ECLI:NL:TADRAMS:2024:117 Raad van Discipline Amsterdam 24-124/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:117
Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 23-07-2024
Zaaknummer(s): 24-124/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat gegrond. Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Verweerder heeft niet gereageerd op hulpverzoeken van klager en hem gedurende een periode van acht maanden niet geïnformeerd over de voortgang in zijn zaak. De raad rekent het verweerder aan dat hij geen enkel inzicht heeft getoond in zijn verwijtbaar handelen. Een adequate toelichting van zijn kant is ter zitting uitgebleven. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht de raad van oordeel dat de oplegging van de maatregel van een berisping passend.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 juli 2024
in de zaak 24-124/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigden: mr. M. Zwennes en mr. A.J.J. Kool

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 21 december 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 
1.2    Op 4 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2190339/JS/MV van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 mei 2024. Daarbij waren klager en de gemachtigden van verweerder aanwezig. Verweerder is – zonder voorafgaand bericht �� zelf niet ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 


2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft op 21 oktober 2017 een bedrijfsongeval gehad. In september 2019 heeft klager aan letselschadespecialist Hiros gevraagd om zijn werkgever (hierna: de werkgever) aansprakelijk te stellen voor de door hem geleden schade. Verweerder is de advocaat achter Hiros; zijn advocatenpraktijk is op hetzelfde adres gevestigd als Hiros.
2.3    Op 3 oktober 2019 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant: 
“In verband met het bedrijfsongeval hebben wij diverse stukken van u ontvangen. Wij kunnen en willen u graag helpen met het vergoeden van uw schade. Mijn assistente [K] zal volgende week met u bellen voor verdere afspraken. Afgelopen week heb ik zelf al gesproken met [NT], de arbeidsinspectie en ASR, verzekeraar van [T]. Met uw toestemming zou ik [T] deze week aansprakelijk kunnen stellen. Wij laten dan zien dat er met ons niet valt te spotten en u recht heeft op een schadevergoeding. Ik kijk uit naar uw spoedige berichten.”
2.4    Op 11 juni 2020 heeft verweerder de medische stukken van klager aan medisch adviesbureau Triage Consult (hierna: Triage) gestuurd en hen om een medisch advies gevraagd. 
2.5    Op 15 juni 2020 heeft de heer D. van Triage een advies uitgebracht waarin staat dat alle letsels van klager verband houden met het ongeval.
2.6    Door ASR Schadeverzekering N.V. (hierna: ASR), verzekeraar van de werkgever, is hierna aan klager een voorschot van € 2.500 uitbetaald op de derdengeldenrekening van verweerder. Dit bedrag is op 10 juli 2020 door verweerder aan klager overgemaakt.
2.7    Op 15 juli 2020 heeft de heer R. van ASR ook een medisch advies uitgebracht. Het advies luidt kort gezegd dat er geen bewijs is dat de letsels van klager aan de rechterschouder en linkerknie verband houden met het ongeval. Dat klager depressief zou zijn geraakt door het ongeval is volgens R onvoldoende aannemelijk.
2.8    Op 3 december 2020 heeft verweerder het advies van de heer R. en de aanvullende medische stukken van klager aan medisch adviesbureau Triage toegestuurd en hen opnieuw om advies gevraagd. 
2.9    Op 11 december 2020 heeft de heer D. van Triage een nieuw advies uitgebracht. Hierin staat, voor zover relevant: 
“(…) met deze aanvullende informatie weten we hoe men tot de diagnoses gekomen is en is er meer inzicht in de aard van de problematiek en het verdere beloop. (….) Uit bovenstaande moge duidelijk zijn dat ik ten aanzien van het medisch advies van collega [R] niet heel veel op te merken heb. (…)”
2.10    Op 31 januari 2021 heeft verweerder aan klager een bericht aan klager doorgestuurd van Reaal/ASR. In het bericht staat, voor zover relevant: 
“Op basis van de stukken in mijn dossier kan ik de klachten die uw cliënt op dit moment heeft niet toeschrijven aan het ongeval. (…) ik kan een aanvullende schadevergoeding in het dossier niet verantwoorden. Op grond van de tot nu toe beschikbare medische informatie wil ik uitgaan van pijnklachten gedurende een aantal weken na de val uit het busje. Het verstrekte voorschot van € 2.500,00 zie ik als vergoeding (materieel en immaterieel) van deze schade. (…)”
2.11    Bij brief van 7 januari 2022 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant: 
“Met betrekking tot de letselschade die ik heb geleden en de aansprakelijkstelling van [de werkgever] en ASR had U mij gemeld dat U verwachtte de zaak in het eerste kwartaal van 2021 te kunnen afronden. Inmiddels zijn we een jaar verder. Kunt u mij meer duidelijkheid geven, met name over:
A.    De mogelijkheden en moeilijkheden in deze zaak
B.  De acties die U gaat ondernemen
C.  Het tijdspad, ook met betrekking tot de afronding
Uw reactie zie ik met belangstelling tegemoet. Het kan in het Nederlands, voor vertaling wordt gezorgd.”
