ECLI:NL:TADRAMS:2024:116 Raad van Discipline Amsterdam 24-117/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-07-2024 |
Datum publicatie: | 23-07-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-117/A/NH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in beide onderdelen ongegrond. Er bestond voor verweerster in de gegeven omstandigheden voldoende aanleiding om klager in zijn hoedanigheid van bestuurder van de BV aan te spreken op zijn handelen en zij heeft met het aankondigen van een klacht tegen hem naar het oordeel van de raad de belangen van klager niet onevenredig geschaad. Dat klager het niet eens was met de door verweerster gebruikte bewoordingen, betekent niet dat verweerster de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 juli 2024
in de zaak 24-117/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. J.J. de Boer
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 september 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 29 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/2264952
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 mei 2024. Daarbij waren
klager, in het bijzijn van zijn echtgenote, en verweerster met haar gemachtigde aanwezig.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van verweerster van 14 maart 2024 en van 18 april 2024 en
van de nagezonden stukken van klager van 21 april 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De vrouw van klager is (indirect) bestuurder van Sans Atout B.V. (hierna: de
BV). De BV houdt zich bezig met de verhuur van appartementen. Eén van die appartementen
werd tot 30 november 2022 gehuurd door mevrouw W, cliënte van verweerster.
2.3 Klager is registeraccountant en eigenaar van een, in een aparte vennootschap
ondergebracht, accountantskantoor (hierna: de accountants BV).
2.4 Rondom de beëindiging van de huurovereenkomst is een geschil ontstaan tussen
de BV en haar (voormalig) huurster mevrouw W. Mevrouw W wordt in dit geschil bijgestaan
door verweerster en de BV door mr. O. De BV heeft zich aan de hand van een inspectierapport
op het standpunt gesteld dat er bij oplevering gebreken aan het appartement kleven,
dat de herstelkosten daarvan voor rekening van mevrouw W moeten komen en dat de waarborgsom
daarom niet volledig aan mevrouw W dient te worden terugbetaald. Mevrouw W heeft dit
bestreden en zich op het standpunt gesteld dat de gehele waarborgsom moet worden terugbetaald.
2.5 Bij e-mailbericht van 8 december 2022 heeft mr. O aan de heer K, toenmalig
contactpersoon voor mevrouw W, geschreven:
“(…) Het gehuurde is niet goed opgeleverd. Uit het bijgaande opnamerapport blijkt
dat sprake is van vegen op de muur. (…) Kortom: [mevrouw W] is verantwoordelijk voor
de kosten van het herstel van het schilder/spuitwerk. De [BV] heeft een offerte laten
maken voor de kosten van het herstel. Die offerte treft u bijgaand aan. (…)” Als bijlage
bij die e-mail is een offerte gevoegd van KSH Schilderwerken met een totaalbedrag
van € 3.129,89.
2.6 De heer K heeft namens mevrouw W op 9 december 2022 aan mr. O per e-mail geantwoord:
“(...) Uit onderstaande voorbeeld van het uitcheck rapport (…) van de vorige huurster,
mevrouw L(…), blijkt namelijk dat exact dezelfde schade al aanwezig waren bij de uitcheck
/ oplevering van de woning door de vorige huurster (…) Mevrouw L.(…) is aansprakelijk
gesteld voor herstel van deze schade en heeft hiervoor van [klager] een factuur van
KSH Schilderwerken ontvangen. Deze kosten zijn van haar borg ingehouden. Er is dus
een factuur opgemaakt maar deze werkzaamheden zijn aantoonbaar niet uitgevoerd. Onderstaand
een screenshot van dit factuur (…) Gelet op voornoemde heeft mevrouw W (…) de woning
verlaten zoals zij hem heeft aanvaard ”
2.7 In een brief van 29 december 2022 heeft verweerster aan de BV en aan de accountants
BV, “t.a.v. [klager]” geschreven, voor zover relevant:
“Geachte [klager],
Mevrouw [W] heeft zich tot mij gewend met het verzoek haar te adviseren over haar
rechtspositie (…). U bent materieel bestuurder van de [BV] althans u bent feitelijk
leidinggever van de [BV]. (…)
De door u ingeschakelde makelaar (...) heeft tijdens deze [eind]inspectie foto’s van
het gehuurde gemaakt. (…) cliënte [is] verzocht haar handtekening te zetten op zijn
mobiele telefoon. De [makelaar] heeft daarbij medegedeeld dat de handtekening “slechts”
betrekking zou hebben op de constateringen althans gemaakte foto’s. Vervolgens heeft
[de makelaar] per e-mail van woensdagmiddag 30 november 2022 het inspectierapport
aan cliënte toegezonden. Op dit inspectierapport wordt vermeld dat er sprake zou zijn
van “vegen op de muur”, “strepen op de muur” en “schade stucwerk”. Deze “gebreken”
zouden “voor rekening van huurder” komen. Per e-mail van 1 december 2022 heeft cliënte
geprotesteerd tegen bovenomschreven onbetamelijke handelwijze.(…)
Vast staat dat de vegen, strepen en schade aan het stucwerk bij aanvang van de huurovereenkomst
reeds in het appartement aanwezig waren. Dit blijkt uit het inspectierapport van de
vorige huurster (…) van 13 augustus 2021. U heeft de waarborgsom ook niet volledig
aan [de vorige huurster] terugbetaald. U heeft in dit kader een factuur van KSH Schilderwerken
van € 530,- aan [mevrouw L.] verstrekt. Dit terwijl het schilderwerk kennelijk niet
is uitgevoerd. De door u verstrekte factuur us kennelijk onjuist en/of misleidend.
