ECLI:NL:TADRAMS:2024:115 Raad van Discipline Amsterdam 24-153/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:115
Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 23-07-2024
Zaaknummer(s): 24-153/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening door de eigen advocaat deels gegrond ten aanzien van klachtonderdeel a). De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Hoewel verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door procedurele onjuistheden aan hem te verkondigen en niet duidelijk met hem te communiceren, ziet de raad in de gegeven omstandigheden aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel. De raad weegt hierin mee dat verweerder in het kader van de behandeling van de onderhavige klacht meteen heeft erkend dat zijn berichtgeving aan klager over de gevolgen van het feit dat de wederpartij in de hogerberoepprocedure verstek had laten gaan, niet toereikend was. Ook heeft verweerder erkend dat hij scherper had kunnen formuleren toen klager de mogelijkheid opwierp dat in de procedure nog aanvullende stukken konden worden ingediend. Daarnaast heeft verweerder zich op vele andere punten in zijn bijstand aan klager overduidelijk ingespannen, ook op de momenten waar bijstand door een advocaat niet vanzelfsprekend is. Ook weegt de raad mee dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 juli 2024
in de zaak 24-153/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigden: mrs. L.J. Böhmer en J.T. Maat

over:

verweerder
gemachtigde: mr. H.C.M.J. Karskens


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 24 augustus 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 
1.2    Op 1 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2259527/JS/KV van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 mei 2024. Daarbij waren klager met zijn gemachtigden en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 15 mei 2024. 


2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft een geschil gehad met de verhuurder van zijn woning (hierna: Stadgenoot). Tussen klager en Stadgenoot zijn in dat kader drie procedures gevoerd. Stadgenoot werd in deze procedures steeds bijgestaan door mr. M. Klager werd in die procedures bijgestaan door verschillende advocaten.
2.3    Op 4 mei 2021 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in één van de procedures tussen klager en Stadgenoot, waarna mr. O klager heeft bijgestaan in de daaropvolgende hoger beroepprocedure (hierna: de eerste beroepsprocedure). 
2.4    Een andere procedure tegen Stadgenoot werd voor klager behandeld door mr. T. 
2.5    Op 10 maart 2022 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een andere procedure tussen klager en Stadgenoot. De kantonrechter heeft onder meer de huurovereenkomst tussen klager en Stadgenoot ontbonden en klager veroordeeld tot ontruiming over te gaan en de huurachterstand te betalen. Verweerder heeft klager hierna in de tegen die uitspraak gerichte hoger beroepprocedure (hierna: de tweede beroepsprocedure) bijgestaan.
2.6    Op 17 mei 2022 heeft verweerder in een e-mailbericht aan klager, voor zover relevant, bericht: 
“(…) Mijn werkzaamheden bestaan uit: indienen pro forma hoger beroep, opstellen memorie van grieven, bestuderen memorie van antwoord, voorbereiden en bijwonen zitting. De grieven stuur ik eerst naar jou in concept, dat zal ik tijdig doen. 
Over het procesrisico hebben we al gesproken, o.a. gisteren per telefoon. Als je ongelijk krijgt in hoger beroep, dan moet je de proceskosten van wederpartij betalen. (…) De vraag is of hoger beroep mogelijk is, omdat het geschil deels gaat over een uitspraak van de huurcommissie. Die uitspraak is voorgelegd aan de kantonrechter en daarna is het oordeel van de rechter ex art. 262 lid 2 BW niet vatbaar voor hoger beroep. We hebben dat besproken en jij realiseert je dat. Toch zien we nog kansen voor succes, o.a. omdat de ontbinding gebaseerd is op de huurachterstand die weer is gebaseerd op de uitspraak van de huurcommissie. Daarom heb je mij opdracht gegeven het hoger beroep door te zetten. Ik kan uiteraard geen garanties geven over de uitkomst en ik kan ook niet uitsluiten dat het gerechtshof oordeelt dat het bestreden vonnis niet-appellabel is. Dat even voor alle duidelijkheid.”
