ECLI:NL:TADRAMS:2024:136 Raad van Discipline Amsterdam 24-131/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:136 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-08-2024 |
Datum publicatie: | 09-08-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-131/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het standpunt van klagers over een ongedateerde verklaring die verweerster in de verschillende procedures heeft ingebracht en in het beslagrekest heeft genoemd niet te vermelden en de rechters daarmee niet juist en onvolledig te informeren. Klacht is gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 5 augustus 2024
in de zaak 24-131/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
1. klaagster
2. klager
hierna samen ook: klagers
gemachtigde van klagers: mr. B.D.W. Martens, advocaat te Den Haag
over:
verweerster
gemachtigde: mr. J. Mencke, advocaat te Amsterdam.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 februari 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
Op 15 maart 2023 hebben klagers hun klacht over verweerster aangevuld.
1.2 Op 22 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2209933/JS/AS
digitaal van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is, gelijktijdig met de klacht over de kantoorgenoot van verweerster
mr. W. (24-132/A/A), behandeld op de zitting van de raad van 14 juni 2024. Daarbij
waren klager, verweerster, mr. W. en hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klagers van 30 mei 2024. Tot slot
heeft de raad kennisgenomen van de vertrouwelijke stukken die de deken van verweerster
heeft ontvangen en die de raad bij de deken heeft opgevraagd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster exploiteert onroerend goed en klager is indirect enig bestuurder
van klaagster.
2.3 Op 27 juli 2016 heeft klaagster met bedrijf A. een overeenkomst gesloten op
grond waarvan klaagster een bedrijfspand verhuurt aan bedrijf A. (hierna de huurovereenkomst).
Hierin is een koopoptie ten gunste van bedrijf A. opgenomen.
2.4 Op 30 mei 2020 heeft bedrijf A. de koopoptie ingeroepen, maar dat is volgens
klager niet rechtsgeldig gedaan. Op 8 juni 2020 heeft klaagster bedrijf A. gedagvaard
en ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het bedrijfspand gevorderd.
2.5 Op 18 augustus 2020 heeft bedrijf A. conservatoir beslag gelegd op het bedrijfspand.
2.6 Op 19 oktober 2020 heeft klaagster de huurovereenkomst opgezegd per 31 juli
2021.
2.7 In het kader van de ontbindingsprocedure heeft klaagster aan de rechtbank een
verklaring overgelegd van 30 november 2020 van de heer K., oud-bestuurder van bedrijf
A., over de huurovereenkomst en de daarin opgenomen koopoptie. In deze verklaring
is het volgende vermeld:
‘Ik kan verklaren, en ben bereid dat onder ede te herhalen, dat ik samen met (…) op
27 juli 2016 (…) aanwezig ben geweest (…) om de huurovereenkomst (…) te ondertekenen.
(…) De huurvoorwaarden zijn besproken en uit onderhandeld door mij en (…) namens [bedrijf
A]. De heer B(…) heeft zich inhoudelijk niet met het tot standkomen van de huurovereenkomst
bemoeit. (…)
Het is altijd de bedoeling geweest dat [bedrijf A] als huurder zelf die koopoptie
zou uitoefenen en het pand in eigendom zou verwerven. Daarom is een koopoptie in de
huurovereenkomst opgenomen waarbij eigen financiering als voorwaarde is afgesproken.
[Klaagster] had ook belang bij die voorwaarde omdat niet de bedoeling was dat met
het pand zou worden gespeculeerd of de markt op zou worden gegaan. Daarnaast moest
er vanuit Handelsbanken een royement worden afgegeven alvorens de optie in geroepen
kan worden. (…)
2.8 Bij vonnis van 14 juni 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de koopoptie
niet rechtsgeldig door bedrijf A. was ingeroepen en dat klaagster bevoegd was om de
huurovereenkomst op te zeggen. Verder is voor recht verklaard dat de huurovereenkomst
eindigt op 31 juli 2021. Bedrijf A. is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Vanaf
dat moment staan verweerster en haar kantoorgenoot mr. W. bedrijf A. bij.
2.9 Op 14 september 2021 hebben verweerster en mr. W. namens bedrijf A. een dagvaarding
in hoger beroep uitgebracht.
2.10 In het hoger beroep hebben verweerster en mr. W. namens bedrijf A. een aanvullende
verklaring van de heer K. overgelegd van 14 november 2021. Daarin is het volgende
vermeld:
‘Naar aanleiding van jouw vragen kan ik het volgende toevoegen aan mijn eerdere verklaring
om het eea duidelijk te maken.
