ECLI:NL:TADRAMS:2024:173 Raad van Discipline Amsterdam 24-434/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:173
Datum uitspraak: 21-10-2024
Datum publicatie: 25-10-2024
Zaaknummer(s): 24-434/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; De klacht betreft gedragsregel 15 in een VvE kwestie. Uit gedragsregel 15 volgt de regel dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalige) cliënt, omdat een advocaat zich - kort gezegd - niet in de situatie mag begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Uit de beslissing van het Hof van Discipline 31 januari 2022; ECLI:NL:TAHVD:2022:16 volgt bovendien dat zodra zich een (potentieel) strijdig belang voordoet, de advocaat dient te overwegen of hij zijn belangenbehartiging nog kan voortzetten. Naar het oordeel van de raad deed een dergelijke situatie zich voor toen verweerster bijstand verleende aan de huurder in de procedure tegen klager als verhuurder, die tevens lid was van de VvE die verweerster in een andere kwestie bijstond. Verweerster had zich eerder moeten afvragen of zij de belangenbehartiging aan zowel de huurder als de VVE nog kon voortzetten. Dat heeft verweerster niet gedaan. Door verweersters optreden voor de huurder enerzijds en de VvE, waaronder klager, anderzijds heeft verweerster zichzelf in een situatie gebracht van potentieel conflicterende belangen en hiermee in strijd gehandeld met de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid, alsmede met de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet. Het schenden van kernwaarden rechtvaardigt in beginsel de maatregel van (ten minste) een berisping. Aangezien het de raad echter voldoende duidelijk is geworden dat verweerster zich niet (volledig) bewust was van haar klachtwaardig handelen en zij een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft, volstaat de raad in dit geval met de oplegging van een waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 oktober 2024
in de zaak 24-434/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerster


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 11 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2297030/JS/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2024. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van door klager bij e-mail van 25 juni 2024 nagezonden stukken.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

Verweersters bijstand aan de VvE
2.2 Klager is (mede) eigenaar van een appartement in Amsterdam met huisnummer 38hs. De eigenaren van de appartementen met huisnummers 38 III/IV (mevrouw E en mevrouw R) hebben in oktober 2020 een opbouw geplaatst (uitgevoerd door Bouwbedrijf M, hierna: het bouwbedrijf), zonder hiervoor vooraf toestemming te vragen aan de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE). Mevrouw E en mevrouw R zijn tevens voorzitter en penningmeester van de VvE. Tussen klager en de (leden van) de VvE is over de opbouw een geschil ontstaan.
2.3 Op 14 januari 2022 heeft klager de eigenaren van de appartementen 38 III/IV in privé aansprakelijk gesteld voor schade aan de fundering als gevolg van de opbouw.
2.4 Tijdens de VvE-vergadering van 2 maart 2022 is aan de eigenaren van de appartementen 38 III/IV met terugwerkende kracht toestemming verleend voor het zonder toestemming plaatsen van de opbouw. Klager heeft tegen dit besluit gestemd.
2.5 Op 29 maart 2022 is klager, met bijstand van een advocaat (mr. H), een verzoekschriftprocedure gestart om voornoemd besluit nietig te verklaren dan wel te laten vernietigen. Er stond een zitting gepland op 16 augustus 2022. Deze zitting is echter aangehouden vanwege het plotselinge overlijden in juli 2022 van de advocaat die de VvE bijstond. Daarna heeft het bestuur van de VvE verweerster verzocht de VvE in deze procedure verder bij te staan.