2.7    In een e-mailbericht van 25 mei 2022 heeft mr. M, advocaat van Stadgenoot, aan verweerder geschreven, voor zover relevant: 
“(…) Ik heb u erop gewezen dat het vonnis, voor wat betreft een huurverlaging op grond van gebreken, non-appellabel is. (…) Op 12 mei 2022 nam u telefonisch contact met mij op en liet mij weten dat uw cliënt heeft besloten het hoger beroep door te zetten. (…) 
Ik wijs u erop dat u als advocaat een eigen verantwoordelijkheid hebt in deze en dat u zich niet kunt verschuilen achter de opdracht van uw cliënt. U bent immers Dominus litis. Voortzetting van de procedure leidt ertoe dat u op meerdere punten de voor advocaten geldende gedragsregels schendt en derhalve klachtwaardig handelt. (…) Tot slot wijs ik u erop dat het doorzetten van het hoger beroep misbruik van procesrecht oplevert, nu het instellen van het hoger beroep, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. (…) 
Gelet op het voorgaande verwacht ik dat u het hoger beroep alsnog per omgaande intrekt.”
2.8    Op 13 juni 2022 heeft verweerder de door hem opgestelde concept-memorie van grieven in de tweede beroepsprocedure aan klager gestuurd. Klager heeft hier op 21 juni 2022 op gereageerd met, voor zover relevant: 
“Heel hartelijk dank voor de opgestelde grieven en dank voor het kernachtige formuleringen van de feiten. Meester, ik heb afgelopen week een soort van burnout gehad. Mijn hersen zijn door alle druk en stress als het ware geïmplodeerd en het is voor mij erg moeilijk om goed te concentreren. Dit is heel vervelend nu juist de grieven moeten worden opgesteld. Ik vertrouw echter op uw expertise. (…)”
2.9    In een e-mailbericht van 23 juni 2022 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant: 
“(…) Het inbrengen van het Liander rapport is niet voldoende, je moet in een processtuk verwijzen naar dat rapport en verwijzen naar meldingen die je hebt gedaan. Zo concreet mogelijk. (…) Anders doet een rechter er niks mee, dat merk je nu. 
Je verwijst in “verweer op het vonnis” m.b.t. spanning op de bedrading naar de rapporten (…) maar je noemt geen paginanummers, je citeert niet. Daarom is het te vaag. Ik ga hier niks mee doen, want mij ontbreekt de tijd om die rapporten door te spitten op zoek naar de passage die jij bedoelt. (…) 
Nee, je kunt nu niet protesteren tegen de opmerking (…) in het vonnis (…) dat de werkzaamheden zijn afgerond. (…) Dat valt (…) dus onder het appèlverbod. Die discussie ga ik dus niet beginnen, want dat is zinloos. 
Met de vastgestelde schade aan de inboedel kan ik in deze procedure niets doen, dat is een andere kwestie. (…)”
2.10    Op 28 juni 2022 heeft verweerder de memorie van grieven bij het gerechtshof te Amsterdam (hierna: het hof) ingediend. 
2.11    Op 6 juli 2022 heeft verweerder aan klager gemaild, voor zover relevant: 
“Stadgenoot heeft zich nog niet gesteld in het hoger beroep. Zij voeren dus geen verweer, daarom is aan Stadgenoot verstek verleend. Dit betekent dat de vorderingen waarschijnlijk zullen worden toegewezen. De vraag is nu: wil je nog een mondelinge behandeling of wil je dat het Hof vonnis wijst? Ik adviseer het laatste, omdat verstek is verleend. (….)”
2.12    Klager heeft op voornoemd bericht dezelfde dag gereageerd met, voor zover relevant: 
“Dank voor uw bericht. En, Wow! Ik ben erg verbaas[d] en overvallen door dit bericht. Maar dit is onverwachts goed nieuws toch? (ik begrijp dat er een addertje onder het gras kan zitten.) 
Ik volg uw advies om het hof te vragen vonnis te wijzen graag op. Ik heb baat bij een spoedige uitspraak dus dit is in mijn belang. Zeker als alle vorderingen toegewezen dienen te worden. 
Vind u het goed dat ik dit nieuws met de andere advocaten deel?(…)”
2.13    Stadgenoot heeft het verstek in de tweede hogerberoepprocedure niet meer gezuiverd. Nadat verweerder zich bij het hof had beklaagd over de lange duur, heeft hij op 27 juli 2022 van het hof bericht ontvangen waarin is toegelicht dat de zaak ingepland staat op de raadkamer van 4 april 2023, te weten op de dag waarop ook de mondelinge behandeling is bepaald in de eerste hogerberoepprocedure en dat na ommekomst daarvan een termijn van 10 weken gaat lopen voor het wijzen van arrest.   
