ECLI:NL:TADRAMS:2024:125 Raad van Discipline Amsterdam 24-418/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:125
Datum uitspraak: 15-07-2024
Datum publicatie: 23-07-2024
Zaaknummer(s): 24-418/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 juli 2024
in de zaak 24-418/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 5 juni 2024 met kenmerk 2281066/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 en A en B. Ook heeft voorzitter kennisgenomen van de door klaagster op 7 juni 2024 nagezonden stukken. In deze stukken heeft klaagster commentaar gegeven op verschillende onderdelen van de aanbiedingsbrief.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is sinds april 2020 verwikkeld in meerdere juridische geschillen met mevrouw T (hierna: T) over de heer A, de dementerende en inmiddels overleden vader van klaagster (hierna: de vader). De vader is op 24 oktober 2022 in Thailand overleden.
1.2 Tussen klaagster en T bestaat (onder meer) een geschil over de vraag of T ook een dochter van de vader was. Klaagster betwist dat. De vader heeft T voor zijn overlijden in september 2019 bij notariële akte aangewezen als zijn gevolmachtigde. In de procedures die zijn gevoerd (o.a. over een verzoek van klaagster om ondercuratelestelling van de vader) heeft verweerder bij leven de vader bijgestaan. Verweerder staat ook T in de verschillende procedures bij.
1.3 Klaagster heeft op 10 augustus 2021 (eerder) bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Hierin heeft klaagster verweerder verweten dat hij zich in (proces)stukken schuldig heeft gemaakt aan laster, smaad en valsheid in geschrifte. Deze klacht is bij de raad geregistreerd onder het kenmerk 22-357/A/A. Bij beslissing van 15 augustus 2022 heeft de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, maar geen aanleiding gezien om aan verweerder een maatregel op te leggen. De raad heeft in zijn beslissing onder meer overwogen:
“5.6 Dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte door de verschillende door klaagster in haar klacht genoemde getuigenverklaringen in het geding te brengen, kan de raad op basis van het klachtdossier niet vaststellen. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond. (…)
6.1 Verweerder heeft onvoldoende distantie betracht ten opzichte van zijn cliënten en is onvoldoende terughoudend geweest in het doen van uitlatingen over klaagster. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De raad ziet in de gegeven omstandigheden echter aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel, nu de uitlatingen moeten worden gezien in het licht van een hoog opgelopen familiegeschil waarbij klaagster zich ook niet onbetuigd heeft gelaten van het doen van grievende uitlatingen over de cliënten van verweerder.”
1.4 Tegen deze beslissing heeft klaagster hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (het hof). Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op de zitting van 18 september 2023. Zowel klaagster als verweerder hebben op de zitting hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Bij beslissing van 13 november 2023 heeft het hof de beslissing van de raad bekrachtigd. Hiertoe heeft het hof overwogen:
“Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het beroep van klaagster. Het hof ziet echter op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. De verwijten van klaagster, die in hoger beroep nog voorliggen, zijn namelijk hoofdzakelijk strafrechtelijk van aard, waar het hof zich als tuchtrechter beperkt tot het advocatentuchtrecht. Op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting ziet het hof binnen de tuchtrechtelijke context onvoldoende aanknopingspunten om tot een gegronde klacht te komen. Het hof verwerpt daarom het hoger beroep van klaagster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.”
