ECLI:NL:TADRAMS:2024:158 Raad van Discipline Amsterdam 24-614/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:158 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-09-2024 |
Datum publicatie: | 04-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-614/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft zich niet onnodig grievend over klager uitgelaten. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 september 2024
in de zaak 24-614/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 20 augustus 2024 met kenmerk ks/ss/2339384, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klager op 10 september 2024 nagezonden stukken en van de twee e-mails van verweerder van 13 september 2024.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Zus A, zus L en broer A zijn erfgenamen van hun op 18 augustus 2020 overleden
vader. In het testament van vader van 8 oktober 2003 is zus A benoemd tot executeur
van zijn nalatenschap, welke benoeming zij op 4 september 2020 heeft aanvaard. De
nalatenschap bevat onder meer een perceel met woonhuis en opstallen (hierna: de woning)
gelegen in de gemeente U (hierna: de gemeente).
1.2 Klager is de partner van zus L. Zus L heeft een geschil met zus A en broer
A over de wijze van verkoop van de woning. Zus L heeft te kennen gegeven de woning
graag zelf te willen kopen of toebedeeld te krijgen, maar daarmee zijn zus A en broer
A (die met zijn gezin in de naastgelegen woning woont) het niet eens. Zus L wordt
in dit geschil bijgestaan door haar advocaat mr. P. Verweerder staat broer A en zus
A als advocaat bij.
1.3 Tussen de broer en zussen zijn verschillende procedures gevoerd. In een verzoekschriftprocedure
heeft de kantonrechter te Amsterdam bij beschikking van 23 oktober 2023 zus A als
executeur van de nalatenschap ontslagen en notaris mr. Van G als executeur van de
nalatenschap benoemd.
1.4 Tegen deze beschikking heeft verweerder namens zus A hoger beroep ingesteld
bij het gerechtshof Amsterdam. In het appelrekest van 27 november 2023 heeft verweerder
namens zijn cliënte, zus A, onder meer het volgende naar voren gebracht:
“14. Disclaimer: het hiernavolgende (punt 15 en verder) betreft de uitdrukkelijke
stellingen en opvattingen van [zus A en broer A] zelf met [zus A] als procespartij
en [broer A] als belanghebbende erfgenaam en zijn niet de (persoonlijke) opvattingen
van de advocaat van [zus A]. Om de tekst leesbaar te houden zal dan ook niet telkens
worden herhaald “naar de mening van [zus A]” in het navolgende en zal ook een en ander
“stellend” worden geformuleerd in plaats van “voorwaardelijk”.
De morele aspecten van harmonie en algemeen belang
15. [Zus A] vreest namelijk grote gevolgen voor de leefbaarheid van de omgeving
aan [adres woning] en de harmonie met de naaste bewoners en de verstoring van het
algemeen belang. [Zus L] heeft namelijk als partner een zekere [naam klager], hierna
te noemen ‘[klager]’. Deze [klager] heeft een zeer slechte naam in [de gemeente] en
regio en staat erom bekend het conflict te zoeken. Er zijn al jaren problemen met
[klager], zowel met klanten, buren, bewoners als met het College van B&W. Er waren
in 2017 al problemen met de woning aan [adres woning] en met de buren aldaar. De erflater
heeft toentertijd besloten om [klager] eerst te machtigen iets te regelen met zijn
grond maar deze machtiging heeft de erflater daarna weer ingetrokken toen er met de
buren plus de aannemer en de projectontwikkelaar allerlei conflicten ontstonden door
toedoen van [klager]. [Klager] mocht zich van erflater toen niet langer meer bemoeien
met het stuk grond omdat hij allerlei problemen veroorzaakte. [Klager] staat erom
bekend nogal rancuneus te zijn en ook jegens het College van Burgemeester en Wethouders
te ageren en verder, bij wijze van spreken, met iedereen problemen te zoeken. De buren
en ook [broer A] vrezen dat als [zus L] de woning aan [adres woning] verkrijgt er
een constante stimulans zal zijn voor jarenlange ruzies en conflicten. Zie hiervoor
de gezamenlijke verklaring van 10 buren als bijlage 7. [Zus A] zal dit verder onderbouwen
met de nodige stukken. Zij verwijst hiervoor naar haar bijlagenlijst en naar bijlagen
7 t/m 22. [Zus A] begrijpt dat het wellicht voor een buitenstaander niet direct is
in te voelen hoe moeilijk en intimiderend en dreigend bepaalde personen en situaties
overkomen maar zal het toch proberen samen te vatten. [Zus A] meent, met anderen en
[broer A], dat dit een zeer reëel probleem is. [Zus A] realiseert zich dat uit de
stukken in eerste aanleg het idee kan worden opgevat dat er sprake is van kinnesinne
tegen [zus L] en dat er sprake is van rancune. Dat is absoluut niet het geval. [Zus
A] wijst erop dat zonder [klager] de verhouding met [zus L] nog goed zou zijn. Bovendien
heeft haar broer (…) zijn zus [L] ook met veel liefde opgevangen toen zij destijds
door [klager] de gezamenlijke woning is uitgezet. [Zus L] is hierna weer teruggekeerd
naar [klager]. Kortom: er is op zich niets tegen [zus L] maar wel met hetgeen zij
met zich mee zal brengen in de persoon van haar partner, [klager].