2.14    Medio augustus 2022 heeft klager verweerder gevraagd hem te helpen met het stellen van aanvullende vragen aan de arts in verband in verband met het aantonen van een verband tussen de medische klachten van klager en de aanvraag van een urgentieverklaring. Verweerder heeft gereageerd met, voor zover relevant: 
“(…) Uiteraard wil ik je helpen en contact met haar opnemen. Heeft zij een e-mail of mobiel nummer? Dat werkt makkelijker dan een centraal nummer.”
2.15    Op 15 oktober 2022 heeft klager een brief van zijn huisarts aan verweerder gestuurd. 
2.16    In een e-mailbericht van 16 november 2022 heeft verweerder op het bericht van 15 oktober 2022 van klager gereageerd met, voor zover relevant:
 “(…) Ik kan deze brief misschien inbrengen als extra productie, maar omdat het arrest pas in juni zal zijn doe ik dat pas over een paar maanden omdat er wellicht nog meer bij komt. (…)”
2.17    Op 18 juli 2023 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter van 10 maart 2022 bekrachtigd. Alle door verweerder namens klager ingestelde grieven zijn verworpen. 
2.18    De veroordeling tot ontruiming is ten uitvoer gelegd en klager heeft de woning van Stadgenoot verlaten. 
2.19    Klager heeft verweerder in een e-mailbericht van 28 juli 2023 geschreven, voor zover relevant: 
“Dank voor het gesprek zojuist, N.a.v. mijn vorige mail hadden wij telefonische contact. We hebben gesproken over de negatieve uitkomst van mijn zaak. Mijn zorgen over uw rechtsbijstand, adviezen en uw optreden in mijn zaak heb ik uitgebreid met u besproken. U bent echter van mening dat u uw best heeft gedaan en niks anders kon/zou doen. Het gesprek heeft mijn zorgen niet weggenomen. Integendeel. Tijdens het gesprek verweet ik u dat u na het indienen van de grieven niets meer heeft ingebracht in mijn zaak, ondanks mijn duidelijke verzoeken hiertoe weigerde u dit. U gaf wel toe dat u wellicht beter had moeten communiceren dat de vorderingen niet automatische worden toegewezen. Verder stelde u dat wanneer verstek is verleend het niet meer mogelijk is om nadere stukken in te dienen. (…) Ik stel u hierbij aansprakelijk voor alle materiele en immateriële (en toekomstige) schade die ik wegens uw nalatigheid en welbewuste toebrengen van schade aan mijn zaak en daarmee mijn situatie. Met klem verzoek u hierbij alvast de kosten met spoed de kosten voor een second opinion advocaat voor te schieten zodat de schade kan proberen te beperken. De kosten voor een second opinion zijn u bekend en bedragen 5000 euro. De woning die op het spel staat heeft een waarde van 500.000. Kiest u maar.”
2.20    Klager heeft hierna een interne klacht tegen verweerder ingediend bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder (hierna: mr. G). 
2.21    In een e-mailbericht van 2 augustus 2023 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant: 
“(…)Ik vind het uiterst teleurstellend dat je nu zo doet tegen mij. (…) Nu lijkt het erop dat ik stank voor dank krijg. (…) Het is niet mijn schuld dat je de zaak hebt verloren.” 
2.22    Hierop heeft klager dezelfde dag gereageerd met:
 “Het belangrijkste gedeelte laat je weer weg: Namelijk dat jij mij boos opbelde om mij uit te schelden en uit te maken voor afperser. Jij viel mij aan je idiote voorstelling dat ik je loop te chanteren. Dat is pas een ernstige beschuldiging. Dat ik daarvan schrik en overstuur raak en dingen terug roep mag jij alles van vinden.”
