ECLI:NL:TADRAMS:2024:169 Raad van Discipline Amsterdam 24-637/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:169 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-10-2024 |
Datum publicatie: | 21-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-637/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij omdat de feitelijke grondslag ontbreekt. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 oktober 2024 in de zaak 24-637/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 augustus 2024 met kenmerk 2340929/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van een nagezonden stuk van klaagster van 4 september 2024 en van de reacties hierop en verdere correspondentie hierover van verweerder en klaagster van 4 en 5 september 2024.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Sinds april 2020 is klaagster in meerdere juridische geschillen met mevrouw
T (hierna: T) verwikkeld. De conflicten zien op de heer A, de dementerende en inmiddels
overleden vader van klaagster (hierna: de heer A).
1.2 Tussen klaagster en T bestaat onder meer een geschil over de vraag of T ook
een dochter van de heer A is. Klaagster betwist dat. Verweerder staat T in deze procedures
bij.
1.3 Klaagster heeft twee maal eerder een klacht over verweerder ingediend bij
de deken, bekend bij de raad onder de zaaknummers 22-357/A/A en 24-418/A/A. Klaagster
verweet verweerder in die zaken dat hij zich schuldig maakte aan laster, smaad en
valsheid in geschrifte. Bij beslissingen van 15 augustus 2022 en 15 juli 2024 heeft
de raad c.q. de voorzitter van de raad die klachten respectievelijk gedeeltelijk gegrond
en kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Verweerder heeft namens T in het geschil met klaagster in een hoger beroepsprocedure
een rapport verwantschapsonderzoek van het Centrum voor Verwantschapsonderzoek (hierna:
het CWZ) van 29 maart 2024 ingebracht.
1.5 De partner van klaagster heeft in een e-mailbericht van 9 april 2024 bij
het CWZ navraag gedaan over de echtheid van dit rapport. Het CWZ heeft hier op 11
april 2024 op gereageerd met de mededeling dat hierover uit het oogpunt van privacy
geen mededelingen kunnen worden gedaan.
1.6 Op 1 mei 2024 heeft klaagster bij de deken de onderhavige klacht over verweerder
ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder dat hij zich schuldig maakt aan valsheid in geschrifte, laster en smaad.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 De voorzitter overweegt als volgt. Ook in het tuchtrecht geldt het ne bis
in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd
over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft.
Het beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex
over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken.
Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld
en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding
van hetzelfde feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang
bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat
een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende
een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend.
Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel
van goede procesorde. Dit alles wordt anders indien sprake is van zogeheten ‘nova’,
feiten en omstandigheden die eerst na de eerste klacht ter kennis van klagers zijn
gekomen.
4.2 Klaagster heeft naar het oordeel van de voorzitter voldoende gesteld dat
met het inbrengen van het CWZ rapport sprake is van een nieuw stuk en daarmee van
een nieuw feit. De voorzitter beschouwt dit stuk als nova en acht daarmee de klacht
ontvankelijk.
4.3 Het algemene uitgangspunt is dat een advocaat van de wederpartij veel vrijheid
heeft om te doen wat in het belang van zijn of haar cliënt nodig is. Partijdigheid
is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet).
Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig
kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie
geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij
voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt
tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich
onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder
dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan
de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen
mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn
zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
4.4 Klaagster stelt dat het door verweerder ingebrachte rapport van het CWZ vervalst
is. Er is in het rapport geknipt en geplakt, er worden verschillende lettertypes in
gebruikt, er wordt een onjuist e-mailadres genoemd en de Engelse vertaling van het
rapport bevat fouten. Verweerder maakt zich met het inbrengen van dit vervalste rapport
schuldig aan valsheid in geschrifte, laster en smaad en hij overtreedt hiermee meerdere
gedragsregels, aldus klaagster.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter faalt de klacht. De voorzitter overweegt
dat het aan klaagster is om haar klacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven
en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die klaagster aan de
klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Klaagster heeft enkel gesteld
dat verweerder een vervalst rapport, heeft ingebracht maar zij heeft dit verwijt
niet voldoende concreet onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten
kunnen worden gevonden voor de juistheid hiervan. Dat in het rapport is geknipt en
geplakt is de voorzitter niet gebleken en dat er verschillende lettertypes worden
gebruikt is onvoldoende om aan te nemen dat het stuk vervalst is. De andere door klaagster
aangedragen omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. Daarbij komt dat dat
verweerder in beginsel mocht afgaan op de juistheid van de informatie die aan hem
is verstrekt en alleen in uitzonderingsgevallen gehouden was om de juistheid daarvan
te verifiëren. Een zodanige uitzonderingssituatie doet zich in het voorliggende geval
niet voor. Er zijn immers geen overduidelijke aanwijzingen die bij verweerder voor
gerede twijfel had moeten zorgen er verweerder er toe hadden moeten brengen om zijn
cliënte vragen te stellen over de echtheid van het rapport. Dat klaagster in haar
klacht heeft geschreven dat momenteel een onderzoek wordt uitgevoerd naar de echtheid
van het rapport maakt het voorgaande niet anders. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt,
zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond verklaren.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 oktober 2024