(…) en ik hebben in mei en juni 2016 verschillende (telefoon)gesprekken gehad (…)
met jou over de op te nemen bepalingen in het huurcontract met [klaagster] waaronder
de koopoptie en voorwaarde van toegezegd krijgen van financiering.
Er is toen (…) door jou benadrukt dat wij mochten kopen voor eigen gebruik en niet
middels een doorverkoop constructie de koopoptie zouden mogen uitoefenen. Dat was
voor jullie de reden van de voorwaarden van financiering. Dat begrepen wij en dat
was prima voor ons, immers wij wilden het behouden.(…).
2.11 Op 6 mei 2022 zijn klagers een kort geding procedure tegen bedrijf A. gestart
om het op het bedrijfspand gelegde conservatoire beslag opgeheven te krijgen.
2.12 Op 11 mei 2022 heeft bedrijf A. aan verweerster en mr. W. een ongedateerde
verklaring (hierna ook: de ongedateerde verklaring) gestuurd die afkomstig zou zijn
van de heer K. In deze verklaring is vermeld:
‘In aanvulling op dan wel in afwijking van mijn verklaringen van 30 november 2020
en 14 november 2021 (zoals door [klaagster] overgelegd) wens ik graag het volgende
te verklaren:
1. Bij het tot stand komen van de huurovereenkomst tussen [bedrijf A.] en [klaagster]
(van 27 juli 2016) is de heer B(…) wel degelijk op de achtergrond betrokken geweest.
(…)
3. [Klaagster] stelt dat een ABC-constructie of een (gedeeltelijke) doorverkoop niet
zou zijn toegestaan. Dit is echter onjuist en hier is ook over gesproken met (…) ten
tijde van het sluiten van de huurovereenkomst. Het was slechts niet de bedoeling om
het pand bijvoorbeeld op Funda te plaatsen omdat dit het pand volgens (…) zou besmetten.
Een onderhandse financieringsafspraak en een (gedeeltelijke) doorverkoop was echter
toegestaan. Daarom is in de koopoptie ook geen verbod op doorverkoop opgenomen.
4. De royementstoestemming die Handelsbanken op 1 juli 2016 heeft verleend, was geldig
voor de gehele duur van de overeenkomst.
(…)
De reden dat ik eerst anders heb verklaard, is hierin gelegen dat [de heer B.] en
ik een zakelijk conflict hebben gekregen waarna hij mijn aandelen in bedrijf A. heeft
overgenomen.
2.13 Op 13 mei 2022 hebben verweerster en mr. W. namens bedrijf A. de ongedateerde
verklaring als productie in het kort geding overgelegd ten behoeve van de zitting
op 16 mei 2022.
2.14 Op 18 mei 2022 heeft de advocaat van klagers, mr. H., verweerster en mr. W.
het volgende gemaild:
‘Het op de zitting van afgelopen maandag geuite vermoeden van cliënt, dat uw cliënte
(wederom) gebruik heeft gemaakt van vervalste stukken, is gisteren uitdrukkelijk bevestigd
door de heer K. Hij heeft aangegeven dat de tekst die door u is ingediend als productie
9 in het kortgeding van afgelopen maandag wel aan hem is voorgelegd met het verzoek
te ondertekenen maar dat hij dat niet heeft gedaan. Omdat hij niet achter de inhoud
ervan staat, hetgeen logisch is want de inhoud staat lijnrecht tegenover zijn eerdere
verklaringen. Ook heeft de heer K. aangegeven zijn handtekening niet onder zijn zogenaamde
verklaring te hebben gezet zodat het vermoeden van cliënte dat het automatisch (via
de computer) gegenereerd is, of ingescand is, door uw cliënte ook bevestigd is. Op
de zitting heb ik reeds aangegeven over een document met een identieke handtekening
te beschikken (…)’
Dezelfde dag hebben verweerster en mr. W. de e-mail van mr. H. doorgestuurd aan de
heer B. van bedrijf A. Mr. W. heeft daarbij opgemerkt:
‘Ik neem aan dat dit niet waar is, maar mocht dat wel zo zijn, dan zullen wij ons
per direct terugtrekken uit deze zaak.’
2.15 Op 19 mei 2022 heeft de heer B. van bedrijf A. aan verweerders laten weten:
‘Nee, niet waar. Ik had [de heer K.] hier gistermiddag over gehoord al. (…) wil er
alles aan doen dat die verklaring van tafel gaat.’
en
‘Het klopt niet dat [de heer K.] dat bevestigd heeft overigens. Echt bizar dat (…)
deze weg in slaat. Ik heb dit document van [de heer K.] zelf ontvangen.’