2.12    Op 20 januari 2022 heeft klager weer een brief aan verweerder geschreven. Daarin heeft hij uiteengezet welke gevolgen zijn arbeidsongeval heeft gehad en welke materiële en immateriële schade hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Hij heeft de brief als volgt geëindigd: 
“(…) Als ik bereken wat mijn materiële schade is (inkomensverlies) maar ook het verlies aan kwaliteit van leven (immateriële schade) dan is mijn verlies heel groot. Een goede schadevergoeding past daarbij. Hoe gaan we dat realiseren? Uw reactie zie ik met belangstelling tegemoet.”
2.13    Op 28 september 2022 heeft klager aan Hiros per e-mail in de Poolse taal (via het adres info@hiros,nl) een bericht gestuurd, waarvan de beëdigde vertaling luidt: 
“Op 19-09-2022 ben ik door de advocaat gebeld met de informatie dat voor hem niet meer de moeite loont om mijn zaak te leiden. Daarom vraag ik om mijn documenten terug te geven alsook de originele machtiging die ik aan u gegeven heb.”
2.14    Op 4 oktober 2022 heeft klager aan Hiros per e-mail in de Poolse taal (via het adres info@hiros,nl) twee berichten gestuurd, waarvan de beëdigde vertaling luidt: 
“Ik verzoek u mijn documenten per direct terug te sturen.”, alsmede het bericht
“Ik verzoek u per direct met mij af te rekenen.”
2.15    Op 5 oktober 2022 heeft mevrouw V, schadebehandelaar bij ASR, aan verweerder bericht, voor zover relevant: 
“Hierbij kom ik terug op uw telefonisch verzoek van 19 september 2022 waarin u vraagt om in te stemmen met een orthopedische expertise. 
Wat mij opvalt is dat u in het geheel niet gereageerd heeft op mijn bericht van januari 2021. Ik liet u weten dat uit de beschikbare medische informatie mijn medisch adviseur van mening is dat de klachten die uw cliënt ervaart niet aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Daarnaast geeft uw eigen medisch adviseur in zijn advies van 15 juni 2020 aan dat er onvoldoende medische informatie is om tot een goed oordeel te komen. Heeft u de nadien opgevraagde informatie ook aan uw medisch adviseur voorgelegd? 
De ontbrekende medische stukken dienen eerst te worden ontvangen en ik verzoek uw medisch adviseur een advies uit te brengen met daarbij een reactie op het advies van mijn medisch adviseur. Als deze stukken binnen zijn en ook uw medisch adviseur meent dat een deskundig oordeel nodig is, zal ik mijn medisch adviseur raadplegen. 
Vooralsnog zie ik geen enkele reden om op mijn eerder ingenomen standpunt terug te komen.”
2.16    In oktober 2022 heeft klager hulp gezocht bij adviesbureau Porada Zeeland (hierna: Porada). 
2.17    Op 20 oktober 2022 heeft verweerder een bericht ontvangen van de heer K. van Porada. Hierin staat, voor zover relevant: 
“Hierbij verzoeken wij u om een dag/tijdstip te noemen waarop wij telefonisch contact met u kunnen hebben over de zaak [klager]. Op maandag, 24 oktober kunnen wij na 15:00 uur, op dinsdag 25 oktober na 13:00 uur. 26 en 27 oktober kunnen wij de gehele dag.”
2.18    Op 21 oktober 2022 heeft verweerder als volgt op het bericht van de heer K gereageerd: 
“In voormeld dossier kunt u in bijzijn van cliënt mij op donderdagmorgen 27 oktober 2022, 10:00 - 10:30 uur bellen.”