(…)
Namens cliënte verzoek ik u de waarborgsom van € 3.000,- binnen zeven dagen na dagtekening
van dit schrijven aan cliënte terug te betalen. Indien u niet binnen de gestelde termijn
aan dit verzoek voldoet, zal ik namens cliënte overgaan tot het opstarten van een
gerechtelijke procedure en indiening van een klacht bij de NBA. (…)”
2.8 In een reactie hierop heeft mr. O bij e-mailbericht van 13 januari 2023 aan
verweerster geschreven, voor zover relevant:
“(..) Ten eerste uw cliënte is een overeenkomst aangegaan met [de BV] (..). [Klager]
heeft daar helemaal niets mee te maken. De enige reden dat u ook [klager] hebt aangeschreven
is de kennelijke intentie om druk uit te oefenen om aan uw sommatie gevolg te geven.
De omstandigheid dat u daarbij ook dreigt met een tuchtklacht tegen [klager] die formeel
helemaal niets met [de BV] te maken heeft sterkt mij in die gedachte en valt eigenlijk
niet anders te kwalificeren dan als chantage. Zoals u weet is het dreigen met een
-niet reële- tuchtklacht op zichzelf ook weer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. [Klager]
heeft aangekondigd een klacht tegen u in te dienen op grond van het bovenstaande als
u niet schriftelijk bevestigd dat u een klacht achterwege zult laten. (…)”
2.9 Bij e-mailbericht van 23 januari 2023 heeft verweerster hierop gereageerd met,
voor zover relevant:
“1. [Mevrouw W] heeft in het kader van de huurovereenkomst voortdurend gecommuniceerd
met [klager] via [e-mailadres klager]. Ik verwijs naar de bijlagen bij deze e-mail.
De huurovereenkomst is nota bene op het kantooradres van [de accountants BV] ondertekend.
Ook zijn de sleutels conform uw eigen instructie ingeleverd op het kantooradres van
[accountants BV]. Dat [accountants BV] of [klager] niets met de zaak te maken heeft,
is feitelijk onjuist.
2. Zoals aangegeven zet ik grote vraagtekens bij de door [klager] aan [mevrouw
L] verstrekte factuur van KSH Schilderwerken van € 530,- inclusief BTW. (…). Inmiddels
staat vast dat de schilder- en herstelwerkzaamheden zoals vermeld op deze factuur
niet hebben plaats gevonden. De (inhoud en verstrekking van de) factuur is dan ook
onjuist en misleidend. [Klager] heeft het doen voorkomen alsof (a) de gebreken in
het appartement zouden zijn en/of worden hersteld en (b) er schilder- en herstelkosten
zouden zijn gemaakt. [Mevrouw L] is benadeeld door de inhouding van het bedrag van
€ 530,- op haar waarborgsom. Zoals aangegeven acht ik deze handelswijze zeer
kwalijk voor een registeraccountant. Het is mijns inziens overigens zeer onaannemelijk
dat [klager] een vergoeding heeft betaald voor schilder- en herstelwerkzaamheden die
niet hebben plaats gevonden. Dit geldt temeer nu KSH Schilderwerken en [klager] kennelijk
vaker zaken met elkaar doen. (…)"
2.10 Op 20 maart 2023 heeft verweerster namens mevrouw W een dagvaarding tegen
de BV ingediend. Hierin staat, voor zover relevant:
“(…) [Klager] heeft een factuur aan [mevrouw L] verstrekt en het doen voorkomen alsof
a) de gebreken in het appartement zouden zijn en/of worden hersteld en (b) er herstelkosten
zouden zijn gemaakt. Er is sprake van benadeling en misleiding van [mevrouw L]. Voor
een registeraccountant een buitengewoon kwalijke gang van zaken. (…)”
2.11 Bij vonnis van 4 oktober 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland,
locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), de vordering van mevrouw W tot betaling
van de borgsom door de BV grotendeels toegewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster:
a) hem te hebben gechanteerd door in een sommatiebrief, waarin klager ten onrechte
als feitelijk bestuurder is aangemerkt, te dreigen met een tuchtklacht bij de NBA
als de waarborgsom niet wordt terugbetaald;
b) zich schuldig te hebben gemaakt aan smaad en laster door klager in de dagvaarding
te beschuldigen van misleiding en een onbetamelijke handelwijze.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde
partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te
behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid
is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich
niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten
mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts
dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan
op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient,
opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de
advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of
die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Dit klachtonderdeel is gericht tegen het slot van de brief van verweerster
van 29 december 2022, in het bijzonder de passage waarin verweerster meldt (onder
meer) een tuchtklacht tegen klager in te dienen wanneer de waarborgsom niet aan haar
cliënte wordt terugbetaald. Zoals klager ter zitting heeft toegelicht, acht hij het
in algemene zin niet toegestaan dat een advocaat dreigt met een tuchtklacht om de
wederpartij ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan; vooral daarop is zijn klacht
dan ook gericht.