[Zus A] vindt dat de (selectie!) van feiten en omstandigheden die zij naar voren
brengt in de bijlagen 7 t/m 22 volledig objectieve feiten en aanwijzingen zijn die
een aankoop van de woning aan [adres woning] door [zus L] volstrekt ongewenst maken.
Als de rechter dit toelaat wordt een bron van conflicten gecreëerd die nog jaren zal
doorlopen en geen einde zal kennen en overigens ook geen winnaars maar alleen maar
verliezers.”
1.5 Op 13 februari 2024 hebben zus A en broer A, zus L gedagvaard in een verdelingsprocedure
bij de rechtbank Amsterdam. In deze dagvaarding heeft verweerder het volgende opgenomen,
voor zover relevant:
“9. Kort gezegd: indien [zus L] de woning aan [adres woning] zou kopen, zou de partner
van [zus L], een zekere [naam klager], naast de andere erfgenaam [broer A] komen te
wonen. [Broer A] woont naast nummer (…) 139 met zijn vrouw en kinderen in harmonie
met de woonomgeving. Met deze [naam klager] zijn al jarenlang conflicten. Zo erg zelfs
dat de advocaat van [zus A] en [broer A] de volgende disclaimer in het appelrekest
heeft moeten maken om niet ook betrokken te worden:
(…)
Deze disclaimer wordt hier in deze procedure nadrukkelijk herhaald. Het in het hiernavolgende
opgenomene is de uitdrukkelijke mening van [zus A en broer A]. Zij vinden in hun opvattingen
en in hun vrees de overige buren van [adres woning] aan hun zijde.
10. Kort samengevat is het standpunt van [broer A en zus A]
(…)
Toelichting: als productie 3 overleggen [zus A en broer A] een appelrekest met 30
bijlagen. Uit deze bijlagen bij het appelrekest blijkt dat de vrees voor [klager]
meer dan gegrond is. Er is sprake van een continue stroom van conflicten met de gemeente,
het college van B&W, met andere ondernemers. [Klager] laat zich agressief en onaangenaam
uit naar derden en lijkt overal het conflict te zoeken. Zelfs is er al een spreekverbod
tegen hem uitgevaardigd in de gemeenteraad. Er lijkt sprake te zijn van een permanente
situatie van procedures en conflicten die jaren duren en geen einde lijken te hebben.
In 2017 had erflater bijvoorbeeld een probleem met de erfgrens van zijn woning aan
[adres woning], althans een onduidelijke kwestie die opgelost moest worden. De erflater
die toen al op leeftijd was, vroeg aan zijn schoonzoon, [klager], om een en ander
op te lossen. Gevolg: er ontstonden direct allerlei conflicten met de andere buren
op [adres woning] door toedoen van [klager]. Verder ontstond er een nodeloos conflict
met een aannemer. De erflater heeft toen [klager] van die zaak afgehaald en het [zus
A] en [broer A] laten regelen. Dit laatste heeft bij [klager A], naar de indruk van
[zus A] en [broer A] een grote rancune gegenereerd. De buren beamen allemaal dat het
gedrag van [klager] voor hen problematisch is. Hierna is de kwestie met alle buren
in alle harmonie opgelost. [Zus A] en [broer A] vrezen samen met alle andere bewoners
aan [adres woning] dat indien [zus L] de woning aan [adres woning] zal verkrijgen
deze situatie door haar partner zal worden aangegrepen om zijn gram te halen.”