2.23    Verweerder heeft hierop gereageerd met: “Ik mocht kiezen tussen  € 5.000 betalen of een klacht ontvangen... dus ja, dat schiet bij mij in het verkeerde keelgat.” Hierop reageert klager met: “Dat is totaal onjuist. Ik neem hier echt aanstoot aan! Lees mijn bericht nog even terug (…)Ik heb nooit gezegd dat ik een klacht zou indienen als je niet zou betalen. Dat maak jij ervan.” Klager heeft vervolgens het betreffende mailbericht doorgestuurd en daarbij aan verweerder gevraagd waar hij ziet dat verweerder van klager moest kiezen tussen 5000 euro en een klacht. Hierbij heeft klager geschreven: “(…) Inderdaad nergens! Deze ongepaste, onheuse aantijgingen en ongefundeerde beschuldigingen van strafbare feiten aan mijn adres kunnen absoluut niet [verweerder]. En ik accepteer ze dan ook niet. Ik voeg dit incident toe aan de lopende klacht tegen u. Ik voel me nu heel ongemakkelijk, onveilig en bedreigd door u. Ook bevestigd u mijn zorgen over uw professionaliteit.”
2.24    Verweerder heeft in een reactie op de interne klachtenprocedure op 7 augustus 2023 aan mr. G geschreven, voor zover relevant: “
(…) [Klager] dient niet alleen een klacht tegen mij in, maar ook tegen [mr. O] en [mr. T]. Al eerder diende hij een klacht in tegen [mr. M]. Hij heeft veel advocaten versleten en dient tegen werkelijk iedereen een klacht in, ook tegen deurwaarders en tegen aannemers van Stadgenoot. Hij doet in het begin aardig en vriendelijk maar als het resultaat niet zoals gewenst is dan richt hij zijn pijlen op advocaten, hulpverleners etc. Uit de mails blijkt wel dat communiceren met hem uiterst moeizaam is, want hij heeft een geheel eigen beeld van de werkelijkheid. Ik probeerde hem toch te helpen, daar heb ik nu spijt van. (…)”
2.25    In een e-mailbericht van 23 augustus 2023 heeft verweerder aan mr. O om het vonnis van 4 mei 2021 gevraagd. Verweerder schrijft hierbij, voor zover relevant: “(…) Dit i.v.m. een klacht die [klager] indiende tegen mij.(…)” Mr. O heeft hier dezelfde dag op gereageerd met: “[Klager] berichtte mij dat, indien [mr. G] informatie wil opvragen, zij dat bij hem kan doen. Verweerder heeft hierna het vonnis van 4 mei 2023 alsnog dezelfde dag aan mr. G doorgestuurd. 
2.26    Op 24 augustus 2023 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken. 
2.27    Op 25 augustus 2023 is de interne klacht tegen verweerder ongegrond verklaard. 


3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder: 
a)    niet adequaat te hebben opgetreden door in de [tweede, rv] hoger beroepprocedure te volstaan met een te algemeen bewijsaanbod en door procedurele onjuistheden te verkondigen aan klager, dan wel zeer onduidelijk te communiceren;
b)    bedreigingen en beschuldigingen richting klager te hebben geuit die volledig ongegrond zijn;
c)    in de interne klachtprocedure ongegronde beschuldigingen te hebben geuit en beweringen te hebben gedaan;
d)    zijn geheimhoudingsplicht te hebben geschonden door te hebben geprobeerd informatie op te vragen bij de huidige advocaat van klager over de zaak, waarbij verweerder heeft gemeld dat klager een cliënt van hem was en een klacht tegen hem had ingediend. Hieruit blijkt ook dat verweerder nooit kennis heeft genomen van alle relevante feiten;
e)    grove fouten te hebben gemaakt, waardoor de uitkomst van het hoger beroep voor klager negatief is uitgevallen. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de raad of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht

Klachtonderdelen a) en e)
5.2    De raad ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a) en e) aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling. 
