ECLI:NL:TADRAMS:2024:114 Raad van Discipline Amsterdam 24-381/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:114
Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 23-07-2024
Zaaknummer(s): 24-381/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak. Niet gebleken is dat verweerster bewust onjuiste informatie heeft gegeven aan de rechtbank. zij mocht afgaan op de informatie die haar cliënt haar had verstrekt. Niet gebleken is van een uitzonderingssituatie waarbij verweerster gehouden was deze informatie nader te onderzoeken. Evenmin is komen vast te staan dat verweerster over klaagster (ook advocaat) een signaal bij de deken heeft gegeven. Los daarvan geldt dat het afgeven van een signaal over het algemeen niet gezien wordt als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 juli 2024
in de zaak 24-381/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 24 mei 2024 met kenmerk ks/ds/23-540/2279465, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 14 juni 2024 met nagezonden stukken. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerster stond een vader van twee minderjarige kinderen bij in een complexe familierechtelijke procedure bij de rechtbank Noord-Holland, waarbij Jeugdzorg betrokken was en diverse procedures na elkaar en door elkaar liepen. In die procedure was mevrouw H als bijzondere curator benoemd. De vader heeft verweerster voorzien van verschillende processtukken en andere informatie. Tussen die stukken bevonden zich onder andere een e-mail van klaagster van 7 september 2020 aan (onder meer) de moeder en een brief van Jeugdzorg van 2 oktober 2020 aan de rechtbank waarin staat dat Jeugdzorg was gebeld door de rechtbank naar aanleiding van een brief van klaagster namens de moeder aan de rechtbank.  
1.2    Op 12 november 2020 heeft de bijzondere curator de rechtbank verzocht om een advocaat als bijzondere curator naast haar te benoemen. In haar brief deed zij de aanbeveling om klaagster hiervoor te benoemen. Zij schrijft in dat verband: 
“Als u mij toestaat om een suggestie te doen: ik weet dat de jongens via Defence for Children al eens contact hebben gezocht met [klaagster], jeugdrechtadvocaat te Amsterdam.”
1.3    De vader had verweerster laten weten dat hij bezwaar had tegen een benoeming van klaagster als tweede curator; allereerst omdat hij het niet nodig vond dat er nog een curator bij kwam en daarnaast omdat volgens de vader klaagster via de moeder al bij de procedure betrokken was. 
1.4    Verweerster heeft vervolgens bij brief van 13 november 2020 namens de vader de rechtbank als volgt geschreven, voor zover relevant: 
“Hierbij bericht ik u dat ik als advocaat zal optreden voor vader (…).
In dat kader kwam mij onder ogen de brief d.d. 12 november jl. van bijzondere curator mevrouw (…) H(…) aan uw rechtbank, waarin om een tweede bijzondere curator wordt verzocht, zijnde een advocaat die alsdan namens de kinderen een verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats zou kunnen indienen. Zij acht zichzelf daartoe niet voldoende geëquipeerd. Los van het feit dat uw rechtbank reeds in juli jl. heeft aangegeven dat deze kinderen moeten worden beschermd tegen allerlei juridische procedures (zoals verlengingsverzoeken etc.), en er helaas desondanks vele procedures in de afgelopen paar maanden zijn geweest, met alle belasting van dien (helaas is er zelfs zonder zitting besloten tot het toewijzen van de bijzondere curator in strijd met eerdere rechtsoverwegingen in eerste aanleg en in hoger beroep), is de hoofdverblijfplaats van de kinderen nog altijd bij moeder, zodat een wijziging zoals "gewenst" door de kinderen geen juridische grondslag zou hebben. Er wordt door de bijzondere curator verder een concrete naam genoemd ([klaagster]) als mogelijke optie. Belangrijk is om te vermelden dat deze advocaat reeds de belangen van moeder (heeft) behartigd. Dat is ook in de diverse stukken naar voren gekomen (zie procesdossier). Door voornoemde advocaat voor te stellen met de mededeling dat de kinderen hiermee al contact hebben gezocht via het door henzelf ingeschakelde Defence for Children (en waarschijnlijk zelfs al hebben gehad getuige de enveloppen van de Raad voor Rechtsbijstand die enige tijd geleden op naam van de kinderen zijn binnengekomen), terwijl dit dus aantoonbaar bij moeder vandaan komt (haar advocaat) maakt dat de zorg wordt geuit of de problematiek wel wordt gezien. Er zit een verschil tussen hetgeen de kinderen in woord en daad uiten, en wat hun intrinsieke wensen en belangen zijn. Vader wacht de rapportage van de bijzondere curator hierbij uiteraard af, welke op 30 november a.s. vervolgens ter zitting zal worden besproken. Met het oog op voornoemde zitting zal er namens vader nog tijdig aanvullende informatie worden verstrekt (welke uiteraard ook aan alle betrokkenen zal worden gezonden).”
1.5    Op 18 november 2020 heeft de rechtbank besloten dat er op dat moment geen noodzaak was voor benoeming van een advocaat als bijzondere curator naast mevrouw H en dat de benoeming van nog een persoon in deze gecompliceerde zaak een onnodige belasting voor de kinderen zou opleveren. 
1.6    Op 14 oktober 2022 is verweerster in een andere procedure ten overstaan van de rechtbank Limburg en klaagster geciteerd door de advocaat van de wederpartij.  