2.6 Op 6 december 2022 heeft verweerster een e-mailbericht gestuurd aan de heer Van D, de deskundige die in opdracht van de VvE een funderingsonderzoek heeft verricht naar het appartementencomplex (hierna: de deskundige), waarin verweerster, onder meer, schrijft:
“Recent is er door uw bedrijf in opdracht van de VvE aan de [straatnaam] 38 te Amsterdam een destructief funderingsonderzoek (…) uitgevoerd. Bij dit onderzoek is komen vast te staan dat er sprake is van een slechte fundering. Nu wordt door de eigenaar van de begane grond gesteld dat deze staat van de fundering veroorzaakt zou zijn door de 2 jaar geleden op het pand geplaatste dakopbouw. In de rapportage gaat u daarop niet in. Cliënte (eigenaresse van deze dakopbouw) heeft aan u gevraagd om vanuit uw expertise aan te geven of de opbouw aanleiding zou kunnen zijn voor de schade aan de fundering. U gaf daarop telefonisch aan dat de schade aan de fundering hoogstwaarschijnlijk niet door de dakopbouw komt, maar dat u daarover geen 100% zekerheid kunt geven. Wel kon u met zekerheid zeggen dat, kijkende naar de schade aan de fundering, dit niet in de afgelopen twee jaar is ontstaan. Terwijl ook duidelijk is dat de verzakking, als gevolg van de schade aan de fundering, is niet in de afgelopen twee jaar ontstaan omdat dit een proces van jaren is. Cliënte heeft u verzocht om hetgeen u telefonisch aangaf op de mail te zetten, u liet weten dat u dit liever niet wilde doen omdat u niet verwikkeld wilde raken in een rechtszaak. Hierbij verzoek ik u nogmaals om even kort aan mij te bevestigen dat het bovenstaande is wat u aan cliënte heeft medegedeeld, voor cliënte is het van belang om zo helder mogelijk te kunnen uitleggen wat de effecten van de dakopbouw wel / niet kunnen zijn geweest. Mag ik binnen 14 dagen uw reactie vernemen?”
2.7 Op 6 december 2022 heeft verweerster ook een e-mailbericht gestuurd aan het bouwbedrijf. Hierin schrijft zij onder meer het volgende:
“Van mevrouw E(…) (eigenaresse van [straatnaam] 38-III te Amsterdam) begreep ik dat zij het standpunt van een van de eigenaren van de VvE reeds met u heeft besproken. Het standpunt van deze eigenaar is dat de in haar opdracht door uw bedrijf geplaatste dakopbouw tot schade aan de fundering zou hebben geleid. (…) Voor cliënte is van belang dat er komt vast te staan dat de opbouw geen invloed heeft gehad op de fundering. (…) Kunt u daartoe onderstaande vragen beantwoorden: (…)”
2.8 Op 28 december 2022 heeft verweerster namens de VvE ten behoeve van de nieuwe zitting op 31 januari 2023 een verweerschrift ingediend met een aantal producties, waaronder concept-notulen van een VvE-vergadering. Klager is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en heeft op 24 januari 2023 nog een aantal aanvullende producties ingediend.
2.9 Op 30 januari 2023 is tussen klager en de VvE via hun advocaten een schikking bereikt, waarmee de verzoekschriftprocedure is geëindigd.
2.10 Bij e-mail van 23 oktober 2023 heeft klager verweerster het volgende bericht gestuurd, voor zover relevant:
“Enige tijd geleden heeft u een bericht gestuurd aan [de deskundige]. In dit bericht schrijft u dat ik zou hebben gesteld dat de slechte staat van de fundering van [het appartementencomplex] veroorzaakt zou zijn door het plaatsen van de opbouw twee jaar daarvoor. Dit nu is apert onjuist, er klopt helemaal niets van uw bewering. (…). Dat roept de vraag op waarom u een derde partij een dergelijke vraag heeft gesteld. Als advocaat is het u niet toegestaan gegevens te delen met derden waarvan u weet of behoort te weten dat die onjuist zijn. Het versturen van deze mail riekt naar bewuste misleiding. Ik wil dat u weet dat ik overweeg een klacht in te dienen bij het tuchtcollege. Ik wil u echter eerst in staat stellen uitleg te verlenen waarom u tot deze bewering bent gekomen. Ik geef u daarom tot het eind van deze week de tijd voor een reactie.”