2.19    Op 30 oktober 2022 heeft verweerder aan klager geschreven: 
“Na het telefonische overleg van donderdag 27 oktober – met u en [de heer K]  van Porada – wil ik graag weten wat [n]u? Ik heb u opnieuw geïnformeerd over de medische uitgangspunten. Medisch gezien is uw schade beperkt. Ik kijk uit naar uw spoedige reactie.”
2.20    Op 31 oktober 2022 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Hierbij verzoek ik u, zoals telefonisch is afgesproken op donderdag 27 oktober 2022, mijn medische rapporten van de artsen te sturen naar [mailadres Porada] t.a.v. [mevrouw K] en [de heer K].”
2.21    Op 3 november 2022 heeft verweerder aan de heer K van Porada gestuurd, voor zover relevant: 
“Cliënt heeft mij verzocht om u bijgaande stukken toe te zenden. Cliënt was bij u op kantoor 27 oktober j.l. toen wij hierover elkaar telefonisch spraken. U verzocht om een kopie van de medische adviezen die de arts van ons kantoor en de arts van [ASR] hebben verstrekt. De adviezen volgden na bestudering van en naar aanleiding van de medische stukken uit het omvangrijke dossier van cliënt. Indien u na lezing nog – niet medische – vragen heeft dan verneem ik die graag.”
2.22    Op 3 november 2022 heeft verweerder ook het bericht van ASR van 5 oktober 2022 aan de heer K van Porada doorgestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerder geschreven: 
“Na overleg met cliënt heb ik contact opgenomen met [ASR]. en op hun kosten een eindexpertise voorgesteld. (…) Hieronder treft u de reactie van [ASR] op mijn verzoek.”
2.23    Op 7 november 2022 heeft verweerder een bericht ontvangen van de heer K van Porada. De heer K heeft aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van de documenten die wij van u hebben gekregen gaat [klager] proberen om de ontbrekende informatie (om aan te tonen dat hij voor het ongeval 100% gezond was) op te vragen bij artsen, onder andere van de huisarts in Polen en in Spanje en van de artsen waar hij in behandeling was. Mocht hieruit blijken dat er toch een andere kijk op de medische gevolgen zijn laten wij u dit zo spoedig mogelijk weten.”
2.24    Op 11 november 2022 heeft verweerder aan de heer K van Porada geschreven:
“In het dossier wacht ik op de toezending van de aanvullende medische stukken. Voor de goede orde herhaal ik dat beide artsen van mening zijn dat diverse klachten die [klager] nu heeft niet door het bedrijfsongeval – kunnen – zijn veroorzaakt. Dat is nog wat anders dan dat cliënt een verklaring van een behandelend arts stuurt waaruit blijkt dat hij voor het bedrijfsongeval 100% gezond was. Dan komt de vraag ook op waarvoor cliënt bij die arts onder behandeling was. Hoe het ook zij ik wacht het even af.”
2.25    Op 15 december 2022 heeft verweerder aan de heer K geschreven: 
“Mag ik van u vernemen wat de stand van zaken is? Als er geen relevante medische stukken worden aangeleverd, is het beter om in overleg met [ASR] een lump sum overeen te komen. Dat zal als dan geen hoog bedrag zijn. In afwachting verblijf ik.”
2.26    Op 22 december 2022 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.
2.27    Op 23 december 2022 heeft klager Hiros per e-mail in het Pools – vertaald naar het Nederlands - het volgende bericht:
“Ik zou graag willen weten waarom u als firma Hiros geen antwoord op mijn e-mails geeft. U heeft mijn zaak betreffende schadevergoeding en smartengeld aangenomen. Ik wil dat u eerlijk tegenover mij als u klant bent.”
2.28    Op 12 juni 2023 heeft de heer K van Porada aan verweerder geschreven: 
“Hierbij laten wij u weten dat wij al enige maanden geen contact meer hebben met [klager]. Wij kunnen u dan ook niet verder helpen aan medische informatie.”
2.29    Op 17 juni 2023 heeft klager per e-mail het volgende aan verweerder bericht:
“Ik vraag u om met mijn het geinde geld van ASR te verrekenen.”
2.30    Op 18 juni 2023 heeft verweerder als volgt op de e-mail van klager gereageerd: 
“Uw vraag begrijp ik niet goed. Ik heb steeds gewacht op meer medische informatie. Dat zou u opsturen.(!) Helaas heb ik niets ontvangen. Daarnaast heeft [de heer K] u gevraagd om die medische informatie. Ook de [heer K] heeft nooit iets van u ontvangen.  Momenteel is er dus geen bewijs  beschikbaar voor meer schadevergoeding. Ik zal daarom contact opnemen met ASR; misschien is ASR bereid om nog iets aan schade te betalen. Waarschijnlijk is dat niet het geval. In dat geval zal ik het dossier te sluiten. Komende week neem ik nog contact met u op.”
