ECLI:NL:TADRAMS:2024:123 Raad van Discipline Amsterdam 24-409/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:123
Datum uitspraak: 15-07-2024
Datum publicatie: 23-07-2024
Zaaknummer(s): 24-409/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij in een mededingingszaak. Verweerster heeft zich niet onnodig grievend over klager uitgelaten door te stellen dat klager vertrouwelijke informatie aan derden zou kunnen doorspelen. De gewraakte bewoordingen waren binnen de context van procedure relevant en daarmee niet onnodig grievend.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 juli 2024
in de zaak 24-409/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 4 juni 2024 met kenmerk 2294411/JS/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    De klacht heeft betrekking op een mededingingszaak. De Autoriteit Consument en Markt (de ACM) heeft aan klager een vergunning onder voorschriften verstrekt. Hierover is klager tegen de ACM een juridische procedure gestart. De cliënt van verweerster was in deze procedure betrokken als derde-belanghebbende. 
1.2    De cliënt van verweerster heeft aan de ACM vertrouwelijke informatie verstrekt. Met het oog op een eventuele beroepsprocedure tegen de vergunning, heeft de ACM aan de cliënt van verweerster gevraagd aan te geven welke stukken vertrouwelijk dienden te blijven. In reactie hierop is aangegeven dat onder andere de stukken over de zogenoemde fall-back vertrouwelijk moesten blijven. De ACM heeft dit verzoek gehonoreerd. 
1.3    Klager heeft tegen de vergunningverlening door de ACM beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. De ACM heeft de rechtbank en klager hierop het zaakdossier verstrekt, met uitzondering van de vertrouwelijke informatie.
1.4    Het volledige dossier, inclusief de vertrouwelijke informatie, is voorgelegd aan de rechter-commissaris ter beoordeling of de als vertrouwelijk aangemerkte informatie inderdaad vertrouwelijk is en beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) derhalve gerechtvaardigd is.
1.5    Bij e-mail van 26 oktober 2023 heeft de ACM laten weten dat zij bezig was met het opstellen van twee verweerschriften. Hoewel de ACM eerder akkoord was gegaan met het vertrouwelijk houden van de tekst en inhoud van de fall back-optie, kwam de ACM nu terug op deze beoordeling en achtte zij het opnemen van de fall back-optie toch noodzakelijk voor het voeren van een goed verweer. De cliënt van verweerster is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen van de ACM om de fall back-optie in de verweerschriften op te nemen.
1.6    Bij e-mail van 31 oktober 2023 heeft verweerster de ACM laten weten dat haar cliënt graag wilde dat de fall back-bepaling vertrouwelijk bleef.
1.7    Bij e-mailbericht van 7 november 2023 heeft de ACM verweerster laten weten een eigen (proces)belang te hebben om aan te tonen dat het vergunningenbesluit - inclusief de aan de vergunning verbonden voorschriften - op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen. In dat verband zou zij de inhoud van de fall back-optie kort omschrijven in de verweerschriften, maar niet letterlijk citeren. De ACM was verder niet voornemens de reeds ingediende processtukken te ontlakken. 
1.8    Bij uitspraak van 21 november 2023 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd was.
1.9    Bij e-mailbericht van 13 december 2023 heeft de ACM verweerster meegedeeld dat klager in zijn aanvullende beroepsgronden had verzocht om de dossierstukken over de fall back-optie alsnog ongelakt aan het dossier toe te voegen en dat de ACM van plan was gehoor te geven aan dat verzoek. De ACM stelde verweerster in de gelegenheid namens haar cliënt op het voornemen reageren.
1.10    Bij e-mailbericht van 15 december 2023 heeft verweerster de ACM het volgende meegedeeld, voor zover relevant:
“[De cliënt van verweerster] is het oneens met het ontlakken van de stukken over de fall back. De stukken zijn steeds in overleg en met goedkeuring van de ACM vertrouwelijk gebleven. Ook de rechter heeft dat verzoek al goedgekeurd. [Klager] is reeds bekend met de fall back en het is dan ook niet nodig om deze stukken extra te ontlakken. (…) Voorkomen moet worden [dat klager] via deze weg onterecht vertrouwelijke informatie in handen krijgt, die hij door kan spelen naar partijen die niet bij de procedure betrokken zijn.”
1.11    Bij e-mailbericht van 18 december 2023 heeft de ACM verweerster meegedeeld dat zij de ontlakte stukken aan de rechtbank zou verstrekken, maar in afwachting van de beslissing van de rechtbank op het verzoek om beperkte kennisneming op grond van 8:29 Awb niet zou delen met klager.
1.12    Op 4 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij op 15 december 2023 aan de ACM over klager heeft geschreven: "Voorkomen moet worden (dat) [klager] via deze weg onterecht vertrouwelijke informatie in handen krijgt, die hij door kan spelen naar partijen die niet bij de procedure betrokken zijn". Die toevoeging is voegt inhoudelijk niets toe en is daarmee onnodig grievend aldus klager,  omdat deze toevoeging veronderstelt dat klager handelingen zou kunnen verrichten die (mogelijk) niet betamelijk zijn. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf de klacht van klager beoordelen. 
4.2    Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht het volgende naar voren gebracht. Klager realiseert zich dat verweerster een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van haar cliënt te behartigen. In dat kader mocht zij aangeven dat het voor haar cliënt belangrijk was dat bepaalde informatie niet zou worden geopenbaard en dat openbaring ook niet was geboden. Het was echter niet nodig om daarbij aan te geven dat anders de mogelijkheid bestond dat hij deze informatie zou kunnen verstrekken aan personen die niet bij de zaak betrokken zijn (oftewel die informatie zou kunnen misbruiken). Dat was volstrekt overbodig, maar wekte wel de suggestie dat dit een mogelijkheid was en hij daartoe zou kunnen overgaan. Die toevoeging voegde inhoudelijk niets toe en is onnodig grievend. Verweerster behoort ervan uit te gaan dat klager een correct handelend persoon is en niet zonder enige aanleiding het tegenovergestelde te suggereren. Klager is daar niet van gediend en daarom heeft hij zijn klacht over verweerster ingediend. 
4.3    Naar het oordeel van de voorzitter slaagt de klacht niet. Zoals door verweerster genoegzaam is toegelicht betreft de e-mail van 15 december 2023 een weergave van het standpunt van haar cliënt omtrent de vertrouwelijkheid van bepaalde stukken. Als partijdige belangenbehartiger was het haar taak om in het belang van haar cliënt deze argumenten naar voren te brengen om te voorkomen dat de vertrouwelijke informatie alsnog geopenbaard zou worden. Anders dan klager stelt, heeft verweerster zich daarbij niet uitgelaten op een wijze die niet past bij het beroep van advocaat. Verweerster heeft slechts getracht het standpunt en de zorgen van haar cliënt zo goed mogelijk te verwoorden. Hoewel de voorzitter begrijpt dat klager de gewraakte bewoordingen over hem als vervelend heeft ervaren, waren deze binnen de context van procedure relevant en daarmee niet onnodig grievend. Verweerster heeft in dat verband ook uitdrukkelijk verklaard dat het zeker niet haar bedoeling was de suggestie te wekken dat klager een handeling zou verrichten die niet betamelijk zou zijn. Verweerster vindt het oprecht vervelend dat die indruk is ontstaan bij klager.
4.4    Nu ook anderszins niet is gebleken dat verweerster de haar toekomende vrijheid als advocaat wederpartij heeft overschreden, zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 15 juli 2024