalen van mijn kind. Daarna ben ik op woensdag
6 september 2023 nogmaals daar aan de deur geweest maar trof niemand thuis.
Aan u had ik inmiddels gevraagd mij de originele dagvaarding in eerste aanleg te
doen toekomen, welke u mij per post in een envelop hebt toegezonden, waarbij ik in
de veronderstelling verkeerde ik in origineel over dezelfde stukken beschikte als
die u ook naar de Rapenburg had gestuurd. Deze dagvaarding bleek voor een groot gedeelte
een niet ingevuld model en is dus niet de uitgebrachte dagvaarding en er zaten ook
geen producties bij. Uit het dossier werd mij ook niet duidelijk welke producties
bij de originele dagvaarding aan de rechtbank zijn overgelegd, bij gebreke aan een
productielijst. Daarna heb ik nog gekeken of ik de stukken die in mijn bezit waren
zou kunnen herleiden tot een deugdelijk procesdossier, hetgeen mij niet lukte en wat
ik u ook geschreven heb in mijn email van 8 september 2023.
Vandaag op mijn kantoor heb ik u gezegd dat ik vind dat wij niet tot een goed samenwerking
komen en u hebt mij uw teleurstelling in mij en ons kantoor kenbaar gemaakt. Dat is
spijtig want ik denk dat wij daar allebei met goede moed aan zijn begonnen. Het verkeerde
adres vertroebelt de zaak in mijn ogen enigszins. Het spijt mij werkelijk dat ik u
een verkeerd kaartje heb meegegeven. Dat kan ik helaas niet herstellen. Dat was mijn
fout, waarvoor ik u mijn verontschuldigingen aan heb geboden en nogmaals aanbiedt.
Na de vaststelling van het missende dossier zijn er door u en mij pogingen ondernomen
om de envelop boven water te krijgen met meer of minder succes. Ik was op uw woord
echter wel in de veronderstelling dat ik over dezelfde stukken in origineel beschikte.
Overigens vind ik het wel fair ook vast te stellen dat u die stukken wel naar de Rapenburg
gestuurd nadat u mijn kantoor op de Brouwersgracht al een keer had bezocht. (…). Na
vandaag kan ik niet anders vaststellen dan dat het onderlinge vertrouwen dat benodigd
is in de verhouding advocaat-cliënt tussen ons is komen te ontvallen. Dat gebrek aan
vertrouwen is wellicht uwerzijds maar ook mijnerzijds een reden om de overeenkomst
van opdracht tussen ons te verbreken. (…)
Los van onze vertrouwensbreuk acht ik het tot mijn taak met u mee te denken, voor
zover u dat op prijs stelt, over het eventueel sauveren van de termijn door het laten
uitbrengen van een dagvaarding in hoger beroep op nader aan te voeren gronden. U kunt
dat zelf de termijn kiezen waartegen u wilt dagvaarding bij de rechtbank, zodat het
u tijd geeft verder na te denken of advies te vragen over de vraag of een hoger beroepsprocedure
zinvol is. Ik wil daar graag in meedenken mar dat moet u dan wel zo spoedig mogelijk
laten weten. Ik bericht u daarbij wel op voorhand dat ik niet meer bereid ben de zaak
inhoudelijk voor u in hoger beroep te behandelen. (…)
Ten laatste bericht ik u dat ik in totaal 7,3 uren aan uw zaak besteedde waarvan
ik er tot nu toe 6,8 als declarabel heb genoteerd. Het gesprek van 21 augustus 2023
heb ik in het geheel niet genoteerd. De tijd die ik vandaag aan de zaak heb besteed,
heb ik ook niet genoteerd. Wat mij betreft kan er ook nog een uur correctie plaatsvinden
met betrekking tot de uren die extra zijn besteed naar aanleiding van de verkeerd
opgegeven adres.”
1.10 In een urenoverzicht heeft verweerder de werkzaamheden voor klaagster opgenomen
over de periode vanaf 26 mei 2023 tot en met 15 september 2023.