2.11 Op 29 oktober 2023 heeft klager zijn voornoemde e-mail als volgt aangevuld:
“(…) graag ontvang ik voor de goede orde een kopie van de opdrachtbevestiging tussen u en de VVE om vast te stellen dat hier sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst. En kunt u aangeven of en zo ja hoe u zich ervan heeft vergewist dat er geen tegenstrijdig belang was tussen de VVE waarvan u de verdediging op u nam en de bestuurder(s) van deze VVE waarmee u contact hebt gehad? In dat kader en in het belang van mijn eerder geformuleerde vraag (met betrekking tot de onjuiste bewering over mij) ontvang ik ook graag alle correspondentie die er tussen de VVE en u heeft plaatsgevonden zodat hier geen misverstanden of onduidelijkheden over kunnen bestaan en tegelijk duidelijkheid ontstaat over hoe het een en ander tot stand is gekomen. Ik heb namelijk gerede twijfel of u de belangen van de VVE wel onpartijdig heeft kunnen vertegenwoordigen, mede gezien de onjuiste bewering die over mij is gedaan.”
2.12 Bij e-mail van 1 november 2023 heeft verweerster klager als volgt geantwoord, voor zover relevant:
“Allereerst in verband met mijn mail aan [de deskundige]: deze mail schreef ik om in de procedure die door u tegen de VvE aanhangig werd gemaakt duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de opbouw naar de mening van deze deskundige een negatief effect had op de fundering. U heeft richting mevrouw E(…) [RvD: mede-eigenaar van de appartementen 38 III/IV] herhaaldelijk deze vrees uitgesproken en u heeft haar (…) aansprakelijk gesteld voor de hieruit voortvloeiende schade (uw brief d.d. 14 januari 2022). Overigens heeft ook uw gemachtigde in het verzoekschrift dat u tegen de VvE indiende de vrees uitgesproken dat de opbouw een nadelig effect zou hebben op de zakking van het pand.
In mijn mail aan [de deskundige] vatte ik deze stellingen beknopt samen. Mijn eigen email naast uw verzoek en naast de aansprakelijkstelling houdend kan mij voorstellen dat u uw vermoedens over het effect van de opbouw op de fundering met meer slagen om de arm heeft verkondigd, zodat mijn samenvatting te kort door de bocht is. Het was echter zeker niet de bedoeling om iemand te misleiden of om u in een verkeerd daglicht te stellen. Persoonlijk denk ik ook niet dat ik u met mijn samenvatting heb benadeeld, mocht u daar anders over denken dan ben ik bereid hierover een bericht aan [de deskundige] te sturen om uw standpunt te verhelderen maar u kunt dat natuurlijk ook zelf doen.
Afgelopen vrijdag vulde u uw vragen aan met het verzoek stukken die tussen mij en de VvE zijn gewisseld. Dit omdat u vreest dat ik geen zorgvuldige afweging heb gemaakt over de vraag of er van een tegenstrijdig belang sprake is. De afweging of er van een tegenstrijdig belang sprake is, maak ik zelf met de betrokken cliënten (…) en [ik] zal die niet met u delen. U was in de procedure waarin ik voor de VvE optrad de wederpartij van de VvE, zodat ik logischerwijs in verband met mijn beroepsgeheim de correspondentie met de VvE (mijn cliënte) ook niet met u kan/mag delen. Voorts geeft u nog aan dat u als belanghebbende recht zou hebben op deze correspondentie, dit ben ik niet met u eens omdat u de wederpartij was in de procedure.”
2.13 Op 11 december 2023 heeft verweerster klager (nogmaals) voorgesteld de deskundige te berichten dat klager haar er recentelijk op had gewezen dat verweerster de stellingen van klager in haar e-mail van 6 december 2022 onjuist had weergegeven en dat klager had aangegeven dat zijn stelling was: “dat er mogelijk sprake is van een versnelling/verergering van de verzakking nadat de opbouw is geplaatst op een huis waarvan het fundament al langere tijd slecht was.”
Verweersters bijstand in huurgeschil
2.14 Sinds 1 januari 2013 verhuurt klager zijn appartement 38 hs aan de heer K (hierna: de huurder). Tussen klager en de huurder is een geschil ontstaan over het onderhoud van het appartement. Verweerster heeft in dit geschil de huurder als advocaat bijgestaan. Op verzoek van klager is onderzoek gedaan naar de bouwkundige staat van de woonruimte. In een rapport van 24 november 2021 zijn onder meer gebreken vastgesteld aan de voordeur en een raam.
