ECLI:NL:TADRAMS:2024:139 Raad van Discipline Amsterdam 24-228/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:139 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-08-2024 |
Datum publicatie: | 23-08-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-228/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Klacht van een advocaat over een advocaat in een erfrechtkwestie. Voor zover verweerder wordt verweten onvoldoende deskundig te zijn om zijn cliënte bij te staan, betreft dit een kwestie die speelt tussen verweerder en zijn cliënte. De wederpartij - en al helemaal de advocaat van de wederpartij (in dit geval klager) - staat hier buiten. De klacht is in zoverre niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang. Voor zover verweerder wordt verweten zijn schadeclaim kracht te hebben bijgezet door te dreigen met een tuchtklacht, geldt dat - hoewel deze zaken in één e-mail zijn opgenomen - niet gebleken is dat verweerder tussen beide zaken een verband heeft gelegd. De klacht is in zoverre ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 augustus 2024
in de zaak 24-228/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Door middel van het daartoe bestemde klachtenformulier van 15 november 2023
heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
(hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Op 22 november 2023 heeft
klager zijn klacht onderbouwd.
1.2 Op 26 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2280086/JS/YH
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is advocaat in Haarlem. Hij heeft twee dochters bijgestaan in een erfrechtgeschil
met hun stiefmoeder (hierna: de stiefmoeder). De stiefmoeder is op 25 februari 2020
gehuwd met de vader van de dochters (hierna: erflater). Erflater is op 6 maart 2020
overleden. Erflater was eerder gehuwd met de moeder van de dochters, die ook overleden
is.
2.3 De dochters hebben de stiefmoeder in 2021 gevraagd om inzage in de aangifte
erfbelasting en de afhandeling daarvan. Nadat een reactie van de stiefmoeder uitbleef,
hebben de dochters klager in de arm genomen die namens hen de stiefmoeder bij brief
van 5 november 2021 heeft aangeschreven. Op 7 januari 2022 heeft klager de stiefmoeder
een rappelbrief gestuurd en haar (nogmaals) om inzage in de financiële administratie
van erflater gevraagd. Daarbij heeft hij meegedeeld dat de dochters nog een vordering
hadden op de nalatenschap inzake de erfenis van hun moeder en heeft hij om bepaalde
concrete gegevens verzocht.
2.4 Op 17 januari 2022 heeft verweerder aan klager bericht dat hij in het geschil
voor de stiefmoeder optrad. Hij schrijft voor zover relevant: “[De stiefmoeder] heeft
mij gevraagd of ik haar kan bijstaan in het voorkomen van een geschil. Om reden dat
familie- en erfrecht niet mijn specialiteit is zal ik niet – mocht het onverhoopt
daartoe komen – in rechte optreden namens [de stiefmoeder], maar een ter zake gespecialiseerde
advocaat. Maar goed, ik ga ervan uit dat partijen met uw en mijn hulp inderdaad een
geschil in rechte moeten kunnen voorkomen. De relatie tussen [de stiefmoeder] en [de
dochters] was ooit zeer warm en het is het streven van [de stiefmoeder] dat die relatie
weer herstel[t]. (…)”
2.5 Op 19 januari 2022 heeft verweerder namens de stiefmoeder inhoudelijk gereageerd
op de brief van klager van 7 januari 2022 en hem informatie over de afhandeling van
de erfenis verstrekt. Verweerder schrijft daarbij voor zover relevant: “Alvorens bewijs
over te leggen van bovenstaande stellingen en bedragen, dient eerst vastgesteld te
worden of, en zo ja in hoeverre, [de dochters] daadwerkelijk een vordering hebben
op de nalatenschap van [erflater] uit hoofde van de nalatenschap van hun moeder. (…)”
2.6 Op 25 januari 2022 hebben verweerder en klager telefonisch en per e-mail contact
met elkaar gehad. Verweerder heeft daarna een e-mail aan klager gestuurd. Daarin staat
onder meer het volgende:
“Bijgaand treft u aan:
aanslag erfbelasting (…)
afschrift bankrekening (…)
kopie afrekening koopwoning (…)
(…)
Als voorts de toelichting van [de stiefmoeder] in twijfel wordt getrokken dan houdt
het ook een beetje op - en zie ik geen goed startpunt voor een regeling in der minne.
Daarbij komt dat u jegens mij heeft uitgesproken dat u ook mij 'professioneel' wantrouwt.