1.11 Op 14 oktober 2023 heeft klaagster verweerder een brief gestuurd met daarin,
voor zover relevant:
“Met dit schrijven wil ik u op de hoogte stellen van mijn beslissing en overgaan
tot afhandeling van mijn dossier, Op advies van mijn Psycholoog heb ik contact met
u gezocht voor de eventuele procedure met [de man]. Beide weten dat dit niet naar
behoren is verlopen. Na het oriënterend gesprek heb ik u direct 2 enveloppes toegezonden
met daarin stukken van de feiten alsmede enkele bewijsstukken. Tijdens ons eerste
onderhoud heeft u aangegeven niets te hebben ontvangen. Daarop heb ik u uw visitekaartje
laten zien welke aan mij tijdens het oriënterend gesprek was overhandigd en waarnaar
ik de stukken had gestuurd. U heeft toegegeven dat deze gegevens niet correct waren.
U heeft aangegeven contact te zoeken en de enveloppen af te halen bij uw oude kantooradres.
Helaas is ook dit niet verlopen zoals was toegezegd en heb ik zelf ter plekke nog
een enveloppe op mogen halen. Ook op de door mij gestuurde mails heeft u geen enkele
reactie gegeven en ben ik diverse keren voor niets naar Amsterdam afgereisd. Het hele
proces was voor mij al zeer emotioneel en de hele gang van zaken bij u heeft geen
goed gedaan. Mede hierdoor heb ik geen hoger beroep in kunnen stellen als ook de strafrechtelijke
zaak gelaten voor wat het was. Na overleg met o.a. mijn psycholoog volg ik haar advies
op en verzoek u vriendelijk om het door mij betaalde bedrag van € 326,70 terug te
storten op mijn rekening voor niet geleverde diensten én de hele gang van zaken welke
niet correct is geweest.”
1.12 Verweerder heeft in een e-mailbericht van 1 november 2023 op het voorgaande
bericht gereageerd met, voor zover relevant:
“(…) Op 18 september 2023 ( tien dagen voor afloop van de beroepstermijn) heb ik
u uitgebreid mijn standpunt ter zake bericht en u medegedeeld dat als u de mogelijkheid
van hoger beroep open zou willen houden, ik u daarbij ondanks de vertrouwensbreuk
behulpzaam zou willen zijn mits u mij dat tijdig zou berichten. Ik heb tot uw brief
van 14 oktober 2023 (na afloop van de beroepstermijn) niet van u noch een andere advocaat
iets mogen vernemen. De beslissing niet in hoger beroep te gaan, komt daarbij geheel
voor uw rekening. (…)Ik zie geen aanleiding te voldoen aan uw verzoek om een bedrag
ter hoogte van het eerste factuur van voor anderhalf uur aan u terug te betalen. Ik
breng u in herinnering dat de eerste drie uren al aan u zaak besteed waren nog voor
dat een vonnis in eerste aanleg is afgegeven.(…) Uw brief heb ik besproken in ons
kantooroverleg. Daarin is besloten dat ons kantoor u, hoewel daar strikt genomen niet
toe gehouden, de overige uren uit coulance-overwegingen niet in rekening zal brengen.
(…)
1.13 Op 14 januari 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder klachtwaardig te hebben gehandeld door:
a) een declaratie van EUR 326,70 voor een oriënterend gesprek te hebben verzonden,
terwijl dit een gratis gesprek was. Verweerder heeft na de mededeling van klaagster
dat zij géén gebruik wilde maken van zijn diensten, een opdrachtbevestiging toegezonden
welke niet van toepassing was en die klaagster niet heeft ondertekend;
b) klaagster zelf een dossier te laten ophalen, waardoor klaagster reiskosten heeft
moeten maken, omdat verweerder een oud visitekaartje had meegegeven met een adres
van zijn kantoor dat niet meer juist was.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen
advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat
heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij
de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet
onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn
werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die
professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een
redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag
worden verwacht.
4.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de
tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in
artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet
gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van
de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde
gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke
omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
4.3 De voorzitter stelt vast dat klaagster en verweerder op 25 mei 2023 een intakegesprek
met elkaar hebben gevoerd. Op 26 mei 2023 heeft verweerder een opdrachtbevestiging
en een factuur aan klaagster gestuurd. In de opdrachtbevestiging staat dat verweerder
een eerste factuur aan klaagster zou sturen voor het intakegesprek, dat, blijkens
de inhoud van de opdrachtbevestiging, twee uur had geduurd en waarop verweerder een
half uur kennismaking in mindering zou brengen. Zoals verweerder genoegzaam heeft
aangevoerd en zoals ook uit het voorgaande blijkt, heeft verweerder de opdrachtbevestiging
direct daags na het intakegesprek aan klaagster gestuurd en dus niet, zoals klaagster
stelt, pas nadat klaagster de opdracht had opgezegd. In een reactie op het bericht
van klaagster van 14 oktober 2023 heeft verweerder op 1 november 2023 enkel aan klaagster
bericht dat hij geen aanleiding zag om de op 26 mei 2023 verstuurde factuur terug
te betalen. De stelling van klaagster dat er tussen klaagster en verweerder (mondeling)
zou zijn afgesproken dat het eerste gesprek gratis was, wordt door haar niet nader
onderbouwd en door verweerder onder verwijzing naar de opdrachtbevestiging uitdrukkelijk
betwist. Het bestaan van de door klaagster gestelde afspraak is de voorzitter ook
overigens niet gebleken.