2.15 Op 25 augustus 2022 is verweerster namens de huurder een dagvaardingsprocedure gestart, waarin onder meer herstel van het gebrek aan de voordeur en het raam is gevorderd.
2.16 Bij e-mail van 6 maart 2023 heeft verweerster de advocaat van klager (mr. H) het volgende bericht gestuurd, voor zover relevant:
“Op 2 maart 2023 is er bij de [huurder] een werkman aan de slag geweest met de voordeur en het raam boven de deur.
Helaas is het daarbij niet gelukt de gebreken te verhelpen; het raam gaat met dermate veel moeite open dat het niet gangbaar te noemen is en de deur heeft nog steeds kieren waardoor je naar buiten kunt kijken. Ter illustratie stuur ik je een video van het raam en foto's van de huidige situatie van de deur.”
2.17 Bij vonnis van de kantonrechter van 4 april 2023 is de huurder in het gelijk gesteld en is klager - onder meer - veroordeeld tot herstel van de voordeur en het raam binnen veertien dagen na het vonnis op straffe van een dwangsom.
2.18 Na het vonnis ontstond een discussie tussen klager en de andere leden van de VvE over de vraag of de reparatiekosten door de VvE moesten worden voldaan of door klager als verhuurder. De VvE wenste eerst inzage in het vonnis van de kantonrechter van 4 april 2023. Verweerster heeft de VvE geadviseerd de reparatiekosten voor haar rekening te nemen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a) verweerster heeft op 6 december 2022 twee e-mailberichten gestuurd waarin onjuistheden staan;
b) verweerster heeft opgetreden als advocaat van de VvE waarvan klager lid is, waarbij zij met name de belangen van twee andere VvE-leden - de eigenaren van appartementen 38 III/IV - heeft behartigd die zonder toestemming van de VvE een verdieping op het huis hebben gezet en waarbij verweerster onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager en de volledige VvE;
c) verweerster heeft zowel vóór klager (als lid van de VvE) als tegen klager (in het geschil met zijn huurder) opgetreden als advocaat.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om te doen wat in het belang van zijn cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor een advocaat (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Een advocaat mag zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mag een advocaat niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeft een advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt willen bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Een advocaat dient verder de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. In het algemeen mag hij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen is hij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a) - verstrekken van onjuiste informatie verzoekschriftprocedure
5.2 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de verzoekschriftprocedure die klager was gestart tegen de VvE om het besluit van de VvE van 2 maart 2022 te vernietigen, waarbij aan de eigenaren van de appartementen 38 III/IV met terugwerkende kracht toestemming was verleend voor het zonder toestemming plaatsen van de opbouw. In deze procedure stond verweerster de VvE als advocaat bij. Ten behoeve van deze procedure heeft verweerster het bouwbedrijf en de deskundige op 6 december 2022 een e-mail gestuurd. Verweerster wilde weten of er schade aan de fundering zou kunnen zijn ontstaan door de opbouw. Verweerster schrijft in haar e-mails dat klager stelt dat de schade aan de fundering is veroorzaakt door de twee jaar geleden op het pand geplaatste opbouw. Volgens klager heeft verweerster daarmee opzettelijk een compleet verkeerd beeld geschetst van zijn standpunt met als doel hem in een kwaad daglicht te stellen. Daarnaast heeft verweerster bij het door haar namens de VvE op 28 december 2022 ingediende verweerschrift concept-notulen van een vergadering gevoegd, welke notulen door de VvE waren verworpen als officieel stuk nadat klager bezwaar had gemaakt tegen de onjuistheden in het stuk. Ook hiermee heeft verweerster klager in kwaad daglicht willen stellen, aldus klager.
