ECLI:NL:TADRAMS:2024:164 Raad van Discipline Amsterdam 24-509/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:164 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-09-2024 |
Datum publicatie: | 11-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-509/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht over kwaliteit van dienstverlening eigen advocaat. De werkzaamheden die verweerder voor klaagster heeft verricht in de drie zaken voldeden op alle vlakken aan de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 30 september 2024 (bij vervroeging)
in de zaak 24-509/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 september 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2268168/JS/BF
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 augustus 2024. Daarbij
waren klaagster met haar tolk en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de bij e-mails van 12 augustus 2024 door klaagster nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is op 30 april 2009 in
Marokko getrouwd met haar toenmalige echtgenoot (hierna: de man), die zowel de Marokkaanse
als de Nederlandse nationaliteit heeft. Uit dit huwelijk zijn twee - nog minderjarige
- kinderen geboren.
2.3 Op 14 december 2015 heeft de Nederlandse ambassade in Rabat, Marokko, Nederlandse
paspoorten aan de kinderen verstrekt. Deze waren geldig tot 14 december 2020.
2.4 Op 22 oktober 2020 is klaagster met haar kinderen naar Nederland gekomen.
Met ingang van 18 november 2020 zijn klaagster en haar kinderen als niet-ingezetene
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
Bijstandszaak
2.5 Op 15 november 2020 heeft klaagster een bijstandsuitkering aangevraagd bij
de gemeente Amsterdam. Bij besluit van 29 maart 2021 is die aanvraag afgewezen, omdat
klaagster onvoldoende informatie over haar woonsituatie had gegeven. Hierop heeft
klaagster zich op 26 april 2021 tot verweerder gewend en hem verzocht haar bij te
staan in deze kwestie.
2.6 Bij brief van 29 april 2021 heeft verweerder klaagster, voor zover relevant,
het volgende geschreven:
“Wij hebben op 26 april j.l. een telefonisch gesprek gehad over de weigering van
uw aanvraag om bijstandsuitkering door de gemeente Amsterdam. U heeft mij de beslissing
van 29 maart 2021 via WhatsApp toegezonden. De gemeente heeft uw aanvraag om toekenning
van bijstandsuitkering afgewezen omdat u volgens de gemeente niet voldoende informatie
over uw woonsituatie aan de gemeente heeft verstrekt. Hierdoor kan de gemeente het
recht op bijstand niet vaststellen. (…) U heeft mij gevraagd om tegen het besluit
bezwaar in te dienen. Want u bent het hiermee niet eens. Ik heb u toegezegd dat ik,
namens u, een bezwaar zal gaan indienen bij de gemeente. Ik beschik op dit moment
niet over voldoende gegevens en informatie om een schatting te maken over het wel
of niet slagen van uw bezwaar.
Ik ga eerst een voorlopig bezwaar indienen en tegelijkertijd de gemeente verzoeken
om toezending van uw dossierstukken aan mij. Wij zullen, na ontvangst van de stukken,
uw zaak bij mij op kantoor bespreken.
Daarna zal ik het bezwaar met gronden (reden waarom u het niet eens bent met de
afwijzing van de bijstandsaanvraag) aanvullen.
Zoals ik tijdens ons telefonisch gesprek heb verteld dient u zo spoedig mogelijk
een nieuwe aanvraag om toekenning bijstand bij de gemeente in te dienen. De gemeente
zal de nieuwe aanvraag opnieuw behandelen en wellicht de bijstandsuitkering aan u
toekennen met ingang van de aanvraagdatum. Het is niet verstandig om geen nieuwe aanvraag
in te dienen en alleen te wachten op het resultaat van dit bezwaar. Mocht blijken
dat het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit van 29 maart 2021 ongegrond wordt verklaard
dan heeft u in ieder geval een bijstandsuitkering met een nieuwe ingangsdatum. U heeft
mij verteld dat u daarmee bezig bent.”
2.7 Op 2 mei 2021 heeft klaagster een nieuwe bijstandsaanvraag bij de gemeente
ingediend.
2.8 Op 10 mei 2021 heeft verweerder voorlopig bezwaar aangetekend tegen het besluit
van 29 maart 2021. Op 11 mei 2021 heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging
gestuurd met betrekking tot de bezwaarprocedure. Daarbij heeft verweerder een afschrift
van het ingediende voorlopige bezwaarschrift aan klaagster toegestuurd. Bij brief
van 12 mei 2021 heeft verweerder klaagster, voor zover relevant, het volgende geschreven:
“U bent vandaag bij mij verschenen (zonder afspraak) en u wilt dat ik u uitleg wat
in de brief van 06 mei jl. staat die u heeft gekregen van de gemeente. Ik heb u gezegd
dat het gaat om een brief die u van de gemeente heb gekregen in verband met uw nieuwe
aanvraag om bijstandsuitkering van 02 mei 2021.
De gemeente vraagt u om informatie te verstrekken door het versturen van een aantal
stukken. De belangrijkste stukken zijn:
(…)
Afgesproken is dat u met spoed naar Faisal van OKT gaat zodat hij u verder kan helpen.
Lukt dit niet dan kunt u mij bellen voor het zoeken naar een oplossing.
Zoals ik u heb verteld moet de stukken uiterlijk 20 mei a.s. bij de gemeente binnen
zijn. Als dat niet gebeurt dan gaat de gemeente uw nieuwe aanvraag weer buiten behandeling
stellen. Dit betekent dat uw aanvraag niet verder wordt behandeld.
Als u ziet dat het niet op tijd lukt dan moet u mij bellen voor het vragen van uitstel.”
