ECLI:NL:TADRAMS:2024:120 Raad van Discipline Amsterdam 24-182/A/A/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:120 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-07-2024 |
Datum publicatie: | 23-07-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-182/A/A/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar; Uit onderzoek is gebleken dat verweerder (in 2017) contante betalingen heeft ontvangen van klanten waarvan een deel € 5.000,- of meer was. Het dekenbezwaar houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door deze contante betalingen aan te nemen zonder dat sprake was van feiten en omstandigheden die het aannemen ervan rechtvaardigden (artikel 6.27 lid 2 Voda) en zonder overleg te plegen met de deken voorafgaand aan het aanvaarden van betalingen van € 5000, - of meer (artikel 6.27 lid 3 Voda). De raad heeft gelet op het bepaalde in 6.27 Voda een aantal uitgangspunten geformuleerd. Ten eerste: voor de interpretatie dat de overlegplicht pas zou gelden bij het ontvangen van een bedrag van meer dan € 5.000,- is geen ruimte. Uit de formulering van de bepaling blijkt zonder meer dat het gaat om bedragen vanaf ‘€ 5000,- of meer’. Eventuele twijfel hierover heeft de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch bovendien reeds bij beslissing van 20 november 2017 (ECLI:NL:TADRSHE:2017:196) weggenomen. Ten tweede: artikel 6.27 lid 2 Voda biedt aan de advocaat een zekere mate van vrijheid om te beoordelen of er feiten of omstandigheden zijn die het aanvaarden van contante betalingen rechtvaardigen. Vanwege die vrijheid is het van belang dat een advocaat zorgdraagt voor een goede vastlegging van (de resultaten van) zijn onderzoek naar die feiten en omstandigheden. Uit die vastlegging moet blijken dat een advocaat zelf onderzoek heeft gedaan naar de (on)mogelijkheid van zijn cliënt om hem giraal te betalen en dat hij niet enkel is afgegaan op de mededeling van zijn cliënt dat giraal betalen niet mogelijk is. Bij twijfel of de feiten en omstandigheden een contante betaling rechtvaardigen, verdient het ook bij contante betalingen van minder dan € 5.000,- aanbeveling dat de advocaat vooraf overleg voert met de deken. Ten derde: voor de inhoudelijke invulling van de norm of feiten en omstandigheden het aanvaarden van een contante betaling rechtvaardigen, geldt dat sprake moet zijn van een feitelijke belemmering om de betaling giraal te doen. De angst van een cliënt om sporen achter te laten door een girale betaling kan bijvoorbeeld niet gelden als een legitieme reden om een contante betaling te aanvaarden. Gelet op deze uitgangspunten is het dekenbezwaar (gedeeltelijk) gegrond verklaard. De raad heeft echter afgezien van oplegging van een maatregel. Verweerders handelen in strijd met de bepalingen van de Voda heeft plaatsgevonden in een periode waarin binnen de strafrechtadvocatuur nog veel onduidelijkheid bestond over de betekenis van artikel 6.27 Voda en de feiten en omstandigheden die het aanvaarden van een contante betaling door een cliënt zouden kunnen rechtvaardigen. Onder de strafrechtadvocaten heerste destijds nog een cultuur waarbij contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of minder onvoorwaardelijk werden geaccepteerd. Verder geldt dat verweerder uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij inmiddels geen contante betalingen meer accepteert. Bovendien heeft de deken verklaard dat geen twijfel bestaat over de (financiële) integriteit van verweerder. Tot slot is het tijdsverloop vanaf de start van het onderzoek van de deken naar de contante betalingen aan het kantoor van verweerder (medio 2021) tot de daadwerkelijke indiening van het dekenbezwaar (begin 2024) erg lang geweest en daarmee zeer belastend voor verweerder. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 juli 2024
in de zaak 24-182/A/A/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
over:
verweerder
gemachtigde: mr. E.A.M. Mannheims
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 8 maart 2024 met kenmerk 2263505, digitaal door de
raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad
gebracht. Het bezwaar is achter gesloten deuren behandeld op de zitting van de raad
van 27 mei 2024. Aanwezig waren de deken, bijgestaan door mrs. S en G, beiden lid
van de raad van de orde van advocaten Amsterdam en portefeuillehouders strafrecht,
en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.2 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken. Ook
heeft de raad kennisgenomen van de bij e-mail van 19 maart 2024 door de gemachtigde
van verweerder nagezonden stukken en van het verweerschrift van 11 april 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij brief van de Rabobank van 8 april 2021, gericht aan het voormalig kantoor
van verweerder (hierna: het kantoor), zijn er op grond van de Wet ter voorkoming van
witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vragen gesteld over contante stortingen
op de bankrekening van het kantoor in de periode 2017 tot en met april 2021.
2.3 Naar aanleiding van deze brief heeft verweerder namens het kantoor contact
opgenomen met de (voormalig) deken (hierna ook aangeduid als deken). Verweerder heeft
aan de deken bevestigd dat het kantoor gedurende langere tijd forse contante betalingen
heeft geaccepteerd. In augustus 2020 heeft het kantoor besloten geen contante betalingen
meer te accepteren en dat heeft het kantoor ook aan de deken meegedeeld.