5.3    De raad overweegt dat verweerder met zijn mededeling van 6 juli 2022 aan klager, dat zijn vorderingen waarschijnlijk door het hof zouden worden toegewezen, een te rooskleurig beeld heeft geschetst over de kansen van klager in de hoger beroepprocedure. De raad acht het voorstelbaar dat verweerder met het doen van deze mededeling onjuiste verwachtingen bij klager heeft gewekt, hetgeen zijn bevestiging vindt in de reactie van klager op dit bericht. Klager reageerde hierop direct verheugd, maar ook verbaasd. Het lag op de weg van verweerder om zijn cliënt, klager, op de juiste wijze te informeren en zijn adviezen daarbij te onderbouwen en waar nodig te nuanceren. Verweerder had klager er daarbij in ieder geval op moeten wijzen dat het feit dat er verstek tegen Stadgenoot was verleend, niet direct betekende dat klager dan ook in het gelijk zou worden gesteld en dat bij de beoordeling door het hof ook de inhoud van het procesdossier in eerste aanleg zou worden betrokken. Daarbij heeft verweerder op 16 november 2022 ook aan klager medegedeeld dat een door klager aangeleverde brief van zijn huisarts “misschien” nog kon worden ingebracht, terwijl de zaak toen al voor arrest stond zodat er in beginsel geen mogelijkheid meer bestond om stukken in te dienen. Ook op dat onderdeel heeft verweerder klager dan ook onvoldoende (duidelijk) geïnformeerd en mogelijk ten onrechte verwachtingen bij hem gewekt. Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht. De raad is daarom van oordeel dat klachtonderdeel a) gegrond is voor wat betreft het verwijt dat verweerder procedurele onjuistheden aan hem heeft verkondigd en onduidelijk met klager heeft gecommuniceerd in de hoger beroepprocedure.
5.4    Voor zover klager aanvoert dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te volstaan met een te algemeen bewijsaanbod en met “blote” betwistingen van stellingen, zoals klager verweerder in klachtonderdeel a) daarnaast verwijt, wordt hij hierin niet gevolgd. Dat verweerder bij zijn dienstverlening in dit geval niet met de zorgvuldigheid van een bekwaam en redelijk handelend advocaat heeft gehandeld, is niet gebleken. Het feit dat het hof heeft geoordeeld dat de door verweerder ingebrachte grieven faalden bij gebrek aan onderbouwing en dat het hof geen aanleiding heeft gezien klager toe te laten tot bewijslevering, betekent in ieder geval niet dat zulks verweerder – die zich bovendien in deze zaak duidelijk voor klager heeft ingezet – dan ook tuchtrechtelijk kan worden verweten. Klachtonderdeel a) wordt voor het overige daarom ongegrond verklaard. Dit geldt eveneens voor het gemaakte verwijt in klachtonderdeel e). Niet kan worden vastgesteld dat als gevolg van het handelen van verweerder de uitkomst van het hoger beroep nadelig voor klager heeft uitgepakt. Klachtonderdeel e) is daarom ongegrond. 
Klachtonderdelen b) en c)
5.5    De raad zal de klachtonderdelen b) en c) gezamenlijk behandelen. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel b) hem op dreigende en beschuldigende toon telefonisch te hebben benaderd nadat klager een interne klacht tegen verweerder had ingediend. In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder zich ook in de interne klachtprocedure ongepast te hebben gedragen. Verweerder heeft ongegronde beschuldigingen en beweringen geuit, zoals de mededeling dat klager willekeurig klachten indient tegen iedereen die het niet met hem eens is. 
5.6    De raad overweegt ten aanzien van klacht onderdeel b) dat verweerder – mede aan de hand van een concrete gesprekslijst – met klem heeft betwist dat hij klager laat in de avond in een telefoongesprek zou hebben bedreigd. Hooguit zou sprake zijn van een telefoongesprek waarin hij zijn ergernis heeft laten blijken naar aanleiding van de veranderde houding van klager ten opzichte van verweerder. Omdat de raad in het klachtdossier geen concrete aanwijzingen heeft gevonden voor deze door klager gestelde telefonische intimidatie van verweerder richting klager, is klachtonderdeel b) naar het oordeel van de raad ongegrond. Wat betreft de uitlatingen van verweerder in de interne klachtprocedure, heeft verweerder naar het oordeel van de raad erkend dat hij aan de klachtenfunctionaris heeft laten weten dat klager meerdere klachten tegen meerdere advocaten had ingediend. Naar het oordeel van de raad betreft dit een feitelijke mededeling. Uit niets is verder gebleken dat verweerder hiermee of anderszins op ongepaste wijze zou hebben gereageerd in de interne klachtprocedure. Klachtonderdeel c) is daarom naar het oordeel van de raad eveneens ongegrond. 