2.9 Op 16 augustus 2021 hebben klaagster en verweerder op het kantoor van verweerder
een bespreking gehad. Bij brief van 18 augustus 2021 heeft verweerder, voor zover
relevant, het volgende aan klaagster geschreven:
“Wij hebben op 16 augustus jl. uw bijstandszaak aan de hand van de door de gemeente
aan mij toegezonden stukken besproken. Uit de stukken blijkt dat de gemeente twijfels
heeft over uw woon- of verblijfadres. Dit was de reden waarom de gemeente uw aanvraag
om toekenning bijstand heeft afgewezen. De gemeente die de bijstand verstrekt moet
kunnen weten waar u verblijft of woont.
Uit de stukken blijkt dat (…)
U wil dat ik de zaak voortzet. Ik ga, namens u, de gronden van het bezwaar indienen.
(…)”
2.10 Op 23 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaarschrift van 10 mei 2021
met gronden aangevuld. Op 24 augustus 2021 heeft verweerder klaagster een afschrift
van het ingediende bezwaarschrift toegestuurd.
2.11 Bij brief van 10 september 2021 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat
er een telefonische hoorzitting was gepland op 30 september 2021 en heeft hij klaagster
voor die zitting uitgenodigd bij hem op kantoor. Op 30 september 2021 heeft de telefonische
hoorzitting plaatsgevonden.
2.12 Bij beslissing van 18 november 2021 heeft de gemeente het bezwaar van klaagster
ongegrond verklaard en haar besluit van 29 maart 2021 gehandhaafd. Op 23 november
2021 heeft verweerder het besluit aan klaagster doorgestuurd en haar het volgende
geschreven, voor zover relevant:
“Hierbij stuur ik u een kopie van het besluit van de gemeente Amsterdam van 18 november
2021.
De gemeente heeft helaas uw bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2021 ongegrond
verklaard. Dat betekent dat u geen gelijk heeft gekregen en dat de gemeente u geen
bijstandsuitkering, ingaande 24 november 200 wil geven.
De gemeente is van mening dat (…)
De gemeente verwijst in dit kader o.a. andere naar (…)
U kunt binnen zes weken na 18 november 2021 tegen deze beschikking in beroep gaan
bij de rechtbank. Uiterlijk 30 december 2021 moet het beroep bij de rechtbank zijn
ingediend.
Mocht u de inhoud van het besluit met mij willen bespreken c.q. nog vragen hebben
en/of in beroep willen gaan dan kunt u telefonisch contact met mij opnemen voor het
maken van een afspraak. Wilt u mij in ieder geval laten weten hoe u verder wilt gaan?”
2.13 Bij brief van 22 december 2021 heeft verweerder klaagster bevestigd dat
hij namens haar beroep zal instellen tegen de beslissing van 18 november 2021.
2.14 Op 27 december 2021 heeft verweerder namens klaagster een voorlopig beroepschrift
ingediend bij de rechtbank Amsterdam tegen de beslissing op bezwaar van 18 november
2021. Ook heeft hij klaagster met betrekking tot de beroepsprocedure een opdrachtbevestiging
toegestuurd.
2.15 De gemeente heeft klaagsters bijstandsaanvraag van 2 mei 2021 toegewezen.
2.16 Op 22 januari 2022 hebben klaagster en verweerder de bijstandszaak bij verweerder
op kantoor besproken. Bij brief van 24 januari 2022 heeft verweerder aan klaagster
bevestigd wat zij tijdens de bespreking hebben besproken. Verweerder schrijft hierin
onder meer het volgende:
“Tenslotte heb ik u gevraagd of u in overweging kan nemen het beroep in te trekken
omdat u nu al vanaf 02 mei 2021 een bijstandsuitkering heeft gekregen en het nu alleen
gaat over een beperkte periode tussen 24 november 2020 en 02 mei 2021. U heeft hierop
geen duidelijk antwoord gegeven.”
2.17 Op 25 januari 2022 heeft verweerder de gronden van het beroep aangevuld.
Deze heeft hij bij brief van 27 januari 2022 aan klaagster doorgestuurd.
2.18 Bij brief van 30 mei 2022 heeft verweerder klaagster, voor zover relevant,
als volgt bericht:
“U heeft mij vandaag eindelijk gebeld. U bent niet verschenen op de afspraak van
afgelopen zaterdag (…). U bent verder vergeten dat wij op 12 mei telefonisch afspraak
hebben gemaakt voor zaterdag 28 mei om 15:30 uur.
(…)
U vertelt mij dat u niet kan gaan naar de zitting van 07 juni a.s. (…)
Ik heb u verteld dat het onmogelijk is om de datum van de zitting te verschuiven
naar een andere datum. Uw aanwezigheid is wel belangrijk omdat de rechter concreet
vragen zal gaan stellen over uw woonsituatie en de (feiten rondom) de post die de
gemeente aan u heeft verstuurd. Ik kan die vragen zelf niet goed beantwoorden.
Het is niet aan de gemeente maar aan ons om aan te tonen dat er sprake is van bijzondere
situatie waarom u geen kennis heeft genomen van de door de gemeente aan u toegezonden
stukken/oproepen. De rechtbank heeft daarom in haar oproep ons aangeraden om op de
zitting aanwezig te zijn. Het gaat dus niet alleen om een juridisch verhaal maar meer
om feiten en omstandigheden rondom uw woonsituatie en de correspondentie tussen de
gemeente en u.
Ik heb u hierdoor medegedeeld dat mijn aanwezigheid alleen op de zitting zonder
u geen enkele nut heeft. De bedoeling was dat er een tolk wordt geregeld en dat u
zelf uw woon/verblijf-situatie ten tijde van de bijstandsaanvraag aan de rechter uitlegt.
Persoonlijk kan ik zelf geen toegevoegde waarde in uw zaak inbrengen. Ik heb u verteld
dat, nu u niet kan verschijnen, ik ook niet op de zitting aanwezig zal zijn en dat
de rechtbank de zaak zal afdoen op basis van de stukken. Het is jammer.”