2.31    Op 18 juli 2023 is verweerder in kennis gesteld van de op 22 december 2022 tegen hem ingediende klacht van klager.
2.32    Op 20 juli 2023 heeft de heer K op verzoek van verweerder het volgende verklaard:
“[Klager] heeft in 2022 contact met ons gezocht in verband met hulp bij zijn bedrijfsongeval. (…) Omdat hij aangaf dat uw medewerkers niet juist of onduidelijk vertaald zouden hebben, hebben wij, [de heer K en mevrouw K] samen met U en met [klager en zijn vrouw], op 27 oktober 2022 een telefonisch overleg gehad waarin u duidelijk heeft uitgelegd wat de stand van zaken was. [Mevrouw K] heeft dit voor de [familie van klager]  vertaald in het Pools. Uit dat gesprek kwam naar voren dat op basis van de beschikbare medische informatie  dat  er  voor  het  ongeval  al  sprake  was  van  een  natuurlijk degeneratieproces. Hier was [klager] het niet mee eens en zei dat het medisch dossier niet compleet zou zijn en dat hij aanvullende informatie zou opvragen bij de behandelend specialist van het ADRZ in Goes en bij zijn vorige huisarts in Spanje. We hebben toen ook afgesproken dat u zou wachten op deze informatie. Zij gaven na dit gesprek aan dat zij een andere advocaat wilden. Wij hebben [klager en zijn vrouw] verteld dat ze dat niet moesten doen en moesten vertrouwen op [verweerder] en de aanvullende informatie moesten gaan regelen en beschikbaar te stellen aan [verweerder].  Op 3 november 2022 hebben wij van [de vrouw van klager] een whatsapp bericht ontvangen dat het ADRZ een ontvangstbevestiging had gestuurd voor het opvragen van het dossier. ADRZ zou dat zo spoedig mogelijk opsturen naar [klager]. (…) Daarna hebben wij niets meer vernomen van [klager en zijn vrouw].”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder: 
a)    hem niet te informeren over de afhandeling c.q. beëindiging van zijn zaak;
b)    zijn medische documenten en financiële machtiging niet aan hem te retourneren.  

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht gaat over de dienstverlening door de eigen advocaat van klager. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdelen a) en b) 
5.2    De raad ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a) en b) aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) een gebrekkige communicatie over het verloop en de afhandeling van zijn zaak. Nadat klager een voorschot van € 2.500 had ontvangen, hoorde hij niets meer van verweerder. Klager had enkel contact met een voor verweerder werkzame tolk, maar verweerder reageerde zelf niet of nauwelijks op de berichten van klager. In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder zijn documenten niet aan hem te retourneren, terwijl klager hem hier wel om heeft verzocht. 
5.3    De raad stelt ten aanzien van klachtonderdeel a) vast dat verweerder klager op 3 oktober 2019 heeft bericht hem te willen helpen met het verkrijgen van zijn schadevergoeding. Nadat er op basis van een eerste advies van Triage van 15 juni 2020 een voorschot aan klager was uitgekeerd, zijn er op 15 juni 2020 en op 11 december 2020 nieuwe adviezen, door respectievelijk ASR en Triage, uitgebracht. In tegenstelling tot het eerste advies van Triage, werd in deze laatste adviezen geen verband tussen het letsel van klager en zijn bedrijfsongeval vastgesteld. Verweerder heeft hierna op 31 januari 2021 een bericht van ASR aan klager doorgestuurd, waarin staat dat een aanvullende vergoeding aan klager (daarom) niet kan worden verantwoord. Klager heeft vervolgens op 7 en op 20 januari 2022 (in de Poolse taal) per mail aan verweerder gevraagd hoe het met zijn zaak staat. Verweerder heeft hierop niet gereageerd. Uit een bericht van 5 oktober 2022 van ASR blijkt dat verweerder ook aan ASR niets meer had laten horen. Nadat er op 19 september 2022 – naar de raad op basis van vermeldingen in de stukken opmaakt - een telefonisch gesprek tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden, heeft verweerder eind oktober 2022 van zich laten horen door zich in het contact tussen klager met Porada te mengen, welk contact op enig moment weer is verbroken. Op basis van het klachtdossier wordt vastgesteld dat klager vervolgens, in december 2022 en in juni 2023 weer contact met verweerder heeft gezocht en hem onder meer heeft gevraagd naar de “geinde gelden”.  