2.16 Op 25 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter het door bedrijf A. gelegde conservatoire
beslag op het bedrijfspand opgeheven.
2.17 Op 30 mei 2022 heeft klaagster het bedrijfspand verkocht aan een vennootschap
waarvan klager ook indirect enig bestuurder is. Daarna is het bedrijfspand nog een
keer doorverkocht aan een andere vennootschap waarvan klager ook indirect bestuurder
is.
2.18 Op 15 juni 2022 hebben verweerster en mr. W. namens bedrijf A. bij de rechtbank
opnieuw een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir beslag. Bij dat
verzoek is als productie 14 overgelegd de ongedateerde verklaring van de heer K. In
randnummer 2.19 van het verzoekschrift is opgenomen:
‘(…) Onderhand is overigens (onder meer) naar boven gekomen dat een van de verklaringen
die [klaagster] in eerste aanleg heeft overgelegd, onder druk is afgelegd. Om deze
reden heeft de desbetreffende partij (te weten [de heer K.]) thans een nieuwe verklaring
afgelegd.’
2.19 Op 16 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter verlof verleend voor het leggen
van beslag, waarna bedrijf A. op 17 juni 2022 conservatoir beslag heeft laten leggen.
2.20 Op 1 juli 2022 heeft bedrijf A. klagers gedagvaard om bij de rechtbank te
verschijnen. In deze dagvaarding heeft bedrijf A. vernietiging gevorderd van de koopovereenkomsten
tussen klaagster en de twee in 2.17 genoemde vennootschappen van klager.
2.21 Op 1 juli 2022 heeft de heer K. aan de heer B. van bedrijf A. gemaild:
‘Hierbij nogmaals mijn verklaring van 15 mei 2022. Hopelijk kunnen [bedrijf A.] en
[klaagster] tot een snelle resolutie komen. Ik ben bereid dit onder ede te verklaren.’
2.22 Verweerster heeft de e-mail van de heer K. van 1 juli 2022 dezelfde dag aan
de advocaat van klagers gestuurd, waarbij zij heeft opgemerkt:
‘Hierbij vindt u wederom de verklaring van [de heer K.] die hij afgelopen 15 mei 2022
heeft afgelegd. Zoals u kunt zien, stuurt hij de verklaring vanaf zijn eigen e-mailadres.
Het spreekt derhalve voor zich dat van enige vervalsing geen sprake is.’
2.23 Op 6 juli 2022 zijn klagers een kort geding tegen bedrijf A. gestart waarin
zij opheffing van het gelegde conservatoire beslag vorderen.
2.24 Op 8 juli 2022 hebben verweerster en mr. W. de e-mail van de heer K. van 1
juli 2022 met daarbij de ongedateerde verklaring overgelegd voor het kort geding op
11 juli 2022. Bij vonnis van 12 juli 2022 is de vordering tot opheffing van het beslag
afgewezen.
2.25 Klagers zijn tegen het vonnis van 12 juli 2022 in hoger beroep gegaan. Voor
de behandeling van het hoger beroep hebben verweerster en mr. W. op 24 augustus 2022
nogmaals de ongedateerde verklaring overgelegd. Tijdens de inhoudelijke behandeling
van het hoger beroep op 31 augustus 2022 hebben partijen een schikking bereikt.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster
het volgende:
a) verweerster heeft op 13 mei 2022 namens bedrijf A. de ongedateerde verklaring
als productie overgelegd terwijl zij wist althans behoorde te weten dat deze vervalst
dan wel vals was. Op het moment dat zij stukken ontving waaruit bleek dat de verklaring
vervalst dan wel vals was, had verweerster de rechtbank hierover moeten informeren.
Op 15 juni 2022, 8 juli 2022 en 24 augustus 2022 heeft verweerster de ongedateerde
verklaring opnieuw overgelegd, terwijl zij toen zeker moet hebben geweten dat de verklaring
vervalst dan wel vals was. Volgens klagers had verweerster extra kritisch moeten zijn
bij het indienen van de ongedateerde verklaring, omdat de inhoud daarvan volledig
tegenstrijdig was met de eerdere verklaringen van de heer K. Hierbij wijzen klagers
op gedragsregel 8 waarin is bepaald dat de advocaat zich dient te onthouden van het
verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten,
dat die onjuist is;
b) verweerster heeft in randnummer 2.19 van het verzoekschrift van 15 juni 2022
geschreven dat de heer K. een nieuwe en afwijkende verklaring heeft afgelegd, omdat
zijn eerdere verklaringen van 30 november 2020 en 14 november 2021 onder druk zouden
zijn afgelegd. In de ongedateerde verklaring staat echter dat de heer K. eerder anders
heeft verklaard, omdat hij een zakelijk conflict heeft gekregen. Volgens klagers heeft
verweerster klachtwaardig gehandeld door in het verzoekschrift een stelling in te
nemen, waarvan zij wist dat deze in strijd is met de waarheid. Ook is het klachtwaardig
dat verweerster de rechtbank niet heeft geïnformeerd dat zij door de advocaat van
klagers bij e-mail van 18 mei 2022 is geïnformeerd over de authenticiteit van
de ongedateerde verklaring.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken
van klagers ingegaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster voert aan dat zij mag afgaan op hetgeen haar
cliënte haar vertelt en de inlichtingen die zij van haar cliënte krijgt. Volgens verweerster
heeft zij de bewuste ongedateerde verklaring van de heer K. op 11 mei 2022 ontvangen
en had zij geen enkele reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Daarbij wijst
verweerster erop dat de heer K. heeft bevestigd dat de verklaring van zijn hand kwam.