2.4 Op 1 juli 2021 heeft de deken naar aanleiding van de brief van de Rabobank
het kantoor de opdracht gegeven alle gegevens te verstrekken over alle contante betalingen
van klanten aan alle advocaten van het kantoor over de periode 2017 en 2018. In de
loop van de maanden juli tot september 2021 heeft de deken de gegevens van het kantoor
ontvangen. Later zijn op verzoek van de deken ook de financiële gegevens over de jaren
2019 tot en met 2021 verstrekt.
2.5 In ongeveer dezelfde periode (juni 2021) is landelijk een thema-onderzoek uitgevoerd
naar de naleving van de voor advocaten geldende regelgeving inzake het afwikkelen
van het betalingsverkeer door strafrechtadvocaten. Een onderdeel van dit onderzoek
betrof het accepteren van contante betalingen door strafrechtadvocaten. Landelijk
zijn 46 strafrechtadvocatenkantoren geselecteerd die door de unit Financieel Toezicht
Advocatuur (unit FTA) aan dit onderzoek zijn onderworpen.
2.6 Op grond van het landelijk onderzoek en het onderzoek dat de deken heeft verricht
bij het kantoor van verweerder naar aanleiding van het signaal van de Rabobank, is
komen vast te staan dat het kantoor en verweerder zelf contante betalingen hebben
aanvaard en zich daarbij niet aan de regelgeving hebben gehouden.
2.7 De deken heeft verschillende besprekingen met verweerder en zijn advocaat gevoerd
over de contante betalingen, waarbij verweerder een toelichting heeft gegeven op de
contante betalingen. Op 2 februari 2023 heeft de deken verweerder meegedeeld dat er
een dekenbezwaar tegen verweerder zou worden ingediend.
2.8 Op 8 maart 2024 heeft de deken op grond van artikel 46f van de Advocatenwet
het dekenbezwaar bij de raad ingediend.
2.9 Op 11 april 2024 heeft verweerder een verweerschrift bij de raad ingediend.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw). De deken
verwijt verweerder dat hij diverse contante betalingen heeft aanvaard van zijn cliënten
zonder dat er omstandigheden zijn die dat rechtvaardigden. In meerdere gevallen betroffen
de contante betalingen bovendien een bedrag van € 5.000,- of meer en heeft verweerder
hierover niet voorafgaand of, indien dit niet mogelijk was, onverwijld na aanvaarding
van het bedrag overleg gevoerd met de deken. De deken stelt dat verweerder hiermee
in strijd heeft gehandeld met artikel 6:27 van de Verordening op de advocatuur (hierna:
Voda) en de kernwaarde (financiële) integriteit.
3.2 Ter toelichting op het dekenbezwaar heeft de deken het volgende naar voren
gebracht. Onder strafrechtadvocaten (in Amsterdam) heeft lange tijd een cultuur geheerst
dat alle contante betalingen van minder dan € 5.000,- onvoorwaardelijk geaccepteerd
waren. Op het uitgangspunt van de Voda dat het betalingsverkeer van de advocaat giraal
dient plaats te vinden heeft lang geen controle plaatsgevonden noch is dit (structureel)
gehandhaafd door de Orde van Advocaten. Het hiervoor genoemde landelijk thema-onderzoek
(r.o. 2.5) heeft verandering gebracht in die cultuur en veel strafrechtkantoren hebben
inmiddels het beleid dat contante betalingen niet meer worden geaccepteerd.
3.3 Het bestaan van voornoemde cultuur maakte echter niet dat alle contante betalingen
onder de € 5.000,- geoorloofd waren en dat advocaten zich niet aan de regelgeving
dienden te houden. Daarbij komt dat binnen de cultuur verschillen bestonden en nog
steeds bestaan tussen strafrechtadvocaten over de omgang met contante betalingen.
Voor strafrechtadvocaten is kennelijk niet duidelijk hoe te handelen bij een contante
betaling onder de € 5.000,- en wanneer een bedrag onder de € 5.000,- wel contant mag
worden aanvaard.
3.4 De vergelijking van de uitkomsten van het onderzoek naar het handelen van verweerder
en zijn kantoor met de resultaten van het eerder genoemde thema-onderzoek, heeft de
deken doen besluiten een dekenbezwaar in te dienen tegen verweerder vanwege het aantal
door hem in 2017 ontvangen contante betalingen en de motivering van verweerder om
deze betalingen te aanvaarden. De deken heeft ook financiële gegevens over 2018, 2019
en 2020 van verweerder ontvangen, maar vanwege de overzichtelijkheid van het dekenbezwaar
heeft de deken, gelet op de hoeveelheid contante betalingen, er voor gekozen uitsluitend
contante betalingen van 2017 voor te leggen. In dat jaar heeft verweerder de meeste
contante betalingen ontvangen.
3.5 Verweerder heeft in 2017 56 contante betalingen ontvangen van klanten waarvan
16 betalingen van € 5.000,-. Vijf klanten hebben verweerder in 2017 meer dan € 5.000,-
contant betaald, veelal in verschillende betalingen.