Dat is op verschillende niveaus zorgelijk, maar als ik mij beperk tot deze casus dan
dient een familierecht advocaat - als ik mij niet vergis – juist deëscalerend te werk
te gaan. Wantrouwen werkt dan contra-productief. Hoewel ik geen gespecialiseerd familierecht
advocaat ben, acht ik een deëscalerende aanpak wel wenselijk in deze casus en zal
ik mij in ieder geval op die manier opstellen.
2.7 Bij e-mail van 28 januari 2022 heeft klager op voornoemde e-mail gereageerd
en schrijft hij, onder meer, het volgende: “Dank voor de toezending van de stukken,
die ik met cliënte zal bespreken. Overigens heb ik mij verbaasd over de laatste alinea
van uw e-mail. Er is geen sprake van dat ik u professioneel zou wantrouwen en ik sta
ook een de-escalerende aanpak voor. Het is wel mijn taak om mijn cliënten zorgvuldig
te adviseren op basis van gegevens waar ik mij zelf in heb verdiept.”
2.8 Bij e-mail van 11 februari 2022 heeft klager vervolgens, onder meer, om een
boedelbeschrijving per overlijdensdatum en om bescheiden met betrekking tot het verloop
van het vermogen van erflater gevraagd. Klager heeft in dat verband meegedeeld dat
aan de hand daarvan wellicht in gesprek kan worden gekomen over een afwikkeling in
der minne. Verweerder heeft hier diezelfde dag op gereageerd en onder meer meegedeeld
dat een boedelbeschrijving bij de rechtbank ter inzage ligt en dat de bankafschriften
waaruit het verloop van het vermogen van erflater blijkt, niet relevant is voor de
afwikkeling van de nalatenschap.
2.9 Bij e-mail van 16 maart 2022 heeft klager verweerder geschreven, voor zover
relevant: “Bij het boedelregister is niets bekend over een boedelbeschrijving. Bent
u in staat om namens uw cliënte informatie te verschaffen? Als daar niet binnen een
week na heden duidelijkheid over is zal ik cliënten adviseren om zonder nadere aankondiging
rechtsmaatregelen te treffen.”
2.10 Bij e-mail van 17 maart 2022 heeft verweerder als volgt gereageerd, voor zover
relevant: “Naar aanleiding van uw mail heb ik navraag bij [de stiefmoeder] gedaan.
[De stiefmoeder] heeft op 16 januari 2022 de boedelbeschrijving ingediend bij de rechtbank,
maar is vergeten de verklaring ten behoeve van het boedelregister bij te voegen. Gisteren
heeft zij die verklaring alsnog ingediend.(…)
Tenslotte staat het [de dochters] vrij om rechtsmaatregelen te treffen, maar het is
mij nu niet duidelijk welke vordering dat dan zou zijn. Belangrijker, het zou ook
de ooit zo warme relatie volledig teniet doen. Ik kan mij niet voorstellen dat u dat
zou adviseren. [De stiefmoeder] wil graag weer op goede voet komen met [de dochters].
Laten we ons daarop richten.
Kortom, wellicht dat [de dochters] eens met een constructief voorstel kunnen komen?
Laat ik eraan toevoegen dat juridische verhandelingen achterwege mogen blijven. Niet
alleen is een regeling juist los van ieders rechtspositie en ook zullen partijen elkaar
op dat punt toch niet overtuigen.”
2.11 Op 26 april 2022 heeft klager de stiefmoeder namens de dochters gedagvaard
voor de rechtbank Noord-Holland, sector civiel, locatie Haarlem. De stiefmoeder heeft
zich in deze procedure laten bijstaan door mr. Van L, een advocaat gespecialiseerd
in het familierecht.
2.12 Op 7 juni 2022 heeft mr. Van L het Centraal Testamenten Register (hierna:
CTR) geraadpleegd. Daaruit bleek dat erflater in 1997 een testament had laten opmaken
ten tijde van zijn eerste huwelijk. In dat testament heeft erflater de echtgenote
uit zijn eerste huwelijk en de dochters als enig erfgenaam aangewezen. Mr. Van L informeert
de stiefmoeder hierover bij e-mail van 7 juni 2022 en schrijft het volgende: “Terwijl
ik bezig was met het opstellen van de conclusie van antwoord, heb ik een uittreksel
uit het CTR (centraal testamentenregister) opgevraagd. Het viel mij namelijk op dat
dit uittreksel niet als productie bij de dagvaarding van [klager] zat.