2.19 Op 7 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden.
Klaagster en verweerder waren niet op de zitting aanwezig.
2.20 Bij uitspraak van 21 juni 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak is op 4 juli 2022 door een secretaresse van verweerder per post aan klaagster
toegestuurd.
Kinderbijslagzaak
2.21 Op 21 april 2021 heeft klaagster bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) kinderbijslag
aangevraagd. De SVB heeft deze aanvraag bij besluit van 15 juli 2021 afgewezen.
2.22 Op 4 november 2021 heeft klaagster opnieuw kinderbijslag voor haar kinderen
aangevraagd. Bij besluit van 29 december 2021 heeft de SVB ook deze aanvraag afgewezen.
Deze afwijzende beslissing is aan klaagster digitaal via Mijn Overheid bekendgemaakt.
Hier kwam klaagster pas op 14 februari 2022 achter. De bezwaartermijn was toen al
verstreken. Toch heeft klaagster verweerder verzocht namens haar bezwaar te maken
tegen het besluit van 29 december 2021. Verweerder heeft hierover bij brief van 15
februari 2022 het volgende aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“Zoals we gisteren tijdens ons gesprek hebben besproken zal ik, wat wij hebben doorgenomen,
in deze brief bevestigen. U heeft mij gevraagd om SVB te bellen over uw kinderbijslagaanvraag.
U heeft niets van SVB gehoord over uw aanvraag. Het was jouw tweede aanvraag. Wij
hebben SVB gebeld. De medewerker van SVB heeft ons telefonisch medegedeeld dat de
aanvraag is afgewezen en dat de beslissing op 29 december 2021 is verzonden naar uw
berichtenbox en niet naar uw briefadres of verblijfadres.
(…)
U heeft mij gevraagd om namens u bezwaar tegen deze beslissing te gaan indienen.
(…)
Ik heb u verteld dat de bezwaartermijn inmiddels is verstreken. Het bezwaar dateert
van 29 december 2021 en dat uiterlijk het bezwaar 09 februari 2022 had moeten worden
ingediend. U heeft mij gezegd dat het niet uw schuld is want u was niet op de hoogte
van het besluit. SVB had de brief gewoon naar uw postadres moeten verzenden.
Ik heb u toegezegd dat ik hiertegen bezwaar zal aan tekenen. Of wij gelijk krijgen
is afhankelijk van of u wel of niet SVB heeft gevraagd om uw post (alleen) via uw
berichtenbox aan u te verzenden. Als dit zo is heeft SVB gelijk.
(…)
Voor de duidelijkheid heb ik u geadviseerd om een nieuwe aanvraag met spoed te gaan
indienen. Dit is in uw geval dringend nodig want als het bezwaar ongegrond wordt verklaard
dan heeft u nog geen kinderbijslag gekregen. U heeft gezegd dat u dit wel gaat doen.
(…) U wordt nu begeleid door medewerkers van Stichting SINA. Ik heb u mijn hulp aangeboden
met het indienen van een nieuwe aanvraag in het geval dat het u niet lukt een (nieuwe)
aanvraag in te dienen.”
2.23 Op 17 februari 2022 heeft verweerder een voorlopig bezwaarschrift ingediend
tegen het besluit van 29 december 2021 en in dat verband de onderliggende dossierstukken
bij de SVB opgevraagd. Diezelfde dag heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging
gestuurd. Hierin staat, voor zover relevant, het volgende:
“Hiermee bevestig ik uw opdracht aan mij, om namens u, een bezwaarschrift in te
dienen bij SVB te Utrecht tegen de beschikking van 29 december 2021. Een kopie van
het voorlopig bezwaarschrift die ik reeds heb ingediend treft u hierbij aan. De gronden
van het bezwaarschrift zal ik na het bestuderen van uw stukken gaan indienen.
Er is een kans aanwezig dat SVB u in uw bezwaar niet-ontvankelijk kan verklaren
vanwege dat u te laat bent met het indienen van het bezwaarschrift. (…)”
2.24 Op 23 februari 2022 heeft de SVB verweerder de gevraagde dossierstukken
toegestuurd. Deze zijn door verweerder doorgestuurd aan klaagster. Op 24 februari
2022 heeft de SVB het bezwaar van klaagster niet-ontvankelijk verklaard wegens het
overschrijden van de bezwaartermijn.
2.25 Bij brief van 10 maart 2022 heeft verweerder klaagster over het toezenden
van de beslissing op bezwaar het volgende meegedeeld, voor zover relevant:
“Via kennelijk uw nieuwe WhatsApp nummer (…) heb ik gisteren een bericht ontvangen
die namens u, door (…) Stichting Sina was geschreven. Mevrouw A(…) vraagt mij om de
beslissing op bezwaar van de SVB van 24 februari 2022 aan u toe te sturen.
Ik heb deze beslissing op 01 maart 2022 aan u gestuurd naar uw postadres (…). Ik
stuur het vandaag naar uw woonadres.
Laat mij weten als u deze heeft ontvangen. Ook wil ik van u weten of u in beroep
wenst te gaan tegen deze beslissing van SVB.
Ik heb van u begrepen dat u met behulp van Stichting SINA inmiddels een nieuwe aanvraag
kinderbijslag heeft ingediend. U dient dit keer [op] te letten dat u op tijd reageert
op verzoeken om informatie van de SVB.”
2.26 Op 28 maart 2022 heeft klaagster verweerder gevraagd in beroep te gaan tegen
de beslissing op bezwaar van 24 februari 2022. Verweerder heeft dit diezelfde dag
bevestigd aan klaagster.
2.27 Op 5 april 2022 heeft verweerder beroep ingesteld bij de rechtbank. Op diezelfde
datum heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd met betrekking tot
de beroepsprocedure.