3.6 De deken hecht eraan op te merken dat het dekenbezwaar niet wordt ingegeven
wegens enig vermoeden van meedelen in criminele winsten, het stimuleren van zogenaamd
smurfgedrag of anderszins het malicieus ontvangen van serieuze - uit misdrijf afkomstige
- bedragen. Het dekenbezwaar wordt ingediend vanwege de kennelijk gebruikelijke en
in de ogen van de deken onwenselijke praktijk om contante betalingen te aanvaarden
(zonder voorafgaand overleg met de deken) om verschillende redenen waarvan niet vaststaat
of zij het aanvaarden van contante betalingen rechtvaardigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 De raad zal gelet op verweerders primaire verweer eerst beoordelen of de deken
(volledig) kan worden ontvangen in het dekenbezwaar. Op grond van artikel 46g, lid
1, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht
wordt ingediend na afloop van drie jaren na de dag waarop de klager (of de deken)
heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of
nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Ook dekenbezwaren vallen
onder het toepassingsbereik van deze bepaling (Hof van Discipline 17 mei 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:94).
5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat de kwestie over het aannemen door onder andere
verweerder van bedragen van meer dan € 5.000,- (concreet gaat het om de contante betalingen
van de hierna te noemen cliënten G en I) reeds in een eerder onderzoek (het 26Koper-onderzoek)
van de voormalig deken aan de orde is gekomen. Dat onderzoek startte in augustus/september
2020 en werd afgesloten eind december 2020. Gelet hierop dient de deken op grond van
artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk te worden verklaard in het
dekenbezwaar voor wat betreft deze gevallen wegens het overschrijden van de termijn
van drie jaar voor indiening van dekenbezwaar na bekend worden met de verweten schending
van de regelgeving hieromtrent. De voormalig deken kreeg immers hierover kennis in
2020 en niet pas met de brief van de Rabobank van 8 april 2021.
5.3 De deken heeft ter zitting toegelicht dat het - naar zij begrijpt - gaat om
de contante betalingen van meer dan € 5.000,- van de cliënten G en I en dat deze gevallen
niet in het 26Koper onderzoek uit 2020 door de voormalige deken met verweerder zijn
besproken. Klager heeft ter zitting aangevoerd dat hij zeker weet dat de betaling
van cliënt G in het onderzoek van 26Koper besproken is, maar dat hij bij nader inzien
twijfelt of ook de betaling van zaak I ter sprake is gekomen.
5.4 De raad overweegt dat op grond van de onderliggende gedingstukken niet is gebleken
dat de deken eerder dan met de brief van de Rabobank van 8 april 2021 bekend is geworden
met de betalingen van de cliënten G en I. Hetgeen partijen ter zitting naar voren
hebben gebracht leidt niet tot een ander oordeel. De raad concludeert derhalve dat
de deken eveneens kan worden ontvangen in het dekenbezwaar voor zover het ziet op
deze betalingen van meer dan € 5.000,-.
Toetsingskader
5.5 Artikel 6.27 lid 1 Voda schrijft voor dat een advocaat in het kader van zijn
praktijkuitoefening slechts girale betalingen aanvaardt, behoudens het bepaalde in
het tweede en derde lid. Lid 2 bepaalt dat een advocaat betalingen in het kader van
zijn praktijkuitoefening alleen dan in contanten kan aanvaarden, indien er feiten
of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen en met in achtneming van hetgeen is
bepaald in het derde lid. Lid 3 bepaalt dat indien de advocaat in een zaak of in een
periode van ten hoogste een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante
betalingen zal aanvaarden met een gezamenlijke waarde van € 5.000,- of meer, de advocaat
hierover voorafgaand met de deken overleg voert. Indien voorafgaand overleg redelijkerwijs
niet mogelijk is, vindt dit overleg plaats onverwijld na de aanvaarding van die betaling.
5.6 In de toelichting op artikel 6.27 Voda is over de achtergrond en het doel van
dit artikel het volgende bepaald: Uitgangspunt bij het betalingsverkeer van de advocaat
is dat geldbewegingen giraal plaatsvinden. Contant betalingsverkeer dient zoveel mogelijk
te worden vermeden. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat advocaten betrokken
raken bij criminele handelingen.
5.7 Een volledige beperking van het contante betalingsverkeer is onwenselijk en
onmogelijk. In het kader van de praktijkuitoefening moet de advocaat in bepaalde gevallen
contante bedragen kunnen ontvangen. Wel moeten er feiten of omstandigheden zijn die
de contante bedragen rechtvaardigen, ook wanneer deze minder bedragen dan € 5.000,-.
Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het geval dat de cliënt geen bankrekening
kan krijgen of de bank de rekening van de cliënt heeft geblokkeerd.