Nu volgt uit het uittreksel CTR dat [erflater] op 2 september 1997 een testament heeft
opgesteld, welke is gepasseerd door [de notaris]. Bijgaand tref jij het uittreksel
aan.
Gelet op jouw mededelingen aan mij ga ik ervan uit dat jij hiermee nog niet bekend
was en dus de inhoud van het testament niet kent. Daarnaast staat ook uitdrukkelijk
in de dagvaarding van [klager] onder alinea 20. dat [erflater] geen testament zou
hebben opgemaakt.
Echter, nu blijkt dat [erflater] dus wel een testament heeft opgesteld. (…)”
2.13 Mr. Van L heeft ook klager op de hoogte gesteld van het testament en verzocht
in te stemmen met uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord.
2.14 Bij e-mail van 13 juni 2022 heeft klager ingestemd met vier weken uitstel
en verder geschreven: “Bij mijn weten is het CTR diverse malen geraadpleegd zonder
hit. Ik krijg nu echter ook een testament vermeld. Wij hebben wel overleg over deze
bijzondere wending.”
2.15 Op 27 januari 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak bij de rechtbank
plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter een voorlopig oordeel
gegeven over de zaak. Partijen zijn op basis daarvan een afwikkeling van de nalatenschap
overeengekomen.
2.16 Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft verweerder zich namens de stiefmoeder
tot klager gewend. Hij schrijft het volgende, voor zover relevant: “[De stiefmoeder]
heeft recentelijk contact met mij opgenomen en mij verzocht u als volgt te berichten.
U stond de dames [de dochters] bij in de kwestie ten aanzien van de nalatenschap van
de wijlen [erfater]. Ik begrijp dat de kwestie tijdens de comparitie is afgerekend
volgens het voorlopig oordeel van de rechter. Terugkijkend op de hele gang van zaken
heeft [de stiefmoeder] moeite met de wijze waarop u als advocaat hebt gehandeld en
spreekt u daarop aan.
civielrechtelijk
[de stiefmoeder] meent dat u in eerste instantie onnodig een procedure bent begonnen
omdat u niet eerst het centraal testamenten register (CTR) heeft geraadpleegd. In
de ogen van [de stiefmoeder] kwalificeert het entameren van een dergelijke procedure
zonder eerst het CTR te raadplegen als een fout. Wellicht zelfs als een beroepsfout;
zeker omdat u zich op uw website profileert als erfrecht advocaat. Bovendien heeft
u in correspondentie aangegeven dat u het CTR (meermaals) heeft geraadpleegd.
Extra wrang – en misschien ook wel cruciaal in de beoordeling van uw (beroeps)fout
– is dat de bedragen aan de hand waarvan de afrekening die tijdens de comparitie heeft
plaatsgevonden exact dezelfde waren die [de stiefmoeder] twee jaar eerder al presenteerde.
[De stiefmoeder] heeft door uw nalatigheid als wederpartij dus nodeloos (extra) juridische
kosten moeten maken. De kosten van juridische bijstand zijdens [de stiefmoeder] beloopt
een totaal van circa € 20.000,-
[De stiefmoeder] wenst door u te worden gecompenseerd voor de nodeloos gemaakte extra
kosten. Wellicht bent u bereid een schikkingsvoorstel te doen, zodat een gang naar
de rechter niet nodig zal zijn.
tuchtrechtelijk
(…) gedragscode voor de vFAS advocaat (…)
[De stiefmoeder] meent dat u zich niet aan die gedragscode heeft gehouden. (…) Ook
in het geval u geen lid bent van vFAS meent [de stiefmoeder] dat u in strijd met gedragsregels
5, 6 en 7 Gedragsregels voor de advocatuur heeft gehandeld.
Ik kan mij zo voorstellen dat oprechte excuses de kans op een tuchtrechtelijke klacht
en de gang naar de raad van discipline zal verkleinen.