5.4    Na kennisname van het klachtdossier, de daarin vervatte correspondentie en het – opvallend summiere – verweer van verweerder (die ter zitting niet is verschenen maar zich heeft laten vertegenwoordigen door twee gemachtigden), blijven veel vragen van de raad onbeantwoord. Zo is het de raad volstrekt onduidelijk wat zich in de periode tussen 31 januari 2021 en eind oktober 2022 heeft afgespeeld, of verweerder in die periode voor klager werkzaamheden heeft verricht, en zo ja; welke. Ter zitting is hierover van de zijde van verweerder desgevraagd geen duidelijkheid verschaft. Vast staat in ieder geval dat verweerder niet heeft gereageerd op de hulpkreten van klager van 7 en 20 januari 2021 – waarvan de raad op basis van de toelichting van klager mag aannemen dat deze verweerder hebben bereikt – en geruime tijd niets van zich heeft laten horen. De raad acht dit een onbegrijpelijke en onzorgvuldige gang van zaken. Het lag op de weg van verweerder om, als advocaat van klager, de voortgang van de zaak te bewaken en klager waar nodig te informeren en op de hoogte te houden en een eventuele strategie met hem af te stemmen. Verweerder heeft dit nagelaten. Hij heeft klager gedurende een periode van acht maanden in volstrekte onwetendheid laten verkeren. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Klachtonderdeel a) is in zoverre daarom gegrond. 
5.5    Ook rondom het einde van de dienstverlening door verweerder, zo daar al sprake van is, blijft de raad vooral met veel vragen zitten. Terwijl klager stelt dat verweerder hem op 19 september 2022 telefonisch zou hebben bericht dat de zaak niet meer de moeite waard zou zijn, waarna klager – naar achteraf bleek – in december 2022 bij de deken klaagde over het einde van de dienstverlening door verweerder en medio juni 2023 aan verweerder schreef dat hij de geïnde gelden terug wenste althans wilde verrekenen, was de dienstverlening, volgens verweerder zelf, helemaal nooit geëindigd. In oktober 2023 antwoordt verweerder op vragen van de deken hierover dat het dossier “formeel nog loopt”, hetgeen hij nogmaals herhaalt in zijn bericht aan de deken van 28 november 2023. Ook wat betreft de status en het einde van de dienstverlening, lag het vanzelfsprekend op de weg van verweerder om hierover aan klager duidelijkheid te verschaffen. Ook in zoverre is klachtonderdeel a) gegrond. 
5.6    Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt de raad vast dat klager – na het hiervoor genoemde telefoongesprek met verweerder op 19 september 2022 – op zowel 28 september 2022 als op 4 oktober 2022 per e-mail aan verweerder heeft verzocht om teruggave van zijn documenten. Uit de toelichting van klager ter zitting leidt de raad af dat deze berichten via de gebruikelijke kanalen zijn gestuurd en deze dan ook geacht mogen worden verweerder te hebben bereikt. Niet gebleken is dat verweerder op deze verzoeken van klager heeft gereageerd. Hij heeft de zaak voort laten duren zonder in te gaan op de berichten van klager. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van dit klachtonderdeel niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem mocht worden verwacht. Klachtonderdeel b) is daarom ook gegrond.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Verweerder heeft niet gereageerd op hulpverzoeken van klager en hem gedurende een periode van acht maanden niet geïnformeerd over de voortgang in zijn zaak. Ook in het kader van de onderhavige tuchtprocedure heeft verweerder onduidelijkheid laten bestaan over de aard, omvang en voortgang van zijn werkzaamheden en de communicatie daarover met klager. De raad rekent het verweerder aan dat hij geen enkel inzicht heeft getoond in zijn verwijtbaar handelen. Een adequate toelichting van zijn kant is ter zitting uitgebleven. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht de raad van oordeel dat de oplegging van de maatregel van een berisping passend. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.


BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in beide klachtonderdelen gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op; 
- veroordeelt verweerder tot betaling aan het griffierecht van € 50,- aan klager; 
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. 

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. D. Horeman en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024. 


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 8 juli 2024