1.6 Op 16 april 2024 hebben zus A en broer A zus L in kortgeding gedagvaard bij
de rechtbank Amsterdam. In de dagvaarding heeft verweerder het volgende opgenomen,
voor zover relevant:
“4. [Zus A] en [broer A] willen dat de woning aan een derde wordt verkocht omdat,
naar hun mening en overtuiging, de partner van [zus L] (Rvd: klager) in de regio (…)
een bepaalde naam heeft van “probleemmaker”. [Broer A] en [zus A] hebben dit bij het
Hof en de rechtbank toegelicht met tientallen feiten en omstandigheden waarbij deze
partner in negatieve zin zou zijn betrokken. Zo zijn er spreekverboden voor deze partner
bij de gemeenteraad, speelden er de afgelopen jaren tot op heden talloze procedures
en aangiftes en vrezen ook de andere buurtbewoners [op het adres woning] de komst
van deze partner van [zus L]. (…)
7. (…) Een deel van de woning (…) werd inmiddels door haar zonder instemming van
[zus A] en [broer A] in gebruik genomen voor opslag. Hier komt direct al naar voren
hetgeen in de procedure bij het Hof en de rechtbank door [zus A] en [broer A] naar
voren wordt gebracht: “[Zus L] en haar partner veroorzaken conflicten, houden geen
rekening met de gerechtvaardigde belangen van anderen in het maatschappelijk verkeer,
gaan alleen maar uit van het eigen gelijk, en als zij geen gelijk krijgen dan eigenen
zij zich dat gelijk buiten rechte toe. Er wordt geen verbinding gezocht met de belangen
van anderen maar het conflict.” (…)”
1.7 Bij e-mail 18 april 2024 heeft klager verweerder het volgende bericht gestuurd:
“Al enige tijd word ik indirect geconfronteerd met belastende opmerkingen van U
over mij inzake procedures jegens [zus A].
Hoewel ik geen partij ben in deze procedures word ik hierin door U en Uw cliënten
op een wijze betrokken welke niet recht doet aan de feitelijke situatie en smadelijk
ten aanzien van mij persoonlijk is.
U kunt zich niet naar mijn mening zonder meer verschuilen achter Uw cliënten.
Ik verzoek U met klem om deze uitlatingen dan ook verder achterwege te laten en
waar mogelijk te corrigeren bij gebreke waarvan ik contact zal opnemen met de Orde
van Advocaten en mogelijk een klacht zal indienen.
Een aangifte wegens smaad wordt ook al overwogen.
Graag verneem ik in het kader van hoor en wederhoor per omgaande van U en verzoek
U dan ook tot correctie over te gaan.”
1.8 Op 24 april 2024 heeft de zitting in het kortgeding plaatsgevonden. Klager
was als toeschouwer bij de mondelinge behandeling aanwezig.
1.9 Vervolgens heeft klager verweerder op 24 april 2024 het volgende bericht
gestuurd:
“Van u geen enkele reactie gehad op onderstaande mail en na u uitlatingen in mijn
richting vandaag waar ik me niet in kan verweren, ga ik melding maken Deken over u.”
1.10 Eveneens op 24 april 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend
over verweerder.
1.11 Klager heeft op 10 september 2024 een nadere productie aan de raad toegezonden,
voorzien van een korte toelichting. De productie betreft e-mail van verweerder aan
de rechtbank van 13 augustus 2024 waarin een aantal opmerkingen over klager en over
de verkoop van een hotel gemarkeerd is weergegeven.
1.12 Verweerder heeft bij e-mails van 13 september 2024 de raad verzocht voormelde
e-mail met productie van klager buiten beschouwing te laten. Volgens verweerder voldoet
dit stuk niet aan het procesreglement, is geen wederhoor toegepast en heeft klager
bovendien aanpassingen aangebracht in het oorspronkelijke bericht van verweerder aan
de rechtbank. Verder is verweerder van mening dat, nu de e-mail dateert van na het
dekenstandpunt van 25 juli 2024, deze niet meer tot het procesdossier kan behoren.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster door het verkondigen
van onwaarheden over klager in privé en over zijn bedrijf.