5.3 Verweerster heeft toegelicht dat het voor de VvE van belang was om te onderzoeken of er schade aan de fundering zou kunnen zijn ontstaan door de opbouw. Om meer duidelijkheid te verkrijgen heeft verweerster hierover haar e-mails van 6 december 2022 gestuurd. De raad is van oordeel dat verweerster ten onrechte klager opvoert als degene die heeft aangevoerd dat er een causaal verband is tussen de opbouw en de verzakking. Dat lag genuanceerder, zoals verweerster zelf intussen ook heeft erkend. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster voldoende gedaan om het ongenoegen dat bij klager heerst over de inhoud van de e-mails weg te nemen. Klager heeft verweerster, zoals gezegd, op 23 oktober 2023 op deze e-mails aangesproken en haar laten weten dat zijn standpunt hierin verkeerd is weergegeven. Reeds op 1 november 2023 heeft verweerster klager toegelicht dat de inhoud van haar e-mails haar eigen samenvatting behelsde van zijn stelling (dat de opbouw mogelijk een negatief effect zou hebben op de fundering). Bij nalezing van de stukken had verweerster zich gerealiseerd dat zij klagers standpunt genuanceerder had moeten weergeven. Omdat het niet verweersters bedoeling was klagers standpunt te kort door de bocht weer te geven, heeft verweerster klager in haar e-mail van 1 november 2023 aangeboden de geadresseerden van de e-mails van 6 december 2022 een nadere toelichting hieromtrent te sturen. Op 11 december 2023 heeft verweerster haar aanbod herhaald en een tekstvoorstel gestuurd. Klager is echter niet op het aanbod van verweerster ingegaan.
5.4 Concluderend geldt naar het oordeel van de raad op grond van het bovenstaande dat verweerster haar e-mails weliswaar anders had moeten formuleren, maar dat verweerster zich de kritiek van klager hierover heeft aangetrokken en heeft getracht om een en ander recht te zetten. Van klachtwaardig handelen jegens klager is daarmee geen sprake.
5.5 Het feit dat verweerster bij haar verweerschrift van 28 december 2022 concept-notulen van een VvE-vergadering had gevoegd, leidt de raad evenmin tot de conclusie dat verweerster dit met opzet heeft gedaan met het oogmerk klager in kwaad daglicht te stellen. De notulen waren gemarkeerd met het woord ‘concept’ zodat duidelijk was dat deze niet waren goedgekeurd. Bovendien heeft verweerster in dat verband toereikend toegelicht dat zij de concept-notulen had ingebracht om volledig te zijn en niet, zoals klager stelt, in een poging tot verspreiding van onjuistheden en vertroebeling van het proces. Klager is in die procedure in de gelegenheid gesteld om op het verweerschrift en de meegestuurde bijlagen te reageren, hetgeen de advocaat van klager op 24 januari 2023 heeft gedaan. Dat verweerster zich derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen jegens klager is ook in zoverre niet komen vast te staan. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij als advocaat van de VvE met name de belangen van twee andere VvE-leden - de eigenaren van appartementen 38 III/IV - heeft behartigd en daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager en met de belangen van de volledige VvE.
5.7 De raad overweegt het volgende. Een advocaat moet op grond van artikel 10a lid 1 sub a Advocatenwet en gedragsregel 2 onafhankelijk zijn ten opzichte van zijn cliënt, derden en de zaken waarin hij als advocaat optreedt. Daarnaast moet een advocaat partijdig zijn bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de cliënt (artikel 10a lid 1 sub b Advocatenwet).
5.8 Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Discipline moet een advocaat rekening houden met de belangen van andere betrokkenen, ook als deze niet zijn (voormalig) cliënt zijn (zie Hof van Discipline 31 januari 2022; ECLI:NL:TAHVD:2022:16). De belangen van een VvE enerzijds en individuele leden anderzijds kunnen geheel parallel lopen, maar het uitgangspunt is dat die belangen potentieel strijdig en uiteenlopend kunnen zijn. Zodra zich een dergelijk (potentieel) strijdig belang voordoet, dient de advocaat te overwegen of hij zijn belangenbehartiging nog kan voortzetten en zal hij - behoudens situaties waarin een dergelijk strijdig belang aanstonds met wederzijdse instemming kan worden weggenomen - dienen terug te treden als advocaat van één en mogelijk meerdere door hem vertegenwoordigde partij(en).
5.9 Verweerster heeft aangevoerd dat zij de belangen van de VvE heeft behartigd in een procedure die klager was gestart tegen de VvE. Klager vocht het besluit van de VvE aan om alsnog goedkeuring te geven voor het plaatsen van de opbouw. Dit besluit is met 4/5de van alle stemmen door de VvE genomen. Alleen klager stemde tegen. Verweerster heeft derhalve het belang behartigd van de volledige VvE, minus klager, en niet zoals klager stelt uitsluitend de belangen van de eigenaren van appartementen 38 III/IV.