5.8 Artikel 6.27, lid 3, Voda verplicht de advocaat om te overleggen met de deken
bij het aanvaarden van een of meer contante betalingen van bedragen van € 5.000,-
of meer in een zaak of in een periode van ten hoogste een jaar ten behoeve van dezelfde
cliënt. Het overleg met de deken dient plaats te vinden voordat de contante betaling
wordt aanvaard, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. In dat geval dient het
overleg zo snel mogelijk na betaling plaats te vinden. Het overleg met de deken is
bedoeld om de advocaat bewust te maken van de risico’s van het aanvaarden van contante
betalingen in het kader van de voorkoming van betrokkenheid bij criminele handelingen.
Het overleg creëert de mogelijkheid voor de advocaat om nogmaals te onderzoeken welke
feiten en omstandigheden er zijn die een contante betaling rechtvaardigen en dit te
toetsen bij de deken. De deken kan de advocaat adviseren hoe onder de specifieke omstandigheden
om kan worden gegaan met de contante betaling. Het staat de advocaat vrij dit advies
op te volgen.
Uitgangspunten
5.9 Op grond van voorgaand toetsingskader stelt de raad de volgende uitgangspunten
vast.
5.10 Artikel 6.27 lid 3 Voda verplicht de advocaat om met de deken te overleggen
bij het aanvaarden van contante betaling(en) vanaf € 5.000,- of meer. Deze bepaling
biedt naar het oordeel van de raad geen ruimte voor de interpretatie dat de overlegplicht
pas zou gelden bij het ontvangen van een bedrag van meer dan € 5.000,-. Uit de formulering
van de bepaling blijkt zonder meer dat het gaat om bedragen vanaf ‘€ 5000,- of meer’.
Eventuele twijfel hierover heeft de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch bovendien
reeds bij beslissing van 20 november 2017 (ECLI:NL:TADRSHE:2017:196) weggenomen.
5.11 Artikel 6.27 lid 2 Voda biedt aan de advocaat een zekere mate van vrijheid
om te beoordelen of er feiten of omstandigheden zijn die het aanvaarden van contante
betalingen rechtvaardigen. Vanwege die vrijheid is het naar het oordeel van de raad
van groot belang dat een advocaat zorgdraagt voor een goede vastlegging van (de resultaten
van) zijn onderzoek naar feiten en omstandigheden die de beslissing kunnen rechtvaardigen
om van een cliënt een contante betaling te accepteren. Uit die vastlegging moet blijken
dat een advocaat zelf onderzoek heeft gedaan naar de (on)mogelijkheid van zijn cliënt
om hem giraal te betalen en niet enkel is afgegaan op de mededeling van zijn cliënt
dat giraal betalen niet mogelijk is. Bij twijfel of de feiten en omstandigheden een
contante betaling rechtvaardigen, verdient het ook bij contante betalingen van minder
dan € 5.000,- aanbeveling dat de advocaat vooraf overleg voert met de deken.
5.12 Voor de inhoudelijke invulling van de norm of feiten en omstandigheden het
aanvaarden van een contante betaling rechtvaardigen, geldt naar het oordeel van de
raad dat sprake moet zijn van een feitelijke belemmering om de betaling giraal te
doen. De angst van een cliënt om sporen achter te laten door een girale betaling kan
bijvoorbeeld niet gelden als een legitieme reden om een contante betaling te aanvaarden.
Beoordeling
5.13 De deken heeft de hierna volgende dertien aan verweerder gedane contante betalingen
aan de raad voorgelegd. Deze betalingen zijn door verweerder erkend. Ook over de beschreven
feiten en omstandigheden waaronder de betalingen zijn geaccepteerd bestaat tussen
verweerder en de deken geen verschil van inzicht. De betalingen zijn gecategoriseerd
naar motieven voor het accepteren van een contante betaling.
5.14 De raad zal met inachtneming van de uitgangspunten, weergegeven onder 5.9
tot en met 5.12, de betalingen beoordelen.
In verband met gelegde beslagen geen girale betaling mogelijk
Cliënt A
5.15 Verweerder heeft op 10 maart 2017 € 5.000,- contant ontvangen van cliënt A.
Deze cliënt heeft ook op 18 mei 2018 een contante betaling aan verweerder verricht
van € 5.000,-. Dit betrof volgens verweerder een andere zaak. Verweerder heeft toegelicht
dat hij de contante betaling van 10 maart 2017 heeft geaccepteerd, omdat er in november
2016 beslag was gelegd op het huis, op liggende gelden en op de inhoud van een bankkluis.
Verweerder heeft voor deze betalingen de volgende verklaring gegeven:
“Als gevolg van de gelegde beslagen op hun goederen en de verder dreigende beslagen
vanwege een lopende ontnemingszaak, deelde cliënt mee dat hij uit die zorg geen girale
overmaking wilde/kon doen en verzocht mij contante betaling te accepteren. Deze betaling
zou geschieden uit liggende gelden en uit bijdragen van de Indiase en Surinaamse familie,
alsmede uit de werkzaamheden van cliënt, die op de markt grotendeels contant zakendoet.
De betalingen zijn steeds door cliënt A zelf geschied.”