2.28 Op 26 april 2022 heeft de SVB de rechtbank bericht dat op 5 april 2022 een
nieuw besluit is genomen waarbij aan klaagster vanaf het derde kwartaal van 2021 alsnog
kinderbijslag is toegekend ten behoeve van haar kinderen.
2.29 Op 5 mei 2022 heeft verweerder klaagster hierover een brief gestuurd. Hierin
is, voor zover relevant het volgende opgenomen:
“Ik heb inmiddels de dossierstukken via de rechtbank ontvangen. SVB heeft aan de
rechtbank geschreven dat, naar aanleiding van uw nieuwe aanvraag, aan u per beslissing
van 05 april 2022 kinderbijslag is toegekend en wel vanaf het derde kwartaal van 2021
(dus vanaf juli 2021). SVB stelt dat u geen belang meer heeft bij voortzetting van
de beroepsprocedure bij de rechtbank.
Ik stuur u een aantal stukken uit het dossier, o.a. de mededeling van SVB aan de
rechtbank d.d. 26 april jl. en het besluit toekenning kinderbijslag vanaf het derde
kwartaal van 2021.
Laat mij weten of dit juist is.”
2.30 Op 17 mei 2022 heeft verweerder de gronden van het beroepschrift aangevuld.
Een afschrift hiervan heeft verweerder bij brief van 18 mei 2022 aan klaagster gestuurd.
2.31 Bij brief van 20 mei 2022 heeft verweerder klaagster het volgende geschreven:
“Ik stuur u hierbij de oproep die ik van de rechtbank heb ontvangen.
De zitting is gepland op 27 juli 2022 om 14.50 uur Bij de rechtbank Amsterdam aan
de Parnassusweg 280 te Amsterdam.
Ik heb voor u al een afspraak gemaakt bij mij op kantoor voor de voorbereiding van
de bijstandszaak en wel op 28 mei 2022 om 15.30 uur. Wij kunnen dan ook uw kinderbijslagzaak
bespreken. Ik heb begrepen dat u al kinderbijslag heeft gekregen vanaf het derde kwartaal
2021. Het is dan misschien niet nodig dat wij met de zaak kinderbijslag moeten doorgaan.”
2.32 Op 18 juli 2022 heeft verweerder klaagster, voor zover relevant, het volgende
geschreven:
“Op 16 juli jl. heeft u bij mij op kantoor een gesprek gehad over een aantal onderwerpen.
(…)
Ik heb zowel de rechtbank als de SVB beloofd dat ons beroep zal worden ingetrokken
aangezien u geen belang meer had bij deze procedure. U heeft mij verteld dat u inderdaad
kinderbijslag heeft gekregen vanaf het derde kwartaal van 2021.
U heeft mij toestemming gegeven om het beroep alsnog in te trekken. Een dezer dagen
zal ik dat gaan doen.”
2.33 Op 20 juli 2022 heeft verweerder het beroep van klaagster ingetrokken. Bij
brief van 25 juli 2022 heeft de rechtbank dit aan verweerder bevestigd. De op 27 juli
2022 geplande zitting is geannuleerd. Op 27 juli 2022 heeft verweerder de brief van
de rechtbank aan klaagster doorgestuurd.
Paspoortenzaak
2.34 Klaagster wilde in augustus 2022 met haar kinderen op vakantie en had daarvoor
voor de kinderen nieuwe Nederlandse paspoorten nodig. Op 16 juli 2022 heeft klaagster
verweerder tijdens een gesprek bij hem op kantoor verzocht om haar te helpen met het
aanvragen van Nederlandse paspoorten ten behoeve van haar twee kinderen.
2.35 Op 26 juli 2022 heeft verweerder namens klaagster de rechtbank in kort geding
verzocht om vervangende toestemming voor afgifte van Nederlandse paspoorten aan de
kinderen van klaagster. Op 2 augustus 2022 is de vervangende toestemming door de rechtbank
verleend.
2.36 Op 9 augustus 2022 heeft klaagster de paspoorten bij de gemeente aangevraagd.
Bij besluit van 13 oktober 2022 heeft de gemeente, ondanks het besluit van de rechtbank
van 2 augustus 2022, geweigerd de paspoorten af te geven. Het was de gemeente gebleken
dat de man in het BPR-register geregistreerd stond als gehuwd met een andere vrouw
(hierna: de andere vrouw). Het huwelijk van klaagster met de man kon daarom pas geaccepteerd
worden als bewezen werd dat het huwelijk met de andere vrouw definitief was ontbonden.
Dit betekende ook dat tot dit bewijs was ingeleverd de man niet als de vader van de
kinderen stond geregistreerd en ten behoeve van de kinderen in verband daarmee geen
Nederlandse paspoorten konden worden verstrekt.
2.37 Bij brief van 25 oktober 2022 heeft verweerder klaagster, voor zover relevant,
het volgende geschreven:
“Ik heb met u afgelopen zaterdag bij mij op kantoor een gesprek gehad over de weigering
van de gemeente om Nederlandse paspoorten ten behoeve van uw kinderen (…).
U bent op 09 augustus 2022, met de door de rechtbank Amsterdam op 02 augustus 2022
aan u verleende verklaring van toestemming om paspoorten te kunnen aanvragen voor
uw kinderen, bij de gemeente geweest voor het aanvragen van de paspoorten. De gemeente
heeft geweigerd om uw aanvragen in behandeling te nemen. Volgens de ambtenaar van
de gemeente moet eerst een onderzoek komen of uw kinderen wel de Nederlandse nationaliteit
bezitten.
U overhandigt mij een beslissing van de gemeente van 13 oktober 2022 waaruit blijkt
dat de gemeente inderdaad [de kinderen] geen Nederlandse paspoorten wilt afgegeven.
