ECLI:NL:TADRAMS:2024:175 Raad van Discipline Amsterdam 24-519/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:175 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-10-2024 |
Datum publicatie: | 25-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-519/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Klacht over de advocaat van de wederpartij. Door eerst bij de advocaat van klaagster en daarna bij ARAG rechtstreeks de rechtmatigheid van klaagsters rechtsbijstandsverzekering aan de orde te stellen en in twijfel te trekken, heeft verweerder de grenzen van het betamelijke overschreden. De raad kan deze handelingen niet anders kwalificeren dan een poging om de rechtsbijstand(-verzekering) aan klaagster te doen eindigen en klaagster hiermee inschikkelijker te maken naar verweerders cliënten. Klaagster heeft dit terecht als intimiderend ervaren. Verweerder heeft zich hiermee bovendien bemoeid met zaken waar hij en zijn cliënten (als wederpartij) volledig buiten staan. De raad acht in de gegeven omstandigheden een waarschuwing met kostenveroordeling passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 oktober 2024
in de zaak 24-519/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 februari 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2306370/JS/YH
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar onderburen vormen gezamenlijk een Vereniging voor Eigenaren
(VvE). Binnen de VvE is een geschil ontstaan over de noodzaak voor en verdeling van
kosten van funderingsherstel en werkzaamheden aan het souterrain. Daarnaast is er
volgens klaagster schade aan het pand als gevolg van werkzaamheden die de onderburen
hebben laten verrichten. Verweerder staat in dit geschil de onderburen als advocaat
bij. Klaagster werd in eerste instantie bijgestaan door mr. T. In de periode eind
januari 2023 tot april 2023 is door de advocaten getracht de kwestie minnelijk op
te lossen, evenwel zonder het gewenste effect.
2.3 Bij brief van 5 oktober 2023 heeft zich vervolgens mr. M van ARAG rechtsbijstand
als opvolgend advocaat namens klaagster gesteld bij de onderburen (en bij verweerder
in cc) en aangegeven dat hij de belangen van klaagster in deze kwestie ging behartigen.
In die brief zijn de onderburen - kort gezegd - gesommeerd binnen vijf dagen te bevestigen
dat zij schade aan het pand zullen herstellen, die volgens klaagster was veroorzaakt
door hun verbouwing.
2.4 Bij brief van 5 december 2023 heeft verweerder namens zijn cliënten - de
onderburen - inhoudelijk gereageerd en daarnaast aangegeven dat zijn cliënten graag
onderbouwd zagen dat klaagster al een rechtsbijstandverzekering had toen deze kwestie
jaren daarvoor begon. Zijn cliënten leken door de interventie van ARAG financieel
groot nadeel te gaan lijden doordat zij hierdoor genoodzaakt zouden zijn om veel advocaatkosten
te moeten blijven maken voor de discussies/geschillen die opgeworpen werden in de
brief van mr. M en nog opgeworpen zouden worden, aldus verweerder in die brief.
2.5 Mr. M is in zijn reactie van 16 januari 2024 niet ingegaan op de vraag over
de rechtsbijstandverzekering. Hierop heeft verweerder bij e-mail van eveneens 16 januari
2024 geantwoord, voor zover relevant:
“Voorts verneem ik graag uiterlijk deze donderdag nog aangaande de eerder aangehaalde
opmerking over de rechtsbijstandverzekering van [klaagster], in de vorm van bewijs
dat die al +/- 3 jaar geleden is afgesloten.”
2.6 Toen een reactie uitbleef, heeft verweerder zich namens zijn cliënten bij
brief van 19 januari 2024 rechtstreeks tot (het klachtenbureau van) ARAG gewend en
verzocht om bewijs waaruit bleek dat klaagster al een rechtsbijstandverzekering had
voordat deze kwestie bijna drie jaar geleden van start ging en waaruit eveneens bleek
dat het onderhavige geschil onder de dekking viel. Zo schrijft verweerder onder meer:
“Deze hele gang van zaken doet het sterke vermoeden ontstaan dat de bijstand van
ARAG aan [klaagster] in voormelde kwestie niet onder de verzekering valt, nu de verzekering
immers geen geschillen dekt die zijn ontstaan voor de ingangsdatum daarvan of indien
sprake is van opzet of voorzienbare conflicten. Gelet hierop heb ik mr. M(…) namens
cliënten meermaals verzocht om bewijs te overleggen waaruit volgt dat [klaagster]
al een rechtsbijstandverzekering had voordat deze kwestie bijna drie jaar geleden
van start ging. Tot op heden heb ik helaas niets vernomen van mr. M(…), ondanks de
meerdere verzoeken daartoe. Reden waarom ondergetekende zich nu tot het klachtenbureau
van ARAG richt.