5.16 De raad overweegt het volgende. Nu de hoogte van het in totaal contant ontvangen
bedrag meer dan € 5.000,- was, had er overleg moeten plaatsvinden met de deken. Voor
beide betalingen diende vanwege hun hoogte ook los van elkaar overleg met de deken
plaats te vinden. Reeds hierom is het dekenbezwaar in zoverre gegrond. Daarnaast geldt
dat ondanks de gelegde beslagen niet is gebleken dat cliënt A feitelijk niet in staat
was giraal te betalen. Het enkele feit dat hij uit zorg voor verder dreigende beslagen
geen girale overmaking wilde doen, kan niet gelden als een toereikende rechtvaardiging
voor het accepteren van de contante betalingen door verweerder. Het dekenbezwaar is
ook in zoverre gegrond.
Cliënt B
5.17 Op 4 april 2017 heeft verweerder € 5.000,- contant ontvangen van cliënt B.
Verweerder heeft voor deze betaling de volgende verklaring gegeven:
“In deze betreft het een strafzaak tegen een BV, verdacht van belastingfraude en menshandel
(in de zin van het tewerkstellen van illegale werknemers). Vanwege beslag op alle
rekeningen van de B.V. en de bestuurder kon er niet giraal worden betaald. Cliënt
heeft meerdere marktstands met kleding in welke branche contante betalingen gebruikelijk
zijn. Zijn - mij bekende - zoon is eveneens in die branche werkzaam. Gezien de regelingen
heb ik met de B.V. een fixed price gemaakt. Het is daarom dat ik de contante betaling
meende te kunnen accepteren. Het voorschot is door cliënt B als bestuurder van B B.V.
betaald.”
5.18 De raad overweegt het volgende. Vanwege de hoogte van het ontvangen bedrag
had overleg moeten plaatsvinden met de deken. In zoverre is het dekenbezwaar gegrond.
Verder volgt uit de beschreven feiten dat het vanwege beslaglegging op alle bankrekeningen
van de B.V. en de bestuurder feitelijk niet mogelijk was voor cliënt B om giraal te
betalen. Hiermee is een gerechtvaardigd belang gegeven op grond waarvan verweerder
de contante betaling mocht aanvaarden. Het dekenbezwaar is in zoverre ongegrond.
Cliënt C
5.19 Op 3 november 2017 heeft verweerder € 5.000,- ontvangen van cliënt C. Het
betrof een FIOD-onderzoek waarbij deze cliënt, diens vader en een B.V. als verdachten
waren aangemerkt. Verweerder heeft voor deze betaling de volgende verklaring gegeven:
“In Suriname lopen civiele procedures, als gevolg waarvan er aldaar beslag op rekeningen
van cliënt C en het bedrijf is gelegd. Stukken hiervan zijn mij ter hand gesteld.
Cliënten zien geen mogelijkheid tot girale betaling. Dit is de reden dat ik contante
betaling heb geaccepteerd”.
5.20 De raad overweegt het volgende. Vanwege de hoogte van het ontvangen bedrag
had overleg moeten plaatsvinden met de deken. In zoverre is het dekenbezwaar gegrond.
Verder volgt uit de beschreven feiten wel dat vanwege beslaglegging op alle bankrekeningen
van cliënt C het feitelijk niet mogelijk was om giraal te betalen. Hiermee bestond
er een gerechtvaardigd belang op grond waarvan verweerder de contante betaling mocht
aanvaarden. Het dekenbezwaar is in zoverre ongegrond.
Angst voor aandacht van opsporingsautoriteiten
Cliënt D
5.21 Op 19 juni 2017 heeft verweerder van cliënt € 5.000,- contant ontvangen. Het
betrof een Engelse onderdaan met spoedoverleg over een onderschepping van een verdovende
middelentransport. Verweerder heeft voor deze betaling de volgende verklaring gegeven:
“De cliënt gaf daarbij aan dat hij gezien de situatie onmogelijk giraal een overmaking
zou kunnen doen. Familie wilde en kon hij bij een overmaking niet betrekken aangezien
een overmaking of opname naar zijn verblijfplaats zou kunnen leiden. Wel hielpen zij
cliënt om de betaling aan mij bijeen te brengen. Het is hierom dat ik het voorschot
in contanten accepteerde. Dit voorschot is door cliënt zelf voldaan”.
5.22 De raad overweegt het volgende. Vanwege de hoogte van het ontvangen bedrag
had overleg moeten plaatsvinden met de deken. Reeds hierom is het dekenbezwaar in
zoverre gegrond. Daarnaast geldt dat er voor het aanvaarden van het bedrag geen rechtvaardiging
bestond. De vrees van de cliënt dat met een girale overmaking zijn verblijfplaats
achterhaald kon worden, kan niet als rechtvaardiging gelden om een contante betaling
te aanvaarden. Het dekenbezwaar is ook in zoverre gegrond.