1.5 Op 20 november 2023 heeft klaagster bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft de rechtsgang belemmerd door het indienen van valse verklaringen, waarbij hij noodzakelijke stappen voor de vader, zoals repatriëring naar Nederland, verhinderd heeft. Verweerder had daarbij gebruik gemaakt van een volmacht die een jaar eerder was komen te vervallen;
b) verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten zoals laster, smaad en valsheid in geschrifte. Hij heeft klaagster en haar gezin in een uiterst negatief daglicht geplaatst bij de rechtbank, het hof, de curator, het Ministerie van Buitenlandse zaken en justitie;
c) verweerder heeft pogingen ondernomen om de uitvaartverzekering af te kopen ten tijde van bewindvoering en onder curatele stelling;
d) verweerder heeft driemaal een niet gelegaliseerd, gefotoshopt DNA-onderzoek ingebracht in de vaderschapsprocedure;
e) verweerder heeft in zijn spreekaantekeningen ten behoeve van de zitting bij het hof op 18 september 2023 wederom een valse verklaring afgelegd, onder andere over het stappenplan van de notaris;
f) verweerder heeft tijdens de zitting bij het hof een verwarde indruk gemaakt.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 De klachtonderdelen kunnen verdeeld worden in enerzijds klachtonderdelen over het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster, T (klachtonderdelen a t/m d) waarover klaagster op 10 augustus 2021 ook al een klacht heeft ingediend en anderzijds over het optreden van verweerder in de tuchtklachtprocedure die volgde op de klacht van klaagster van 10 augustus 2021 (klachtonderdelen e en f).
4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat de klachtonderdelen (a t/m d) die gaan over zijn bijstand aan T reeds eerder in de klacht van 10 augustus 2021 naar voren zijn gebracht en met de beslissing van de raad van 15 augustus 2022 en de beslissing van het hof van 13 november 2023 zijn behandeld en afgedaan. Hierover kan niet nogmaals geklaagd worden, aldus verweerder.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Ook in het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Het beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van hetzelfde feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde. Dit alles wordt anders indien sprake is van zogeheten ‘nova’, feiten en omstandigheden die eerst na de eerste klacht ter kennis van klagers zijn gekomen.
4.4 Klaagster heeft naar het oordeel van de voorzitter voldoende gesteld dat zij gaandeweg in de procedures en na het overlijden van haar vader op 24 oktober 2022 nieuw bewijsmateriaal heeft verkregen, zoals de diagnose van vasculaire dementie in 2016, medische dossiers uit Thailand, bankoverzichten van verborgen vermogen in Thailand, waaronder een werkvergunning voor haar vader in 2022, terwijl haar vader reeds op 14 juni 2022 onder curatele was gesteld. De voorzitter beschouwt deze feiten - ook bij gebrek aan verweer hierop - als nova en acht daarmee de klacht ook voor zover deze ziet op het handelen van verweerder dat in de vorige klachtprocedure aan de orde is gekomen ontvankelijk.
Beoordeling
4.5 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
4.6 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a) tot en met e)
4.7 De voorzitter ziet aanleiding klachtonderdelen a) tot en met e) gelet op hun onderlinge samenhang gezamenlijk te behandelen. De verwijten in deze klachtonderdelen aan het adres van verweerder komen er - net als in de vorige klachtprocedure - hoofdzakelijk op neer dat verweerder zich volgens klaagster schuldig zou hebben gemaakt aan verschillende strafbare feiten, zoals valsheid in geschrifte, laster, smaad en oplichting. Hoewel klaagster in haar klacht een veelheid aan feiten naar voren brengt voorzien van de nodige stukken, heeft zij haar klacht niet op een begrijpelijke manier gesubstantieerd. Ook op basis van de huidige klacht met een wirwar aan (nieuwe) feiten ziet de voorzitter binnen de tuchtrechtelijke context dan ook geen enkel aanknopingspunt voor gegrondverklaring van de klacht. De klachtonderdelen a) tot en met e) zijn daarmee kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.8 Klaagster stelt dat verweerder tijdens de zitting bij het hof op 18 september 2023 een duidelijk verwarde indruk maakte. In zijn spreekaantekeningen staat vermeld dat hij zelf een klacht over klaagster had ingediend bij de tuchtrechter, waarvan de behandeling plaatsvond op 18 september 2023, terwijl het klaagster was die een klacht had ingediend over verweerder die op 18 september 2023 op zitting bij het hof werd behandeld.
4.9 De voorzitter overweegt dat nog afgezien van het feit dat onduidelijk is welk belang klaagster heeft bij dit verwijt, geldt dat verweerder dit verwijt gemotiveerd heeft weersproken en het klachtdossier ook op dit punt geen feitelijke grondslag biedt voor de juistheid van dit verwijt. Ook klachtonderdeel f) is daarmee kennelijk ongegrond.
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 15 juli 2024