2.2 Ter toelichting op zijn klacht heeft klager het volgende naar voren gebracht.
Verweerder heeft klager in verschillende processtukken en tijdens openbare zittingen,
waarbij klager aanwezig was, zwart gemaakt. Volgens klager heeft verweerder allerlei
zaken bij elkaar gelogen. Verweerder heeft suggestieve mededelingen gedaan over conflicten
met de gemeente en het college van B&W. Het gegeven dat klager zich bezighoudt met
de lokale politiek en kritisch is over de werkwijze van ambtenaren, is volgens klager
geen probleem. Hij leeft in vrij land met vrijheid van meningsuiting. Bovendien wordt
klager ook regelmatig in het gelijk gesteld. Verder heeft verweerder tijdens de zitting
in het kortgeding op 24 april 2024 gezegd dat klager een crimineel zou zijn, niet
vies zou zijn van zwart geld en dat klager de opzegging van een huurcontract zou hebben
gefingeerd. Klager is hier niet van gediend. Verweerder neemt informatie van zijn
cliënten klakkeloos over en maakt hem zwart zonder eerst gedegen onderzoek te doen
naar de feiten. Klager begrijpt dat een advocaat mag afgaan op stukken die zijn cliënten
verstrekken, maar een advocaat kan niet zomaar zonder enige controle informatie overnemen
en verspreiden. Klager wil dat verweerder al hetgeen hij over hem heeft geschreven
en heeft gezegd uit de stukken verwijdert en intrekt. Klager kan zich niet tegen de
aantijgingen van verweerder verdedigen, omdat hij zelf geen partij is bij de verschillende
procedures waarin verweerder de feiten verdraait en onwaarheden verkondigt. Klager
heeft verweerder twee keer gemaild maar verweerder heeft niets van zich laten horen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt het volgende voorop. Hoewel de cliënten van verweerder
in procedurele zin niet de wederpartij van klager zijn en verweerder ten opzichte
van klager dus niet als advocaat van de wederpartij heeft te gelden, zal bij de beoordeling
van onderhavige klacht toch de maatstaf van de advocaat van de wederpartij worden
toegepast. Het Hof van Discipline heeft in haar beslissing van 21 september 2020,
ECLI:NL:TAHVD:2020:197, immers geoordeeld dat de term ‘wederpartij’ een ruimere betekenis
toekomt dan uitsluitend de rechtstreekse opponent in een zaak. De term ziet op elke
betrokkene, die al dan niet direct, bij een zaak is (of kan worden) betrokken. Daarmee
ziet deze term ook op de relatie tussen de cliënten van verweerders en klager.
4.2 De advocaat van de wederpartij heeft veel vrijheid om te doen wat in het
belang van zijn cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke
kernwaarde voor de advocaat (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet
onbeperkt. De advocaat mag zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de
wederpartij. Ook mag de advocaat niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeft
de advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van de cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
De advocaat dient verder de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van
het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. In het algemeen mag de advocaat
afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat
gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
4.3 Over de verwijten van klager dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan
smaad en laster, overweegt de voorzitter allereerst het volgende. Smaad en laster
zijn strafrechtelijke verwijten, die niet thuishoren in deze tuchtklachtprocedure.
In deze tuchtrechtprocedure wordt op grond van artikel 46 Advocatenwet uitsluitend
beoordeeld of verweerder in tuchtrechtelijke zin betamelijk heeft gehandeld. De vraag
of verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster laat de voorzitter daarom
buiten beschouwing.
4.4 De klacht van klager komt in de kern neer op het verwijt dat verweerder onwaarheden
over klager heeft verkondigd in zijn processtukken en tijdens (onder meer) de kortgedingzitting
van 24 april 2024 en dat verweerder klager onnodig zwart gemaakt heeft.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter slaagt de klacht niet. Ter toelichting
geldt het volgende. Als partijdige belangenbehartiger is het verweerders taak om in
het onderliggende geschil tussen zijn cliënten (zus A en broer A) enerzijds en zus
L anderzijds de belangen van zijn cliënten zo goed mogelijk te behartigen. Verweerder
heeft voldoende toegelicht waarom hij in zijn processtukken en op zitting de bij de
feiten weergegeven informatie over klager heeft gedeeld. Verweerders cliënten willen
in geen geval dat de woning werd toebedeeld aan zus L en haar partner, klager. De
reden hiervoor is dat klager, in de ogen van verweerders cliënten en van buurtgenoten,
een onaangenaam en lastig persoon is. Klager heeft zich, volgens zijn cliënten, berucht
gemaakt in de gemeente met allerlei aangiften, klachten en procedures, onder meer
tegen de gemeente en tegen andere personen en ondernemers. Verweerders cliënten vrezen,
kort gezegd, met de komst van klager voor het woongenot in de buurt.