Cliënt E
5.23 Op 19 juni 2017 heeft verweerder van cliënt E € 5.000,- contant ontvangen.
Verweerder heeft voor deze betaling de volgende verklaring gegeven:
“Cliënt heeft zich tot mij gewend inzake het feit dat hij de zorg had betrokken te
zijn geraakt in een groot onderzoek waarbij het zou gaan om internationale handel,
alsmede geweldsdelicten. Omdat de heer E van zijn solicitor begreep dat hij in Engeland
gesignaleerd zou staan, kon hij geen gebruik maken van zijn bankrekening zonder opsporingsrisico
te lopen. Hij had in Engeland kasopnames gedaan en een auto verkocht en met dat geld
is hij naar het vasteland gereisd. Gezien de uitleg van cliënt heb ik toen de contante
betaling geaccepteerd.”
5.24 De raad overweegt het volgende. Vanwege de hoogte van het ontvangen bedrag
had overleg moeten plaatsvinden met de deken. Reeds hierom is het dekenbezwaar in
zoverre gegrond. Daarnaast geldt dat er voor het aanvaarden van het bedrag ook geen
rechtvaardiging bestond. De enkele vrees van de cliënt door een girale betaling opgespoord
te worden, kan niet als rechtvaardiging gelden om een contante betaling te aanvaarden.
Het dekenbezwaar is ook in zoverre gegrond.
Geen bankrekening
Cliënt F
5.25 Op 14 april 2017 heeft verweerder van cliënt F € 4.500,- contant ontvangen.
Deze Amerikaanse cliënt gaf aan dat hij in de VS werd gezocht en wilde advisering
over zijn rechtspositie in Nederland. Verweerder heeft cliënt een begeleide vrijwillige
overgave aan de VS autoriteiten geadviseerd. Verweerder heeft voor deze betaling de
volgende verklaring gegeven:
“Wat de betaling betreft kon cliënt geen gebruik maken van een bankrekening en was
hij afhankelijk van derden die een money transfer gestuurd door familie, voor hem
wilden verzilveren. Ook droeg hij een duur lijkend horloge dat hij met andere waardevolle
goederen zei te gaan verkopen. Bij bespreking van april 2017 overhandigde hij mij
een bedrag van € 4.500,- met mededeling dat zijn horloge was verkocht en hoopte hij
dat het de tijd die ik had besteed kon vergoeden. Ik heb dat bedrag geaccepteerd.”
5.26 De raad overweegt het volgende. Onvoldoende is gebleken dat sprake was van
een feitelijke belemmering om giraal te betalen. Cliënt F had de opbrengst van de
verkoop van het horloge eerst op zijn rekening kunnen storten om vervolgens het bedrag
aan verweerder over te maken. De beschreven omstandigheden bieden dan ook geen rechtvaardiging
om de contante betaling te accepteren. Hiermee is het dekenbezwaar in zoverre gegrond.
Cliënt G
5.27 Op 23 oktober 2017 heeft verweerder van cliënt G € 2.500,- contant ontvangen
en op 27 oktober 2017 heeft hij € 3.000,- contant ontvangen. De cliënt was verwikkeld
in een witwaszaak in Nederland maar was niet gedetineerd. Midden 2017 is hij (terug)
geëmigreerd naar Chili. In het kader van de witwaszaak is er op goederen en de woning
van cliënt beslag gelegd. Verweerder heeft voor deze betalingen de volgende verklaring
gegeven:
“Voordat zijn immigratie naar Chili gestalte kreeg heeft hij - voor zover nog mogelijk
- zijn bezittingen verkocht en rekeningen (ook na druk door de bank) geliquideerd.
De betaling is door cliënt zelf geschied. Omdat hij zijn Nederlandse schepen had verbrand
en zijn bankrekening had geliquideerd, was hij niet in staat om giraal mijn werkzaamheden
te betalen. Het is daarom dat ik contante betalingen accepteerde”.
5.28 De raad overweegt het volgende. Allereerst had gelet op de hoogte van het
binnen een maand totaal ontvangen contante bedrag overleg moeten plaatsvinden met
de deken. Reeds hierom is het dekenbezwaar in zoverre gegrond. Verder betekent het
enkele feit dat cliënt G geen bankrekeningen meer had in Nederland niet dat hij ook
niet kon beschikken over een bankrekening in het buitenland. Deze omstandigheid kan
dan ook niet gelden als een rechtvaardiging om de contante betalingen te aanvaarden.
Daarmee is het dekenbezwaar in zoverre eveneens gegrond.
Cliënt H
5.29 Op 6 november 2017 heeft verweerder van cliënt H € 4.307,60 contant ontvangen.
Deze cliënt was eerder vervolgd in een mega-strafzaak en was uiteindelijk vrijgesproken.
Verweerder heeft voor deze betaling de volgende verklaring gegeven:
“Als gevolg van deze zaak hebben al zijn bankrelaties de samenwerking met cliënt beëindigd.
In dit kader heb ik cliënt verwezen naar civilist mr. X, die dit probleem overigens
niet opgelost kreeg. Het is om die reden dat ik een contante betaling van cliënt heb
geaccepteerd.”
5.30 De raad overweegt het volgende. Uit de beschreven feiten volgt afdoende dat
cliënt H feitelijk niet over zijn bankrekeningen kon beschikken en het derhalve niet
mogelijk was om verweerder giraal te betalen. Hiermee bestond er een gerechtvaardigd
belang op grond waarvan verweerder de contante betaling mocht aanvaarden. Het dekenbezwaar
is in zoverre ongegrond.