4.4 De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder
ten aanzien van klachtonderdeel a) tuchtrechtelijk niets kan worden verweten. Dit
klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klaagster verwijt verweerder dat zij, als gevolg van het verstrekken van
een verouderd visitekaartje (waarop het voormalig kantooradres van verweerder stond
vermeld) enveloppen met processtukken naar een onjuist adres heeft gestuurd waardoor
deze stukken onvindbaar waren. Klaagster heeft deze stukken uiteindelijk zelf weer
moeten ophalen en hiervoor heeft zij reiskosten moeten maken.
4.6 Verweerder erkent dat hij bij het intakegesprek met klaagster per ongeluk
een oud visitekaartje, met daarop zijn voormalig kantooradres aan het Rapenburg, heeft
verstrekt. Hierdoor zijn de door klaagster verstuurde stukken niet op het juiste kantooradres
afgeleverd. Toen klaagster en verweerder hier tijdens de bespreking van 21 augustus
2023 achter kwamen, is er blijkens de in het feitenrelaas genoemde correspondentie
door zowel verweerder als klaagster geprobeerd om de stukken alsnog op te halen. Of
alle stukken uiteindelijk weer bij verweerder terecht zijn gekomen, blijft onduidelijk.
Zoals verweerder in zijn e-mailbericht van 18 september 2023 aan klaagster schrijft,
verkeerde verweerder na het gesprek van 28 augustus 2023 (en het hierna door klaagster
toezenden van de originele dagvaarding) in de veronderstelling dat klaagster hem de
ontbrekende enveloppen alsnog had verstrekt. In het gesprek van 18 september 2023
toonde klaagster echter een envelop aan verweerder waarvan zij zei dat zij deze eerder
die dag alsnog bij het Rapenburg had opgehaald. Wat hier ook van zij, het staat vast
dat verweerder zich op 18 september 2023 voor zijn handelen met betrekking tot het
verstrekken van een oud visitekaartje heeft verontschuldigd bij klaagster. Daarnaast
heeft verweerder in het bericht van 18 september 2023 aan klaagster laten weten dat
hij de in het kader van het hoger beroep gewerkte uren uit coulanceoverweging niet
bij haar in rekening zou brengen.
4.7 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat zij als gevolg van het handelen
door verweerder geen hoger beroep heeft kunnen instellen, stelt de voorzitter vast
dat verweerder klaagster reeds op 8 juli 2023 had ingelicht over de geldende beroepstermijn
van drie maanden. Hierna heeft verweerder klaagster er in zijn bericht van 8 september
2023 op gewezen dat voor het instellen van hoger beroep het dossier op orde moest
zijn. Vervolgens heeft verweerder aan klaagster in zijn bericht van 18 september 2023
(tien dagen voor afloop van de hoger beroepstermijn) meegedeeld dat hij haar (ondanks
de vertrouwensbreuk), desgewenst nog zou willen helpen bij het instellen van hoger
beroep, mits zij dat tijdig aan verweerder zou laten weten. Klaagster is niet op dit
aanbod ingegaan. Dat klaagster ervoor heeft gekozen om niet in hoger beroep te gaan,
komt dan ook voor haar rekening en dit valt verweerder niet te verwijten.
4.8 Nu niet is gebleken dat verweerder bewust een onjuist kantooradres aan klaagster
heeft verstrekt en hij hiervoor zijn excuses en een financiële compensatie aan klaagster
heeft aangeboden, terwijl verder niet is gebleken dat klaagster door het handelen
van verweerder in haar belangen is geschaad, is de voorzitter van oordeel dat klachtonderdeel
b) kennelijk van onvoldoende gewicht is om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende
gewicht.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 oktober 2024