5.3 Voor zover klager betoogt dat het een advocaat nooit is toegestaan aan te kondigen
dat een tuchtklacht wordt ingediend wanneer een bepaalde gedraging of (rechts)handeling
uitblijft, wordt hij daarin niet gevolgd. Uitgangspunt is dat steeds per geval, aan
de hand van de hiervoor in 5.1 geschetste norm, zal moeten worden bezien of tuchtrechtelijk
verwijtbaar is gehandeld. De raad stelt vast dat verweerster in haar brief van 29
december 2022 namens haar cliënte het standpunt heeft ingenomen dat de gang van zaken
rondom de totstandkoming van het rapport van de eindinspectie onbetamelijk was geweest,
dat de daarbij geconstateerde gebreken al aanwezig waren toen de vorige huurster in
2021 het appartement verliet en dat destijds door klager een onjuiste en misleidende
factuur was verstrekt op basis waarvan aan de vorige huurster kosten in rekening waren
gebracht voor werkzaamheden die niet waren uitgevoerd. Verweerster heeft klager vervolgens,
namens haar cliënte, gesommeerd over te gaan tot betaling van de waarborgsom, bij
gebreke waarvan verweerster aankondigde over te gaan tot het voeren van een gerechtelijke
procedure en indiening van een klacht tegen klager bij de Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants (hierna: NBA). Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met
de onderhavige mededeling om een tuchtklacht tegen klager in te dienen, tegen de achtergrond
van de eerder in die brief geschetste gedragingen, geen tuchtrechtelijke norm overtreden.
Als advocaat van de wederpartij had zij de vrijheid om, ter behartiging van de belangen
van haar cliënte, dit zo op te schrijven.
5.4 Evenmin kan het verweerster tuchtrechtelijk worden aangerekend dat zij haar
brief van 29 december 2022 aan de BV “ter attentie van” klager had gezonden. Zoals
verweerster heeft toegelicht, was dit geen ondoordachte zet, maar deden zich verschillende
omstandigheden voor die maakten dat zij reden zag klager, op diens zakelijke adres
aan te schijven. Zo liep de communicatie met mevrouw W doorgaans via het e-mailadres
van klager. Ook was de betwiste factuur door klager toegezonden. Bovendien is klager
ook in het vonnis van de kantonrechter van 29 december 2022 aangeduid als vertegenwoordiger
en als directeur-grootaandeelhouder van de BV. Er bestond voor verweerster in de gegeven
omstandigheden daarom voldoende aanleiding om klager in zijn hoedanigheid van bestuurder
van de BV aan te spreken op zijn handelen en zij heeft met het aankondigen van een
klacht tegen hem naar het oordeel van de raad de belangen van klager niet onevenredig
geschaad. Klachtonderdeel a) is gelet op het voorgaande ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klager verwijt verweerster zich schuldig te hebben gemaakt aan smaad en laster
door klager in de dagvaarding van 20 maart 2023 te beschuldigen van misleiding en
een onbetamelijke handelwijze.
5.6 De raad stelt vast dat het onderliggende geschil zich toespitste op de vraag
of de aangevoerde herstelkosten terecht ten laste van de door mevrouw W betaalde waarborgsom
waren gebracht. Daarbij heeft verweerster in de dagvaarding van 20 maart 2023 geschreven
dat met de door klager ingebrachte factuur sprake was van benadeling en misleiding
en dat dit “voor een registeraccountant een buitengewoon kwalijke gang van zaken is”.
Naar het oordeel van de raad mocht verweerster dit, ter behartiging van de belangen
van haar cliënte, zo formuleren. Dat klager het niet eens was met de door verweerster
gebruikte bewoordingen, betekent niet dat verweerster de grenzen van de haar als advocaat
van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Klachtonderdeel b) is gelet
op het voorgaande eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. D. Horeman en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 juli 2024.