Geen twijfel bij verweerder over legale herkomst van het geld
Cliënt I
5.31 Op 28 juli 2017 heeft verweerder van cliënt I € 5.500,- contant ontvangen.
Cliënt was verdachte in een grote strafzaak en is na inverzekeringstelling heengezonden.
Hij wilde weten wat zijn juridische positie was en of er actief iets aan de verdediging
zou dienen te worden gedaan. Verweerder heeft voor deze betaling de volgende verklaring
gegeven:
“Met betrekking tot de betaling gaf hij aan dat hij als zzp elektromonteur in de bouw
werkzaam was en dat hij veelal contant werd betaald. Hij verzocht mij ook mij contant
te mogen betalen aangezien hij geen contante storting op zijn bankrekening wilde doen
met het enkele doel deze naar mijn bankrekening te doen doorstorten. Gezien de mij
bekende achtergrond van zijn werkzaamheden (ook uit het politiedossier) heb ik de
betaling in contanten geaccepteerd. Cliënt heeft de betaling zelf gedaan. Bij telling
bleek er € 500,- meer te zijn dan afgesproken. Ik heb cliënt verzocht om dit bedrag
terug te nemen maar hij heeft dit geweigerd met de opmerking dat ik al voldoende gratis
advies had gegeven.”
5.32 De raad overweegt het volgende. Allereerst had vanwege de hoogte van het ontvangen
bedrag overleg moeten plaatsvinden met de deken. Reeds hierom is het dekenbezwaar
in zoverre gegrond. Daarnaast is niet gebleken dat cliënt I feitelijk niet over een
bankrekening kon beschikken, maar dat hij het onnodig vond om het geld eerst op zijn
bankrekening te storten om het vervolgens naar de bankrekening van verweerder door
te storten. Daarmee is geen rechtvaardiging gegeven voor het aanvaarden van de contante
betaling. Het dekenbezwaar is in zoverre gegrond.
Cliënte J
5.33 Op 14 september 2017 heeft verweerder van cliënte J € 4.550,- contant ontvangen.
Het betrof de dochter van een Colombiaanse cliënt van verweerder. Cliënte J zat vast
en de vader had hem verzocht de verdediging over te nemen van de piketadvocaat. Verweerder
heeft voor deze betaling de volgende verklaring gegeven:
“De vader is niet legaal in Nederland en heeft geen structuur in de zin van een huis
op naam, bankrekeningen etc. Zijn hoofd domicilie is Spanje alwaar hij niet officieel
bij zijn echtgenote inwoont. Hij leeft in Spanje van de verkoop van auto’s.”
5.34 De raad overweegt het volgende. In de beschreven feiten en omstandigheden
kan geen rechtvaardiging worden gezien om de contante betaling te aanvaarden. Niet
gebleken is dat de vader van cliënte J feitelijk niet kon beschikken over een bankrekening
in enig ander land dan in Nederland. Het dekenbezwaar is dan ook in zoverre gegrond.
Geld overmaken vanuit Suriname (en Pakistan en India) onmogelijk/mislukt
Cliënt K
5.35 Op 28 maart 2017 heeft verweerder van cliënt K € 4.000,- contant ontvangen.
Verweerder heeft voor deze betaling de volgende verklaring gegeven:
“Cliënt leeft feitelijk in India maar zijn echtgenote bestiert een horecabedrijf/lunchroom
aan de X-laan. Mij is bekend dat in deze gelegenheid veelal contant wordt betaald.
Met betrekking tot de betaling voor mijn werkzaamheden deelde cliënt mee dat een overmaking
vanuit India niet zou lukken en verzocht hij mij om mijn kosten contant te mogen voldoen.
Zijn echtgenote heeft deze betaling verricht.”
5.36 De raad overweegt het volgende. Het enkele feit dat het overmaken van het
geld vanuit India niet zou lukken, betekent niet dat girale betaling vanaf een bankrekening
vanuit Nederland ook niet mogelijk was. De beschreven feiten en omstandigheden bieden
dan ook geen rechtvaardiging om de contante betaling te aanvaarden. Het dekenbezwaar
is in zoverre gegrond.
Cliënt L
5.37 Op 29 september 2017 heeft verweerder van cliënt L € 5.000,- contant ontvangen.
Cliënt is de zoon van cliënt X. Cliënt L werd ontboden om als getuige/verdachte in
een strafzaak door de politie te worden gehoord. Zijn vader heeft verweerder vanuit
Suriname verzocht om bijstand te verlenen aan zijn zoon, cliënt L. Verweerder heeft
voor deze betaling de volgende verklaring gegeven:
“Cliënt L zelf had geen mogelijkheid om te betalen. Zijn vader was geconfronteerd
met het probleem dat overmakingen vanuit Suriname nagenoeg onmogelijk zijn. Ik heb
met nadruk verzocht om girale betaling. Dit is niet gelukt. Op 29 september deelde
mijn secretaresse mee dat een bekend gezicht een envelop had gebracht. Navraag bleek
dat dit de heer X is geweest die mededeelde dat de overmaking niet zou zijn gelukt
en dat hij daarom (voordat hij weer het land zou verlaten) een envelop had achtergelaten.”