De gemeente stelt dat u bent op 30 april 2009 in Marokko in het huwelijk getreden
met de vader van [de kinderen], terwijl hij nog steeds staat gehuwd met een andere
vrouw (…). Volgens de gemeente heeft [de man] tot op heden niet aangetoond dat hij
definitief is gescheiden van [de andere vrouw]. De gemeente wilt dat eerst wordt aangetoond
dat het huwelijk van [de man] met [de andere vrouw] definitief was ontbonden. Ik heb
u uitgelegd dat de gemeente denkt dat er sprake is van een bigamie situatie en dat
is verboden in Nederland. Als dat zo is dan kan uw huwelijk met [de man] niet worden
erkend en dat heeft gevolgen voor de nationaliteit van [de kinderen]. We hebben afgesproken
dat ik een bezwaar ga aantekenen tegen het besluit van de gemeente en de gemeente
verzoeken mij de stukken toe te sturen. De bedoeling is om te kijken op grond waarvan
de gemeente deze standpunt inneemt. (…)”
2.38 Op 1 november 2022 heeft verweerder namens klaagster een voorlopig bezwaarschrift
tegen het besluit van 13 oktober 2022 ingediend. Op 2 november 2022 heeft verweerder
klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd met betrekking tot het instellen van bezwaar
tegen het besluit en het ingediende voorlopige bezwaarschrift meegestuurd.
2.39 Op 19 december 2022 hebben klaagster en verweerder samen telefonisch overleg
gehad met een Marokkaanse advocaat.
2.40 Op 20 december 2022 heeft verweerder het bezwaarschrift aangevuld. Op 21
december 2022 heeft verweerder klaagster het volgende geschreven:
“Inmiddels heeft de gemeente ons tot 19 januari 2023 de tijd gegeven om het bezwaarschrift
met nadere gronden aan te vullen (…). Zoals wij hebben afgesproken zult u met [de
man] bewijsstukken regelen rondom zijn echtscheiding met [de andere vrouw] in 02 april
2009. (…) De bewijsstukken omtrent de ontbinding van het huwelijk van [de man] met
[de andere vrouw] zijn dus zeer belangrijk. (…)”
2.41 Op 18 januari 2023 heeft verweerder klaagster een e-mail gestuurd waarin
hij nogmaals benadrukt heeft dat het belangrijk is dat de echtgenoot aan de gemeente
documenten moet tonen waaruit de ontbinding van zijn eerdere huwelijk blijkt. Verweerder
heeft de gemeente namens klaagster meerdere malen om uitstel verzocht voor het indienen
van nadere stukken en aanvullende gronden.
2.42 Op 6 maart 2023 is een telefonische hoorzitting gehouden. Klaagster was
hierbij niet aanwezig. Afgesproken is dat de zaak tot 5 april 2023 zou worden aangehouden
voor het indienen van stukken. Verweerder heeft klaagster hierover op 8 maart 2023
een brief gestuurd. Voor zover relevant, staat hierin het volgende:
“Het is zeer belangrijk dat [de man] in ieder geval met zijn echtscheidingsstukken
komt en deze aanbiedt aan de gemeente voor erkenning van deze echtscheiding. Mocht
blijken dat dit niet mogelijk is dan is, zoals ik u herhaaldelijk heb medegedeeld,
er nog een andere optie, te weten dat [de man], als biologische vader van de kinderen,
alsnog bij de ambtenaar van de gemeente overgaat tot erkenning van de kinderen en
tijdig een DNA-onderzoek laat doen. Als dat gebeurd is wordt de familierechtelijke
relatie tussen de biologische vader en de kinderen alsnog vastgesteld en zodoende
krijgen de kinderen (…) (niet van rechtswege, maar met ingang van de datum van erkenning)
de Nederlandse nationaliteit.”
2.43 Bij aangetekende brief van 31 maart 2023 heeft verweerder klaagster meegedeeld
dat hij haar vanwege een ontstane vertrouwensbreuk niet langer kan bijstaan in de
paspoortenzaak. Verweerder heeft alle dossierstukken meegestuurd. Op diezelfde datum
heeft verweerder ook de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Amsterdam bericht
dat hij klaagster niet langer bijstaat. Daarbij heeft verweerder de gemeente verzocht
klaagster uitstel te verlenen voor het (verder) aanvullen van de gronden van het bezwaar.
2.44 Op 14 september 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder
ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Volgens klaagster
is verweerder tekort geschoten in zijn bijstand aan haar. Klaagster heeft vaak geprobeerd
contact op te nemen met verweerder, maar verweerder heeft niet of onvoldoende gereageerd,
waardoor de problemen van klaagster (inzake de kinderbijslag, de bijstandsuitkering
en de inschrijving kinderen bij de gemeente) verergerden. Verweerder heeft klaagsters
zaak niet serieus genomen. Hij heeft klaagster niet op de hoogte gehouden van zijn
handelingen, gaf geen antwoorden op haar vragen over de lopende zaken en stuurde belangrijke
documenten niet aan haar door. Ook legde hij niet uit wat er in Nederlandstalige documenten
stond die hij wel aan haar doorstuurde. Verweerder reageerde ongeduldig of helemaal
niet als klaagster hierover vragen stelde.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af
van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval beoordeeld.
5.2 De klacht gaat over de kwaliteit van dienstverlening door verweerder als
de (voormalig) advocaat van klaagster. De raad overweegt dat de tuchtrechter op grond
van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Bij de beoordeling van de
kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling
van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht
mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard
veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk
handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof
van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat
binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is
van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst
daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
De bijstandszaak
5.3 Ten aanzien van verweerders werkzaamheden in de bijstandszaak verwijt klaagster
verweerder het volgende. Klaagster was niet aanwezig bij de zitting met betrekking
tot de aanvraag voor een bijstandsuitkering op 7 juni 2022. Verweerder weigerde vervolgens
antwoord te geven op de vraag hoe de zitting was gegaan en heeft niet de definitieve
uitspraak op papier toegezonden.