Namens cliënten verzoek ik u dan ook om ervoor zorg te dragen dat ik uiterlijk aanstaande
vrijdag 26 januari 2024 voor 16:00 uur de stukken heb ontvangen waaruit ondubbelzinnig
volgt dat de verleende rechtsbijstand vanuit ARAG aan [klaagster] met betrekking tot
de huidige kwestie onder de rechtsbijstandverzekering valt van [klaagster]. Dan wel,
bij gebreke van voornoemde schriftelijke onderbouwing, dat uiterlijk per dat moment
wordt bevestigd dat voormelde kwestie niet onder de verzekering valt.”
2.7 Op 23 januari 2024 heeft ARAG aan verweerder laten weten dat dergelijke informatie
niet met hem kon worden gedeeld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder dat hij haar doelbewust en kwaadwillig heeft geïntimideerd door de rechtmatigheid
van haar rechtsbijstandsverzekering te betwisten en op die manier haar adequate juridische
bijstand in een geschil met de cliënten van verweerder te ondermijnen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De klacht is gericht tegen verweerder als de advocaat van de wederpartij.
Het algemene uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om te doen wat in
het belang van zijn cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke
kernwaarde voor een advocaat (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet
onbeperkt. Een advocaat mag zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mag een advocaat niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot
hoeft een advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn
cliënt willen bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het
nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen. Een advocaat dient verder de belangen van zijn cliënt te behartigen aan
de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. In het algemeen mag
hij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen is hij gehouden
de juistheid daarvan te verifiëren.
5.2 Klaagster heeft toegelicht dat zij het handelen van verweerder als intimiderend
heeft ervaren. Door haar rechtsbijstandsverzekering ter discussie te stellen en ARAG
rechtstreeks daarover te benaderen heeft verweerder bewust onzekerheid teweeg te brengen
over haar juridische positie en de kosten die zij moet dragen voor de juridische bijstand.
Verweerder had zich dat moeten realiseren. Daarbij is de wijze waarop zij zich juridisch
laat ondersteunen een zaak waar noch verweerder noch zijn cliënten inmenging in hebben.
Verweerder behoort dat te weten. Klaagster vindt verweerders handelwijze onfatsoenlijk
en onzorgvuldig.
5.3 De raad onderschrijft het standpunt van klaagster. Door eerst bij de advocaat
van klaagster en daarna bij ARAG rechtstreeks de rechtmatigheid van klaagsters rechtsbijstandsverzekering
aan de orde te stellen en in twijfel te trekken, heeft verweerder de grenzen van het
betamelijke overschreden. De raad kan deze handelingen niet anders kwalificeren dan
een poging om de rechtsbijstand(-verzekering) aan klaagster te doen eindigen en klaagster
hiermee inschikkelijker te maken naar verweerders cliënten. Klaagster heeft dit terecht
als intimiderend ervaren. Verweerder heeft zich hiermee bovendien bemoeid met zaken
waar hij en zijn cliënten (als wederpartij) volledig buiten staan. Dat geldt des te
sterker voor de sommatie om stukken te ontvangen waaruit de verzekeringsdekking blijkt.
Dat is immers informatie die ziet op de relatie tussen advocaat (mr. M trad op in
hoedanigheid van advocaat) en cliënt en verweerder wist of had moeten weten dat hij
daar geen recht op had. Voor zover verweerder heeft aangevoerd in het belang van zijn
cliënten zo te hebben gehandeld, overweegt de raad dat verweerder, zoals volgt uit
de onder 5.1 weergegeven maatstaf, als advocaat van de wederpartij weliswaar veel
vrijheid heeft om in het belang van zijn cliënten te doen wat hem geraden voorkomt,
maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. In dit geval heeft verweerder met zijn handelen
de grenzen van zijn vrijheid overschreden. De klacht is derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht in de gegeven omstandigheden het opleggen van een maatregel
passend en geboden. Omdat er nog niet eerder disciplinaire maatregelen tegen verweerder
zijn genomen volstaat de raad met een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond.
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3;
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 oktober 2024