Ik verneem van u. Mocht ik uiterlijk 17 februari 2023 niet van u hebben vernomen dan
acht [de stiefmoeder] zich vrij rechtsmaatregelen jegens u te treffen en/of een tuchtklacht
in te dienen. (…)”
2.17 Bij e-mail van 16 februari 2023 heeft klager op voornoemde e-mail geantwoord,
voor zover relevant: “Naar ik begrijp wil [de stiefmoeder] van mij een vergoeding
voor de door haar gemaakte proceskosten in de procedure [dochters/stiefmoeder] omdat
de procedure onnodig zou zijn opgestart. Ik deel deze visie niet; er is juist lang
gewacht op informatie die niet kwam alvorens een procedure te starten (…) In die procedure
heeft [de stiefmoeder] ook al vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten gevorderd
op grond van dezelfde redenering. In de reactie daarop namens [de dochters] is gemotiveerd
uiteengezet dat en waarom daarvoor rechtens geen aanleiding bestond. (…) Bovenstaande
brengt met zich mee dat ik van mening ben mijn werk naar behoren te hebben gedaan,
zodat er geen aanleiding is voor excuses, en al evenmin voor schadevergoeding of tuchtrechtelijke
klachten tegen mij.”
2.18 Diezelfde dag heeft verweerder op klagers e-mail gereageerd en schrijft hij
onder meer: “U lijkt in de veronderstelling te verkeren dat [de stiefmoeder] aanspraak
maakt op een proceskostenveroordeling voor de kwestie met [de dochters]. Dat doet
[de stiefmoeder] niet. Die kwestie is afgehandeld. (…) [De stiefmoeder] spreekt u
persoonlijk, in uw hoedanigheid van advocaat, aan voor onnodige kosten die [de stiefmoeder]
zich heeft getroost omdat u een (beroeps)fout heeft gemaakt door niet vóór het entameren
van de procedure het CTR te raadplegen. [De stiefmoeder] spreekt u aan op grond van
een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). (…) Wellicht dat bovenstaande toelichting
u beter inzicht geeft en bent u bereid een schikkingsvoorstel te doen. Mocht u volharden
in uw standpunt dan acht [de stiefmoeder] zich na 17 februari 2023 vrij (conservatoire)
rechtsmaatregelen jegens u te treffen.”
2.19 Bij e-mail van 21 februari 2023 heeft klager verweerder laten weten dat zijn
standpunt zoals verwoord in zijn e-mail van 16 februari 2023 onveranderd is.
2.20 Op 15 maart 2023 heeft verweerder namens de stiefmoeder een klacht over klager
ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Op 25 juli 2023 is de klacht aan de raad doorgezonden, waar het is geregistreerd onder
het kenmerk 23-520/A/NH. Bij beslissing van 29 december 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:249)
heeft de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard (op grond van onnodig grievende
uitlatingen) en aan klager een waarschuwing opgelegd.
2.21 Op 15 november 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft een zaak behandeld op een rechtsgebied (erfrecht) waarin hij,
ook naar eigen zeggen, niet gespecialiseerd is en heeft daarmee een nodeloze procedure
uitgelokt, met kosten voor alle betrokkenen van dien;
b) verweerder heeft door het dreigen met, en vervolgens indienen van, klachten
tegen klager willens en wetens een ongegronde civiele claim kracht bijgezet.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Het algemene uitgangspunt is dat de advocaat van de wederpartij veel vrijheid
heeft om te doen wat in het belang van zijn cliënt nodig is. Partijdigheid is niet
zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet).
Toch is die vrijheid niet onbeperkt. De advocaat mag zich bijvoorbeeld niet onnodig
kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mag de advocaat niet bewust onjuiste informatie
geven. Tot slot hoeft de advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel
dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt
tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Hij moet zich wel onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze middelen
tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
5.2 In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat
de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie
tussen de partijen. Van de advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden
verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in deze zaak heeft
opgetreden, terwijl hij niet gespecialiseerd is op het gebied van het erfrecht. Dat
heeft verweerder zelf ook erkend. Verweerder had klager namelijk meegedeeld dat wanneer
het onverhoopt tot een procedure zou komen niet hij maar een ter zake gespecialiseerde
advocaat namens de stiefmoeder zou optreden. Verweerder miskent daarmee dat ook in
de voorfase van een procedure de nodige deskundigheid vereist is. Zo had verweerder
het CTR niet geraadpleegd waaruit later bleek dat erflater een testament had waaruit
volgt dat de dochters enig erfgenaam waren. De stiefmoeder had gelet hierop een nalatenschap
afgewikkeld waartoe zij in het geheel niet gerechtigd bleek te zijn. Een bekwaam en
deskundig advocaat had dit boven tafel moeten krijgen. Door een gebrek aan kennis
van het erfrecht en/of een gebrek aan distantie en kritisch vermogen, heeft verweerder
de stiefmoeder niet tegen zichzelf in bescherming genomen. Daarmee heeft verweerder
gehandeld in strijd met de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid, waardoor
ook klager en de dochters schade hebben geleden. Het optreden van verweerder laat
bovendien de indruk achter dat hij persoonlijk zeer bevriend is met de stiefmoeder.