5.4 De raad volgt klaagster niet in dit standpunt en is van oordeel dat verweerder
geen steken heeft laten vallen in zijn werk voor klaagster in de bijstandszaak. Hiertoe
wordt het volgende overwogen. Uit de gedingstukken komt naar voren dat klaagster op
15 november 2020 eerst zelf een bijstandsuitkering had aangevraagd en dat die bij
beslissing van 29 maart 2021 was afgewezen omdat er onvoldoende duidelijkheid bestond
over klaagsters woonsituatie. Op 26 april 2021 heeft verweerder klaagster geadviseerd
om, hangende de bezwaarprocedure, een nieuwe aanvraag in te dienen. Daarbij heeft
verweerder klaagster uitgelegd dat de aanvraag om toekenning van een bijstandsuitkering
was afgewezen, omdat klaagster volgens de gemeente niet voldoende informatie over
haar woonsituatie had verstrekt en hierdoor haar recht op bijstand niet kon worden
vastgesteld. Verweerder heeft dit gesprek in zijn brief van 29 april 2021 schriftelijk
aan klaagster bevestigd (zie 2.6). Klaagster heeft hierop met begeleiding van verweerder
op 2 mei 2021 een nieuwe bijstandsuitkering aangevraagd en naar aanleiding van die
tweede aanvraag heeft de gemeente aan klaagster alsnog een bijstandsuitkering toegekend.
Op 7 juni 2022 stond de behandeling bij de rechtbank van het beroep tegen de afwijzing
van de bijstandsaanvraag van 29 maart 2021 gepland. Voor zover klaagster verweerder
verwijt dat hij niet naar die zitting is gegaan en haar derhalve niet over de zitting
kon informeren, acht de raad dit verwijt onterecht. Uit de gedingstukken komt naar
voren dat klaagster weigerde naar de zitting van 7 juni 2022 te gaan. Verweerder heeft
op 30 mei 2022 telefonisch nogmaals aan klaagster toegelicht dat haar aanwezigheid
op de zitting van belang was omdat de rechtbank en de gemeente vragen hadden over
haar woonsituatie en verweerder die vragen niet kon beantwoorden. Verweerder heeft
daarbij aangegeven dat het geen enkele zin had om zonder haar naar de zitting te gaan
en dat als klaagster niet naar de zitting zou gaan, hij derhalve ook niet zou gaan.
Verweerder heeft ook dit gesprek met klaagster bij brief van 30 mei 2022 aan klaagster
bevestigd (zie 2.18). Klaagster wist derhalve dat wanneer zij niet naar zitting zou
gaan, verweerder ook niet zou gaan en de rechtbank een beslissing zou nemen op basis
van de stukken (hetgeen ook is gebeurd op 21 juni 2022). Naar het oordeel van de raad
kan klaagster verweerder dan ook niet achteraf tegenwerpen dat hij niet naar de zitting
is gegaan en haar daarom niet over de zitting kon informeren. Dit levert geen klachtwaardig
handelen op.
5.5 Voor zover klaagster verder stelt dat verweerder de uitspraak van de rechtbank
niet aan haar heeft toegezonden, is dit niet juist. Uit de gedingstukken blijkt dat
de secretaresse van verweerder op 4 juli 2022 de uitspraak van de rechtbank van 21
juni 2022 aan klaagster heeft toegestuurd en daarbij heeft uitgelegd waarom de rechtbank
het beroep ongegrond heeft verklaard (zie 2.20). Op 16 juli 2022 was klaagster bovendien
bij verweerder op kantoor en verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat de uitspraak
van 21 juni 2022 ook toen met klaagster is besproken. Ook in zoverre is van klachtwaardig
handelen niet gebleken.
5.6 Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de raad de klacht van klaagster
over verweerders bijstand in de bijstandszaak ongegrond.
Kinderbijslagzaak
5.7 Ten aanzien van verweerders werkzaamheden in de kinderbijslagzaak verwijt
klaagster verweerder het volgende. Het door verweerder namens klaagster ingediende
voorlopige bezwaarschrift van 17 februari 2022 heeft klaagster niet ontvangen. Het
bezwaarschrift van 17 februari 2022 is op 24 februari 2022 wegens te late indiening
ervan niet-ontvankelijk verklaard. Uiteindelijk heeft de SVB door de inspanningen
van de Stichting SINA en niet door inspanningen van verweerder op 26 april 2022 kinderbijslag
aan klaagster toegekend. De beschikking van de SVB van 5 april 2022 heeft klaagster
nooit van verweerder ontvangen. Verweerder heeft klaagster niet betrokken bij, of
op de hoogte gesteld van zijn handelen met betrekking tot zitting die op 27 juli 2022
zou plaatsvinden. Klaagster heeft nooit begrepen waar deze zitting over ging en waarom
verweerder de zitting destijds geannuleerd heeft.
5.8 Naar het oordeel van de raad falen de verwijten van klaagster. Hiertoe overweegt
de raad het volgende. Uit de gedingstukken volgt dat klaagster op 4 november 2021
kinderbijslag had aangevraagd en op 14 februari 2022 verweerder had verzocht contact
met de SVB op te nemen omdat zij nog niets gehoord had naar aanleiding van haar aanvraag.
Verweerder en klaagster hebben toen samen telefonisch contact opgenomen met de SVB.
Een medewerker van de SVB deelde hen bij die gelegenheid mee dat er reeds op 29 december
2021 een afwijzende beslissing op de aanvraag was genomen en dat deze digitaal via
Mijn Overheid aan klaagster bekend was gemaakt. De bezwaartermijn van 6 weken was
op 9 februari 2022 derhalve verstreken. Desalniettemin heeft klaagster verweerder
verzocht om alsnog bezwaar te maken tegen de beslissing. Dit heeft verweerder gedaan
op 17 februari 2022. Blijkens verweerders brief van 17 februari 2022, heeft verweerder,
anders dan klaagster stelt, het voorlopig bezwaarschrift wel aan klaagster toegezonden
(zie 2.23). Ook heeft verweerder klaagster schriftelijk gewezen op de kans dat haar
bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard nu haar bezwaar te laat is ingediend.