4.6 Hoewel de voorzitter begrijpt dat klager de gewraakte bewoordingen over hem
in de processtukken en op de zitting als vervelend heeft ervaren - en het wrang is
dat hij zich hiertegen niet rechtstreeks heeft kunnen verweren nu hij geen procespartij
is - heeft verweerder met het voorgaande genoegzaam onderbouwd dat deze uitlatingen
over klager binnen de context van procedure relevant zijn om het standpunt van zijn
cliënten toe te lichten en daarmee niet onnodig grievend. Verweerder heeft hiermee
daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4.7 Gelet op het onder 4.2. gegeven toetsingskader mag verweerder de belangen
van zijn cliënten behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënten
hem verstrekken. Hoewel de voorzitter niet gebleken is van een uitzonderingsgeval
waarin verweerder de informatie van zijn cliënten in dit geval moest verifiëren, heeft
verweerder dit - zoals hij heeft uitgelegd - uit een oogpunt van zorgvuldigheid toch
gedaan. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder zijn cliënten heeft gevraagd hun
opvattingen over klager te onderbouwen omdat hij het niet juist vindt beweringen over
iemand te doen en opvattingen op te nemen in processtukken zonder grondslag in de
feiten. Verweerders cliënten hebben verweerder daarop voorzien van stukken die openbaar
te vinden zijn op het internet en die het beeld over klager bevestigen. Met deze informatie
heeft verweerder in zijn processtukken en op de zitting namens zijn cliënten de stellingen
over verweerder ingenomen. Met deze handelwijze is verweerder (ruimschoots) binnen
de grenzen van de hem als advocaat wederpartij toekomende vrijheid gebleven.
4.8 Bovendien heeft verweerder zowel in de verdelingsprocedure bij de rechtbank
als bij het appelrekest een disclaimer gemaakt om zijn professionele distantie extra
te bewaken en duidelijk te maken dat de opvattingen van zijn cliënten over klager
niet de opvattingen van hemzelf zijn. Ook hiermee heeft verweerder laten zien de betamelijkheidsnormen
van de advocaat in acht te nemen.
4.9 Verder heeft verweerder stellig ontkend dat hij tijdens de zitting in het
kort geding op 24 april 2024 zou hebben gezegd dat klager een ‘crimineel’ zou zijn
en ‘niet vies’ zou zijn van ‘zwart geld’. Klager heeft zijn verwijt dat deze uitlatingen
wel zijn gedaan niet voldoende feitelijk en concreet onderbouwd en ook in de overgelegde
stukken kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid daarvan. Dit
geldt ook voor klagers verwijt dat verweerder zou hebben gezegd dat klager de opzegging
van een huurcontract zou hebben gefingeerd. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van
verweerder is ook in zoverre niet komen vast te staan.
4.10 Tot slot heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat verweerder onbetamelijke
mededelingen heeft gedaan over klager in relatie tot de gemeente U en het college
van B&W. Klager heeft niet met stukken aangetoond dat verweerder in de processtukken
in dit opzicht namens zijn cliënten (bewust) onwaarheden heeft opgeschreven. De foto’s
die klager heeft overgelegd waarop te zien is dat hij een certificaat overhandigd
krijgt van de burgemeester van de gemeente, kunnen niet gelden als dergelijk bewijs
daarvoor.
4.11 De voorzitter komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot
de slotsom dat verweerder in zijn bijstand aan zus A en broer A ten opzichte van klager
binnen de grenzen van het betamelijke is gebleven. De inhoud van de door klager ingezonden
nadere productie maakt - voor zover al van de echtheid daarvan kan worden uitgegaan,
wat verweerder heeft bestreden - niet dat anders moet worden geoordeeld over de klacht.
Hetgeen hiervoor is overwogen, geldt namelijk ook ten aanzien van de inhoud van dat
stuk. Bij deze stand van zaken heeft de voorzitter het evenmin zinvol geacht verweerder
nog uitdrukkelijk in de gelegenheid te stellen zich over de inhoud van deze nadere
productie - die wel tijdig, want binnen 2 weken na de in 2.4.1 van het procesreglement
bedoelde ontvangstbevestiging, is ingediend - uit te laten.
4.12 De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 september 2024