Hij nam kritiekloos al haar stellingen over en betrachtte ook daardoor onvoldoende
distantie tot zowel zijn cliënte als tot de zaak.
5.4 De raad overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen over een advocaat komt alleen toe aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt
het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.5 Naar het oordeel van de raad betreft de vraag of verweerder voldoende deskundig
was om de stiefmoeder bij te staan in dit erfrechtgeschil een kwestie die speelt tussen
verweerder en zijn cliënte. De wederpartij - en al helemaal de advocaat van de wederpartij
(in dit geval klager) - staat hier buiten. Klager heeft ter zitting gesteld een financieel
belang te hebben bij dit klachtonderdeel. Als verweerder namelijk in het CTR had gecheckt
of de stiefmoeder erfgenaam was, dan was al meteen duidelijk geweest dat er een testament
was die de dochters (enig) erfgenamen van erflater maakten en niet de stiefmoeder.
Het voeren van een procedure was dan niet nodig geweest. Klager heeft voor deze onnodige
procedure uren gemaakt die hij niet heeft kunnen declareren bij de dochters en heeft
daardoor naar zijn zeggen financiële schade geleden. De raad overweegt hierover dat
nog afgezien van het feit dat ook hiermee naar het oordeel van de raad geen rechtstreeks
belang is gegeven, geldt dat op verweerder geen verplichting rust jegens klager om
de claim van klagers cliënten, de dochters, tegen de stiefmoeder (de cliënte van verweerder)
te helpen onderbouwen. Voor zover klager verweerder verwijt een gebrek aan distantie
en kritisch vermogen te hebben betracht en de stiefmoeder niet tegen zichzelf in bescherming
te hebben genomen, ontbreekt eveneens een rechtstreeks eigen belang voor klager. Deze
verwijten hebben namelijk eveneens betrekking op de rechtsverhouding tussen verweerder
en zijn cliënte, en raken klager niet rechtstreeks in zijn belang. Klachtonderdeel
a) is daarom niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel b)
5.6 Klager verwijt verweerder dat hij met zijn brief van 9 februari 2023 (weergegeven
onder r.o. 2.16) zijn schadeclaim kracht heeft bijgezet door onder meer te dreigen
met een tuchtklacht. Volgens klager legt verweerder in deze brief een rechtstreeks
verband tussen het indienen van een tuchtklacht en het vragen om geld. Door dat te
doen heeft verweerder ongeoorloofde druk op klager uitgeoefend en daarmee in strijd
gehandeld met de kernwaarde integriteit.
5.7 De raad volgt klager niet in dit standpunt en overweegt het volgende. In de
brief van verweerder van 9 februari 2023 stelt verweerder twee van elkaar losstaande
zaken aan de orde. Verweerder onderscheidt deze zaken van elkaar met twee kopjes ‘civielrechtelijk’
en ‘tuchtrechtelijk’. In het kader van de civielrechtelijke kwestie heeft verweerder
namens de stiefmoeder een compensatie van klager gevraagd voor de door de stiefmoeder
onnodig gemaakte kosten als gevolg van een beroepsfout die klager volgens verweerder
heeft gemaakt. In het kader van de tuchtrechtelijke kwestie heeft verweerder namens
de stiefmoeder voor klagers handelen excuses van klager gevraagd. Deze excuses zouden
de kans op een tuchtrechtelijke klacht verkleinen, aldus de brief. Tussen beide zaken
is naar het oordeel van de raad geen direct verband gelegd en het indienen van een
tuchtklacht is niet afhankelijk gesteld van de betaling van de compensatie. Het is
de raad dan ook niet gebleken dat verweerder onder dreiging van het indienen van een
klacht getracht heeft klager te bewegen tot het erkennen van de beroepsfout en het
betalen van de kosten die gevorderd zijn. Van het ongeoorloofd uitoefenen van druk
op klager, is geen sprake. Klachtonderdeel b) is daarmee ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 augustus 2024