Volgens verweerster blijkt nergens uit dat de heer K. de verklaring niet zou hebben
afgelegd en dat zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest.
Verder voert verweerster aan dat zij de rechtbank nimmer heeft voorzien van informatie
waarvan zij wist of moest weten dat deze vals of onjuist was. Van een stelling in
het verzoekschrift van 15 juni 2022 waarvan zij wist dat deze in strijd is met de
waarheid is dan ook geen sprake, aldus verweerster.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Aanvulling klacht niet mogelijk
5.1 De gemachtigde van klagers heeft de raad, onder verwijzing naar artikel 46d
lid 9 Advocatenwet, ter zitting gevraagd om de klacht over verweerster aan te vullen
met het verwijt dat verweerster in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6 door
het leggen van beslag op bijna 40 bankrekeningen van klagers waardoor verweerster
de belangen van klagers nodeloos en ontoelaatbaar heeft geschonden.
5.2 Hoewel de raad een klacht ambtshalve kan aanvullen, is dat naar het oordeel
van de raad in dit geval niet mogelijk. Uit het klachtdossier blijkt dat de focus
van het onderzoek naar de klacht ligt op de ongedateerde verklaring die door verweerders
in een aantal procedures is overgelegd. In dat opzicht is het verwijt van klagers
over de gelegde beslagen een geheel nieuw verwijt dat niet tot nauwelijks onderdeel
heeft uitgemaakt van het onderzoek van de deken. Bovendien blijkt uit het klachtdossier
dat aan de zijde van klagers op de klachtformulering van de deken is gereageerd en
in die reactie is het verwijt over de beslagleggingen niet genoemd. De raad zal hierna
dan ook alleen oordelen over de twee door de deken geformuleerde klachtonderdelen
met welke formulering klagers blijkens het klachtdossier eerder al akkoord zijn gegaan.
Vertrouwelijke stukken
5.3 De raad beoordeelt de klacht mede op grond van de stukken die verweerster vertrouwelijk
aan de deken heeft gestuurd in het kader van het klachtonderzoek en waarvan de raad
ook kennis heeft genomen. Deze vertrouwelijke stukken bestaan grotendeels uit e-mailcorrespondentie
over en rondom de ongedateerde verklaring die van de heer K. zou zijn. Klagers hebben
de raad ter zitting ook gevraagd om van deze stukken kennis te nemen en namens verweerster
en mr. W. is ter zitting verklaard dat zij daar geen bezwaar tegen hebben. Vanwege
de geheimhoudingsplicht van verweerster zal de raad deze stukken niet concreet benoemen
en daaruit ook niet citeren.
Toetsingskader
5.4 De klacht gaat over het handelen van verweerster als de advocaat van de wederpartij
van klagers. Een advocaat van de wederpartij heeft een grote mate van vrijheid om
de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar, in overleg met haar
cliënte, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt
indien de advocaat a) feiten poneert waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten
dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel b) (anderszins) bij de behartiging van
de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig
schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van
haar cliënte moet behartigen op grond van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar
verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat
hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënte wil
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig
voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.5 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen betrekt de raad de in artikel 46
Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet
zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels
kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm
wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af
van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a) is gedeeltelijk gegrond
5.6 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van dit klachtonderdeel alleen
centraal staat of er voldoende omstandigheden aanwezig waren op grond waarvan van
verweerster redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat zij nader onderzoek zou doen
naar de herkomst en de echtheid van de informatie die zij van hun cliënte had gekregen.
Een inhoudelijk oordeel over de vraag of de ongedateerde verklaring wel of niet vervalst
is, is voorbehouden aan de civiele rechter.