5.10 Hoewel het hof in hiervoor genoemde beslissing heeft geoordeeld dat een advocaat zich ook rekenschap moet geven van de belangen van andere betrokkenen, ook als die niet een (voormalig) cliënt zijn, geldt dit naar het oordeel van de raad niet in dit geval. Anders dan klager, is de raad evenals verweerster van oordeel dat zij in onderhavige procedure niet tegelijkertijd rekening had te houden met het belang van klager. Het belang van klager lag in de procedure immers niet in lijn met het belang van de VvE en daar ontstond nu juist een geschil over, waarna klager een procedure is gestart tegen de VvE. Als advocaat van de VvE heeft verweerster terecht het belang van de VvE vertegenwoordigd en kon zij in die procedure (uiteraard) niet ook opkomen voor het belang van klager als wederpartij in die procedure. Van conflicterende belangen was geen sprake. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.11 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij zowel vóór klager (als lid van de VvE) als tegen klager (in het geschil met zijn huurder) heeft opgetreden als advocaat.
5.12 De raad stelt vast dat de huurder van klager verweersters cliënt was in een zaak waarin verweerster klager (als verhuurder) namens de huurder had verzocht gebreken aan het aan het gehuurde te herstellen. Volgens verweerster hadden de VvE en de huurder van klager beiden een juridisch conflict met klager. Zij hadden aldus verweerster de indruk dat klager hen tegen elkaar probeerde uit te spelen zodat het hen handig leek als verweerster beide zaken tegen klager op haar nam. Verweerster zag hierin geen conflicterend belang als bedoeld in gedragsregel 15, omdat klager in beide zaken de wederpartij van haar cliënten is.
5.13 De raad is het met voornoemd standpunt van verweerster niet eens en overweegt hiertoe het volgende. Uit gedragsregel 15 volgt de regel dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalige) cliënt, omdat een advocaat zich - kort gezegd - niet in de situatie mag begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Uit de bij 5.8 weergegeven jurisprudentie volgt bovendien dat zodra zich een (potentieel) strijdig belang voordoet, de advocaat dient te overwegen of hij zijn belangenbehartiging nog kan voortzetten. Naar het oordeel van de raad deed een dergelijke situatie zich voor toen verweerster bijstand verleende aan de huurder in de procedure tegen klager als verhuurder, die tevens lid was van de VvE die verweerster in een andere kwestie bijstond. Op grond van het vonnis van 4 april 2023 was klager (onder meer) veroordeeld tot herstel van de voordeur en het raam binnen veertien dagen na het vonnis op straffe van een dwangsom. Vervolgens ontstond de vraag of die kosten voor rekening van de VvE moesten komen, waarvan ook klager lid was. Tussen de huurder enerzijds en de VvE (inclusief klager) ontstond (in ieder geval) op dat moment een tegenstrijdig belang. Verweersters verklaring ter zitting dat zij de VvE heeft geadviseerd om de kosten voor de herstelwerkzaamheden ten behoeve van de huurder te vergoeden, is in dat verband ook illustratief. Verweerster had zich eerder moeten afvragen of zij de belangenbehartiging aan zowel de huurder als de VVE nog kon voortzetten. Dat heeft verweerster niet gedaan. Door verweersters optreden voor de huurder enerzijds en de VvE, waaronder klager, anderzijds heeft verweerster zichzelf in een situatie gebracht van potentieel conflicterende belangen en hiermee in strijd gehandeld met de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid, alsmede met de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet. Klachtonderdeel c) is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is verklaard, komt aan de orde of aan verweerster een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid geschonden. Het schenden van kernwaarden rechtvaardigt in beginsel de maatregel van (ten minste) een berisping. Aangezien het de raad echter voldoende duidelijk is geworden dat verweerster zich niet (volledig) bewust was van haar klachtwaardig handelen en zij een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft, volstaat de raad in dit geval met de oplegging van een waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 21 oktober 2024