5.38 De raad overweegt het volgende. Vanwege de hoogte van het ontvangen bedrag
had overleg moeten plaatsvinden met de deken. Reeds hierom is het dekenbezwaar in
zoverre gegrond. Daarnaast geldt dat er voor het aanvaarden van het bedrag ook geen
rechtvaardiging bestond. De raad houdt het ervoor dat cliënt L zelf niet in staat
was om verweerder te betalen. De vader van cliënt L kon dit wel en was in Nederland.
Niet gebleken is dat cliënt L niet over een bankrekening beschikte waarop de vader
het geld kon storten, waarna het geld giraal aan verweerder overgemaakt kon worden.
Het dekenbezwaar is ook in zoverre gegrond.
Familie zamelt geld in. Weinig zinvol om dan geld eerst op de eigen rekening te storten
en vervolgens over te maken naar advocaat
Cliënt M
5.39 Op 10 oktober 2017 heeft verweerder van cliënte M € 5.000,- contant ontvangen
met betrekking tot advisering over onder andere problemen met de gemeente in verband
met het aantreffen van verdovende middelen in haar woning. Verweerder heeft voor deze
betaling de volgende verklaring gegeven:
“Cliënte gaf aan dat zij niet in staat was om mijn kosten giraal te betalen aangezien
haar familie en de familie van haar levenspartner het bedrag voor mijn kosten bijeen
dienden te brengen. Hier was tijd voor nodig. Cliënte wilde niet als een soort truc
een contante storting eigen rekening doen teneinde dat bedrag naar mijn kantoorrekening
door te sturen. Een dergelijke tournure zou bij de bank slechts vragen oproepen. Het
was daarom dat zij verzocht het verzamelde geldbedrag contant te mogen betalen. Ik
heb dat geaccepteerd.”
5.40 De raad overweegt het volgende. Allereerst geldt dat vanwege de hoogte van
het ontvangen bedrag overleg had moeten plaatsvinden met de deken. Reeds hierom is
het dekenbezwaar in zoverre gegrond. Daarnaast geldt dat niet is gebleken dat cliënt
M feitelijk niet over een bankrekening kon beschikken en giraal overmaken derhalve
niet mogelijk was. Zij vond het niet nodig om het ingezamelde geld eerst op haar bankrekening
te storten om het daarna aan verweerder over te maken. Dat zou enkel vragen bij de
bank oproepen. Deze verklaring biedt geen rechtvaardiging voor het aanvaarden van
de contante betaling door verweerder. Het dekenbezwaar is ook in zoverre gegrond.
Conclusie
5.41 De raad komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot de slotsom
dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 46
Advocatenwet door (ten behoeve) van de cliënten A, D, E, F, G, I, J, K, L en M contante
betalingen te aanvaarden zonder dat de feiten of omstandigheden deze contante betalingen
rechtvaardigden. Bovendien heeft verweerder van de cliënten A, B, C, D, E, G, I, L
en M een bedrag van € 5.000,- of meer aan contante betalingen aanvaard zonder hierover
met de deken overleg te voeren. De raad stelt vast dat verweerders handelen hiermee
in strijd is geweest met artikel 6:27 lid 2 en 3 Voda.
6 MAATREGEL
6.1 Hoewel de raad het dekenbezwaar gedeeltelijk gegrond verklaart, ziet de raad
af van oplegging van een maatregel en daarmee eveneens van een kostenveroordeling.
De raad acht hiervoor de volgende redenen relevant. Verweerders handelen in strijd
met de bepalingen van de Voda heeft plaatsgevonden in een periode waarin binnen de
strafrechtadvocatuur nog veel onduidelijkheid bestond over de betekenis van artikel
6.27 Voda en de feiten en omstandigheden die het aanvaarden van een contante betaling
door een cliënt zouden kunnen rechtvaardigen. Onder de strafrechtadvocaten heerste
destijds nog een cultuur waarbij contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of
minder onvoorwaardelijk werden geaccepteerd. Verder geldt dat verweerder uitdrukkelijk
kenbaar heeft gemaakt dat hij inmiddels geen contante betalingen meer accepteert.
Bovendien heeft de deken ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat geen enkele twijfel
bestaat over de (financiële) integriteit van verweerder. Tot slot is het tijdsverloop
vanaf de start van het onderzoek van de deken naar de contante betalingen aan het
kantoor van verweerder (medio 2021) tot de daadwerkelijke indiening van het dekenbezwaar
(begin 2024) erg lang geweest en daarmee zeer belastend voor verweerder.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond ten aanzien van de betalingen van de cliënten
A, B (gedeeltelijk), C (gedeeltelijk) D, E, F, G, I, J, K, L en M;
- verklaart het dekenbezwaar voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. M. Bootsma, M. Kemmers, K.C. van Hoogmoed en P.F.P. Nabben leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 juli 2024