Klachtonderdeel d) 
5.7    In klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder zijn geheimhoudingsplicht te hebben geschonden door aan mr. O mede te delen dat klager zijn cliënt was en een klacht tegen hem had ingediend. Hiermee heeft verweerder volgens klager in strijd gehandeld met de kernwaarde vertrouwelijkheid en met de interne klachtenregeling van zijn kantoor. Ook heeft verweerder met het opvragen van het vonnis van 4 mei 2021 bij mr. O volgens klager laten zien dat hij geen kennis droeg van alle voor de zaak relevante feiten.
5.8    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn mededeling aan mr. O zijn geheimhoudingsplicht niet op ontoelaatbare wijze geschonden. Daarbij neemt de raad tot vertrekpunt dat het mr. O al in 2022 bekend was dat klager ook een cliënt van verweerder was. Mr O. behandelde immers ook een zaak voor klager tegen Stadgenoot, die bovendien wat betreft aard, onderwerp en temporeel nauw samenhing met de zaak die verweerder voor klager behandelde. Enige praktische onderlinge afstemming tussen advocaten met eenzelfde cliënt is daarbij niet ongebruikelijk. De mededeling dat klager een cliënt was van verweerder was dan ook niet nieuw voor mr. O.
5.9    Daarnaast volgt uit gedragsregel 3 lid 4 dat de geheimhoudingsplicht van advocaten niet zover strekt dat de advocaat wordt beperkt in het voeren van verweer in een procedure die tegen hem is ingesteld door degene jegens wie hij tot geheimhouding verplicht is. De advocaat neemt daarbij in acht dat hij de belangen van degene jegens wie hij tot geheimhouding verplicht is niet onnodig of onevenredig schaadt. In de toelichting op deze gedragsregel staat dat het de advocaat in zekere mate vrijstaat om vertrouwelijke informatie te gebruiken in het geval de cliënt een klacht tegen hem heeft ingediend. De advocaat heeft in een tuchtprocedure immers ook de elementaire verdedigingsrechten op grond van artikel 6 EVRM. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder in de gegeven omstandigheden aan mr. O de mededeling doen dat klager een klacht tegen hem had ingediend. Verweerder meldde dit tegen de achtergrond van zijn verzoek om de beschikking te krijgen over het vonnis van 4 mei 2021. Dat hij met het doen van deze mededeling de belangen van klager onnodig of onevenredig zou hebben geschaad, is de raad niet gebleken. De raad kan klager niet volgen waar hij stelt dat verweerder, met het door hem opvragen van voornoemd vonnis bij mr. O, er blijk van gegeven heeft dat hij niet over alle relevante kennis beschikte om zijn belangen te kunnen behartigen. Met die redenering wordt miskend dat verweerder – blijkens de inhoud van het klachtdossier – zich wel degelijk inhoudelijk in het geschil tussen klager en Stadgenoot heeft verdiept en zich heeft ingespannen om, ondanks de hiervoor genoemde onvolkomenheden, de belangen van klager zo goed mogelijk te behartigen. Klachtonderdeel d) is gelet op het voorgaande eveneens ongegrond. 

6    MAATREGEL
6.1    Hoewel verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door procedurele onjuistheden aan hem te verkondigen en niet duidelijk met hem te communiceren, ziet de raad in de gegeven omstandigheden aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel. De raad weegt hierin mee dat verweerder in het kader van de behandeling van de onderhavige klacht meteen heeft erkend dat zijn berichtgeving aan klager over de gevolgen van het feit dat Stadgenoot in de hogerberoepprocedure verstek had laten gaan, niet toereikend was. Ook heeft verweerder erkend dat hij scherper had kunnen formuleren toen klager de mogelijkheid opwierp dat in de procedure nog aanvullende stukken konden worden ingediend. De raad weegt daarbij mee dat uit het klachtdossier blijkt dat verweerder zich op vele andere punten in zijn bijstand aan klager juist overduidelijk voor hem heeft ingespannen, ook op momenten waar bijstand door een advocaat niet vanzelfsprekend is. Ook weegt de raad mee dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a) deels gegrond;
-    verklaart klachtonderdeel a) voor het overige, en de klachtonderdelen b), c) en d)    ongegrond;
-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager. 

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. D. Horeman en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 8 juli 2024