5.7 De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld door de ongedateerde verklaring, zoals zij die op 11 mei 2022 van haar cliënte
heeft ontvangen, over te leggen in het kort geding van 16 mei 2022. Voorafgaand aan
dat kort geding bestond voor verweerster, gelet op de vrijheid die zij heeft om
de belangen van haar cliënte te behartigen, geen aanleiding om vraagtekens te zetten
bij de herkomst en de echtheid van de ongedateerde verklaring die volgens haar cliënte
van de heer K. afkomstig is. Verweerster mocht uitgaan van de juistheid daarvan. In
zoverre is klachtonderdeel a) dan ook ongegrond.
5.8 Na het kort geding van 16 mei 2022 bestond voor verweerster meer aanleiding
om kritisch te zijn ten aanzien van het overleggen van de ongedateerde verklaring
in procedures. Na dat kort geding kreeg verweerster immers van de advocaat van klagers
op 18 mei 2022 een signaal dat de ongedateerde verklaring vervalst zou zijn. Hoewel
verweerster daarop meteen navraag heeft gedaan bij haar cliënte had zij in de latere
procedures waarin deze verklaring mede werd overlegd melding moeten maken van het
standpunt van de advocaat van klagers over deze verklaring. In plaats daarvan is verweerster
uitgegaan van de informatie van haar cliënte en heeft zij de bewuste verklaring op
15 juni 2022, 8 juli 2022 en 24 augustus 2022 opnieuw als productie in andere procedures
overgelegd. De omstandigheden rondom de ongedateerde verklaring hadden verweerster
er echter toe moeten aanzetten om melding te maken van het standpunt van de advocaat
van klagers over de ongedateerde verklaring zodat de rechtbank hier kennis van kon
nemen. Dat heeft verweerster in dit geval ten onrechte niet gedaan en dat is klachtwaardig.
Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b) is gedeeltelijk gegrond
5.9 De raad is van oordeel dat het verweerster niet tuchtrechtelijk verweten kan
worden dat zij in het verzoekschrift van 15 juni 2022 heeft geschreven dat de heer
K. een nieuwe en afwijkende verklaring heeft afgelegd, omdat zijn verklaringen van
30 november 2020 en 14 november 2021 onder druk zouden zijn afgelegd. Los van
wat de heer K. in die nieuwe verklaring heeft vermeld, stond het verweerster vrij
om in overleg met haar cliënte het verzoekschrift op te stellen en daarin namens en
in het belang van de cliënte stellingen op te nemen. Het is de raad niet gebleken
dat verweerster daarbij bewust informatie heeft opgenomen waarvan zij wist of redelijkerwijs
kon weten dat die onjuist was. In zoverre is klachtonderdeel b) dan ook ongegrond.
5.10 Verder is de raad van oordeel dat verweerster wel tuchtrechtelijk kan worden
verweten dat zij in het beslagrekest van 15 juni 2022 niet heeft vermeld dat klagers
de ongedateerde verklaring betwisten. In een procedure waarin om verlof wordt gevraagd
voor het leggen van conservatoir beslag wordt door de rechtbank immers op voorhand
geen kennis genomen van het standpunt van de wederpartij. Daarmee heeft verweerster
nagelaten om de rechtbank op dit punt juist en volledig te informeren. In zoverre
is klachtonderdeel b) dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het standpunt
van klagers over de ongedateerde verklaring die verweerster in de verschillende procedures
heeft ingebracht en in het beslagrekest heeft genoemd niet te vermelden en de rechters
daarmee niet juist en onvolledig te informeren. De aard en ernst van deze gegronde
tuchtrechtelijke verwijten rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Daarbij
houdt de raad naast de omstandigheden van deze klachtzaak ook rekening met het feit
dat aan verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. De raad
ziet op grond daarvan aanleiding om aan verweerster een waarschuwing op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klagers dienen binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Voor het veroordelen van verweerster in de reiskosten van klager ziet de raad
geen aanleiding. De raad baseert zich daarbij op de beperkte reisafstand tussen de
woonplaats van klager en de zittingslocatie van de raad (minder dan 10 kilometer)
en hetgeen daarover is bepaald in de Richtlijn kostenveroordeling raden van discipline
2021.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond, voor zover het gaat over het niet vermelden
van het standpunt van klagers over de ongedateerde verklaring in de procedures na
het kort geding van 16 mei 2022, en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond, voor zover het gaat over het niet in het
beslagrekest van 15 juni 2022 vermelden van het standpunt van klagers, en voor het
overige ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en J.H. Stek, leden,
bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op
5 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 5 augustus 2024