Verwezen wordt naar verweerders brief aan klaagster van 15 februari 2022 weergegeven
onder 2.22. Het bezwaar is bij beslissing van 24 februari 2022 inderdaad niet-ontvankelijk
verklaard door de SVB omdat het te laat was ingediend. Dit valt verweerder niet te
verwijten, nu de bezwaartermijn al verstreken was toen klaagster verweerder vroeg
alsnog bezwaar te maken en verweerder klaagster hiervoor ook nog had gewaarschuwd.
Van klachtwaardig handelen is dan ook geen sprake.
5.9 Verder heeft verweerder toereikend toegelicht - en dit blijkt ook uit het
klachtdossier - dat hij het beroepschrift dat hij namens klaagster bij de rechtbank
had ingediend tegen de beslissing op bezwaar van 24 februari 2022, had ingetrokken
omdat de SVB bij besluit van 5 april 2022 alsnog volledig tegemoetgekomen was aan
klaagster door haar vanaf het derde kwartaal van 2021 kinderbijslag toe te kennen
en klaagster hiermee geen (rechts-) belang meer had om de beroepsprocedure voort te
zetten. Het feit dat verweerder dit besluit niet aan klaagster heeft gestuurd, komt
omdat klaagster dit besluit rechtstreeks heeft ontvangen. Klaagsters verwijt hierover
is dan ook onterecht. Anders dan klaagster verder stelt, heeft verweerder klaagster
wel degelijk betrokken bij het besluit tot intrekking van het beroep. Zo heeft verweerder
klaagster bij brief van 5 mei 2022 (zie 2.29) meegedeeld dat hij via de rechtbank
had begrepen dat de SVB bij beslissing van 5 april 2022 kinderbijslag aan klaagster
had toegekend vanaf het derde kwartaal van 2021 en dat de SVB zich zodoende op het
standpunt stelde dat klaagster geen belang meer had bij voortzetting van de beroepsprocedure.
Verweerder heeft klaagster in die brief ook gevraagd of dit correct is. Op 16 juli
2022 heeft er vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder,
waarna verweerder op 18 juli 2022 aan klaagster heeft bevestigd dat klaagster hem
toestemming heeft gegeven om het beroep alsnog in te trekken, hetgeen verweerder heeft
gedaan. Daarmee is de zitting die gepland stond op 27 juli 2022 niet doorgegaan.
5.10 De raad komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot de slotsom
dat verweerders bijstand in de kinderbijslagzaak ook ruimschoots voldeed aan de eisen
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende handelend advocaat in de gegeven
omstandigheden mogen worden gesteld. Klaagsters klacht over verweerders bijstand in
de kinderbijslag zaak is eveneens ongegrond.
De paspoortenzaak
5.11 Ten aanzien van verweerders werkzaamheden in de paspoortenzaak verwijt klaagster
verweerder het volgende. Verweerder was in maart 2021 al op de hoogte van de problemen
die klaagster had met de inschrijving van haar kinderen bij de gemeente. Na de weigering
van de gemeente op 6 april 2021 om de kinderen van klaagster in te schrijven, heeft
verweerder pas 1 jaar en 3 maanden later, op 26 juli 2022, een verzoek bij de rechtbank
ingediend om vervangende toestemming te verlenen om paspoorten af te geven. Op 1 november
2022 heeft verweerder een voorlopig bezwaarschrift ingediend en pas twee maanden later,
op 20 december 2022, heeft hij de gronden ingediend. Klaagster begrijpt niet waarom
dit twee maanden heeft geduurd. Verweerder heeft klaagster steeds doen geloven dat
zij ieder moment weer teruggestuurd kon worden naar Marokko. Verweerder heeft de man
veel te laat in het proces betrokken. Verweerder heeft aangegeven dat het alleen met
een DNA-test mogelijk was om Nederlandse paspoorten voor de kinderen van klaagster
te verkrijgen. Op 19 december 2022 hadden klaagster en verweerder telefonisch overleg
gehad met een advocaat uit Marokko, die alternatieve oplossingen aandroeg waarbij
geen DNA-test nodig was. Verweerder heeft niets gedaan met deze informatie. Na een
telefoongesprek op 13 maart 2023 heeft verweerder alle dossierstukken naar klaagster
opgestuurd. Verweerder heeft verder niets met klaagster willen bespreken en heeft
verklaard daartoe niet verplicht te zijn. Verweerder heeft de documenten niet, zoals
verzocht door klaagster, per e-mail aan haar toegestuurd. Zonder hulp van verweerder
en zonder problemen heeft klaagster uiteindelijk zelf de paspoorten aangevraagd en
per 1 juni 2023 gekregen.
