ECLI:NL:TADRAMS:2024:124 Raad van Discipline Amsterdam 24-410/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:124 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-07-2024 |
Datum publicatie: | 23-07-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-410/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Klager verwijt verweerder discriminerende opmerkingen naar hem te hebben gemaakt. Klager heeft tegenover de uitdrukkelijke betwisting van de verweten gedragingen door verweerder zijn klacht onvoldoende onderbouwd. Weliswaar heeft klager twee getuigenverklaringen van vrienden overgelegd die zijn verhaal bevestigen, maar de voorzitter acht deze verklaringen van onvoldoende gewicht om de klacht - waartegen ook nog eens verweer is gevoerd - op basis van uitsluitend die verklaringen gegrond te verklaren. In de overgelegde stukken zijn verder geen aanknopingspunten voor de juistheid van klagers verwijten. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 juli 2024
in de zaak 24-410/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 juni 2024 met kenmerk 2282512/JS/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een relatie gehad met de zus van de heer W (hierna W). Deze relatie
is op een zeker moment geëindigd.
1.2 Klager heeft aangifte gedaan tegen W. Volgens die aangifte heeft W geprobeerd
klager (1) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen althans hem (2) te mishandelen
en (3) hem te hebben bedreigd.
1.3 Naar aanleiding van de aangifte heeft het Openbaar Ministerie W vervolgd. In
deze strafzaak heeft W zich laten bijstaan door verweerder. Klager heeft zich in de
strafzaak gevoegd als benadeelde partij.
1.4 Op 23 november 2023 heeft bij de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats
Utrecht (hierna de rechtbank) een zitting plaatsgevonden. Daarbij waren, onder meer,
klager, W en verweerder aanwezig.
1.5 Op 25 november 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.6 Bij vonnis van 7 december 2023 heeft de rechtbank W van de feiten (1) en (2)
vrijgesproken. Feit (3) achtte de rechtbank bewezen en W is veroordeeld tot een gevangenisstraf
gelijk aan de duur van het voorarrest en tot een taakstraf. De vordering van klager
als benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
a) verweerder kwam voorafgaand aan de zitting op 23 november 2023 in de wachtruimte
voor klager staan en heeft hem toen provocerend aangekeken;
b) verweerder heeft tijdens de zitting geen respect getoond voor klager;
c) verweerder heeft tijdens de zitting discriminerende opmerkingen gemaakt tegen
klager.
2.2 Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager twee getuigenverklaringen overgelegd
van vrienden die op de zitting van 23 november 2023 aanwezig waren en het verhaal
van klager bevestigen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft het volgende tegen de klacht aangevoerd. Volgens verweerder
is hetgeen klager stelt bezijden de waarheid. Hij voert in dit verband ook aan dat
de echtgenote van W aangifte heeft gedaan tegen klager wegens bedreiging in de hal
van de rechtbank en dat de politie verweerder heeft verzocht om een getuigenverklaring
hierover af te leggen. Verweerder vindt het opvallend dat klager zijn klacht indient
na het moment dat de rechtbank W direct in vrijheid heeft gesteld.
4 BEOORDELING
4.1 Deze klacht betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle
advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven
te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten
(artikel 10a Advocatenwet). Advocaten hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang
van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij
onnodig of op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet
onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste
informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten
ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist
is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor
hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen
het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten
aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals
omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel
46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van
tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en
wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.3 De voorzitter ziet aanleiding voor een gezamenlijke bespreking van de klachtonderdelen
en overweegt als volgt. Het is aan klager om een tuchtklacht voldoende feitelijk en
met voldoende bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager
aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover de uitdrukkelijke
betwisting van de verweten gedragingen door verweerder heeft klager zijn klacht onvoldoende
onderbouwd. Weliswaar heeft klager twee getuigenverklaringen van vrienden overgelegd
die zijn verhaal bevestigen, maar de voorzitter acht deze verklaringen van onvoldoende
gewicht om de klacht - waartegen ook nog eens verweer is gevoerd - op basis van uitsluitend
die verklaringen gegrond te verklaren. In de overgelegde stukken zijn verder geen
aanknopingspunten voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag
ontbreekt, is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 juli 2024