5.12 Deze verwijten van klaagster slagen evenmin. Uit de gedingstukken komt naar
voren dat klaagster verweerder op 16 juli 2022 heeft gevraagd haar bij te staan in
de kwestie van de paspoorten voor haar kinderen (zie 2.34). Dat verweerder volgens
klaagster eerder al bekend was met de problemen met de paspoorten van de kinderen,
betekent niet dat verweerder hiermee uit zichzelf aan de slag had moeten gaan. Het
spreekt voor zich dat verweerder pas na het verzoek daartoe van klaagster op 16 juli
2022 met zijn werkzaamheden in deze zaak is gestart en kort daarna op 26 juli 2022
een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend om vervangende toestemming te verlenen
om paspoorten voor de kinderen af te geven. Verweerder heeft verder onderbouwd toegelicht
hoe hij naar aanleiding van de hulpvraag van klaagster te werk is gegaan en de keuzes
die hij daarbij heeft gemaakt. Aangezien de paspoorten van de kinderen niet meer geldig
waren en klaagster op 12 augustus 2022 met de kinderen op vakantie wilde gaan, moest
er met spoed een kort geding worden gestart om vervangende toestemming van de rechtbank
te verkrijgen voor afgifte van nieuwe Nederlandse paspoorten ten behoeve van de kinderen
van klaagster. Dat heeft verweerder gedaan en op 1 augustus 2022 heeft het kort geding
plaatsgevonden en op 2 augustus 2022 heeft de rechtbank de verzochte vervangende toestemming
verleend. De paspoortaanvraag van klaagster werd ondanks de vervangende toestemming
op 13 oktober 2022 echter toch door de gemeente geweigerd, omdat de Nederlandse nationaliteit
van de kinderen niet kon worden vastgesteld nu sprake leek te zijn van polygamie van
de man. Het huwelijk tussen de man en de andere vrouw was destijds geëindigd door
verstoting (een Talaq) en het huwelijk was daarmee nog niet definitief ontbonden omdat
deze vorm van beëindiging van een huwelijk op erkenningsproblemen in Nederland stuit.
Verweerder heeft daarop de dossierstukken bij de gemeente opgevraagd en klaagster
uitgelegd dat was gebleken dat er mogelijk sprake is van polygamie en dat dat in Nederland
verboden is. Haar huwelijk kwam daardoor wellicht niet in aanmerking voor erkenning
en haar kinderen hadden mogelijk niet de Nederlandse nationaliteit. Verweerder heeft
tegen het besluit van de gemeente van 13 oktober 2022 namens klaagster een (voorlopig)
bezwaarschrift ingediend en klaagster dringend geadviseerd de man te verzoeken om
bewijsstukken te regelen waaruit bleek dat de man wel definitief van de andere vrouw
was gescheiden. Klaagster wilde de man echter niet bij haar zaken betrekken. Dit verschil
van inzicht heeft ertoe geleid dat klaagster verweerder heeft verzocht de rechtsbijstand
te beëindigen. Verweerder heeft zich hierop conform klaagsters wens teruggetrokken
als haar advocaat. Verweerder heeft de gemeente nog wel verzocht uitstel te verlenen
aan klaagster voor het aanvullen van haar bezwaar, hetzij door haarzelf, hetzij door
een andere advocaat. Hieraan heeft de gemeente gehoor gegeven. Ook heeft verweerder
alle dossierstukken aan klaagster toegezonden.
5.13 De raad stelt op grond van voorgaande gang van zaken vast dat verweerder
ook in de paspoortenzaak zorgvuldig en gedegen te werk is gegaan. Dat klaagster een
andere aanpak voor ogen had, betekent niet dat verweerders handelwijze onjuist of
ondermaats is geweest. Zoals volgt uit het toetsingskader onder 5.2 houdt de raad
rekening met de vrijheid die verweerder heeft met betrekking tot de wijze waarop hij
een zaak behandelt en de keuzes die hij bij de behandeling van de zaak maakt en toetst
de raad uitsluitend of zijn werk voldeed aan de professionele standaard binnen de
beroepsgroep. Het is de raad niet gebleken dat verweerders werk niet aan die standaard
voldeed. Dat verweerder de alternatieve oplossingen van zijn collega-advocaat in Marokko
niet opvolgde, maakt dit niet anders. Klaagster heeft niet onderbouwd - en dat is
de raad op grond van het dossier ook niet duidelijk geworden - dat verweerder met
het niet opvolgen van dat advies steken heeft laten vallen. Voor zover klaagster ter
zitting verder heeft gesteld dat verweerder niets had gedaan met de door haar aan
hem verstrekte echtscheidingsakte van de man met de andere vrouw, heeft verweerder
toereikend uitgelegd dat hij niets kon met deze echtscheidingsakte; de man moest die
akte zelf indienen bij de gemeente waar hij woonde. Tot slot heeft te gelden dat verweerder
gerechtigd en gehouden was om zijn werkzaamheden voor klaagster neer te leggen vanwege
het ontstaan van een vertrouwensbreuk. Niet gebleken is dat verweerder dit onzorgvuldig
heeft gedaan; integendeel, verweerder heeft de gemeente voor het neerleggen van zijn
werk nog verzocht klaagster uitstel te verlenen voor het (verder) aanvullen van de
gronden van het ingediende bezwaarschrift, zodat klaagster door de onttrekking van
verweerder niet in de problemen zou komen. Verweerder heeft het dossier van klaagster
met zijn brief van 31 maart 2023 aan klaagster gezonden. Verweerder was niet verplicht
het dossier ook per e-mail toe te zenden.
5.14 Het is de raad al met al ook niet gebleken dat verweerders bijstand in de
paspoortenzaak niet voldeed aan de professionele standaard van de beroepsgroep. Van
klachtwaardig handelen is geen sprake, zodat de klacht over verweerders werk in de
paspoortenzaak ook ongegrond is.
Conclusie
5.15 De raad concludeert dat het werk dat verweerder voor klaagster heeft verricht
in de drie zaken op alle vlakken voldeed aan de zorgvuldigheid die van een redelijk
bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Het dossier biedt ook geen grondslag voor klaagsters (overige niet onderbouwde) verwijten
dat verweerder slecht bereikbaar was, ongeduldig of in het geheel niet reageerde op
klaagsters verzoeken, klaagsters zaken niet serieus nam, klaagster niet op de hoogte
hield van de lopende zaken of belangrijke documenten niet aan haar doorstuurde en
niet uitlegde wat erin stond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. D. Horeman en D.V.A. Brouwer, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 september 2024