1.7    Op 12 november 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster de rechtbank bij brief van 13 november 2020 onjuist te hebben geïnformeerd met vervelende gevolgen voor klaagster.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.2    De klacht gaat over het verweerster als advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen bijvoorbeeld niet bewust onjuiste informatie geven. Daarbij geldt dat advocaten de belangen van de cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt hen verschaft, en dat zij in het algemeen mogen afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 
4.3    Klaagster heeft ter toelichting op haar klacht het volgende naar voren gebracht. Verweerster heeft de rechtbank bij brief van 13 november 2020 ten onrechte geschreven dat klaagster als advocaat voor de moeder zou hebben opgetreden. Ook heeft zij ten onrechte geschreven dat klaagster met de kinderen van partijen had gesproken zonder toestemming van de vader, terwijl sprake is van gezamenlijk gezag. Volgens klaagster heeft verweerster de kinderen aangezet tot het doen van onware beweringen of andere zaken. De rechtbank heeft naar aanleiding van deze brief klaagster niet benoemd als tweede curator. In diezelfde kwestie heeft de Amsterdamse deken, onder wiens verantwoordelijkheid klaagster valt, enkele maanden later een signaal ontvangen over klaagsters optreden. In dat onderzoek kwam ook als feit naar voren dat klaagster als advocaat van de moeder had opgetreden én dat dit de reden was dat de rechtbank klaagster niet als tweede curator had benoemd. Dit sloot precies aan bij hetgeen verweerster in haar brief van 13 november 2020 aan de rechtbank had bericht. Op een zitting in een andere kwestie ten overstaan van de rechtbank Limburg is verweerster (opnieuw) geciteerd door de advocaat van de wederpartij, waarbij ter sprake kwam dat klaagster aantoonbaar tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld.
4.4    Verweerster heeft het volgende aangevoerd. Naar aanleiding van de brief van 12 november 2020 van de bijzondere curator (mevrouw H) waarin werd voorgesteld om klaagster als tweede bijzondere curator te benoemen had de vader verweerster laten weten dat hij hiertegen bezwaar had, omdat (i) hij het niet nodig vond dat er een tweede curator werd benoemd en (ii) hij aangaf dat klaagster al was betrokken via de moeder. Voor dat laatste had verweerster aanknopingspunten gevonden in een e-mail van 7 september 2020 van klaagster aan, onder meer, de moeder en in een brief van 2 oktober 2020 van de betrokken jeugdzorginstantie. Vervolgens heeft verweerster de rechtbank bij brief van 13 november 2020 hierover bericht (zie 1.4 van de feiten waar de brief voor zover relevant is weergegeven). De rechtbank zag geen noodzaak tot benoeming van een tweede advocaat-curator. Benoeming van een tweede curator zou een onnodige belasting zijn voor de kinderen. Verweerster is voor wat betreft de opmerking dat klaagster als advocaat van de moeder had opgetreden, afgegaan op de mededelingen van haar cliënt (de vader) en de aangeleverde stukken. Op basis daarvan heeft zij de rechtbank bericht. Verweerster betwist dat zij de rechtbank heeft meegedeeld dat klaagster met de kinderen zou hebben gesproken zonder toestemming van de vader en betwist ook dat zij de rechtbank heeft meegedeeld dat klaagster de kinderen zou hebben aangezet tot het doen van onware beweringen. Daarnaast betwist verweerster dat zij een signaal heeft afgegeven bij de Amsterdamse deken over klaagster. Tot slot heeft verweerster de gang van zaken toegelicht in de zaak die bij de rechtbank Limburg heeft gespeeld. Volgens verweerster had klaagster zelf stukken ingebracht uit de zaak van verweerster en had de advocaat van de wederpartij naar aanleiding hiervan contact opgenomen met verweerster om te bezien of het ging om vergelijkbare kwesties. Verweerster heeft die advocaat te woord gestaan en verder niets meer vernomen over deze kwestie. 
4.5    Naar het oordeel van de voorzitter is de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond. Hiervoor is het volgende relevant. Allereerst geldt dat verweerster van de vader had begrepen dat klaagster voor de moeder optrad of had opgetreden. In de door de vader verstrekte stukken heeft verweerster daar ook een onderbouwing voor gevonden (verwezen wordt naar de feiten onder 1.1 en het verweer van verweerster weergegeven onder 4.4). Verweerster heeft dit aldus namens de vader aan de rechtbank bericht. Verweerster mocht uitgaan van de juistheid van de mededelingen van haar cliënt, voor welke mededelingen zij bovendien in het dossier aanknopingspunten had gevonden. Van een uitzonderingsgeval op grond waarvan verweerster gehouden was de juistheid van de informatie verder te onderzoeken is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Dat verweerster de rechtbank zou hebben geschreven dat klaagster met de kinderen had gesproken zonder toestemming van de vader, terwijl sprake is van gezamenlijk gezag en dat klaagster de kinderen zou hebben aangezet tot het doen van onware beweringen of andere zaken, volgt niet uit de brief van 13 november 2020 en is de voorzitter ook niet anderszins op grond van het klachtdossier gebleken. 
4.6    Evenmin biedt het klachtdossier feitelijke grondslag voor het verwijt dat verweerster de integriteit van klaagster in twijfel heeft getrokken of klaagster heeft beschuldigd van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Ook dat volgt niet uit de brief van 13 november 2020.  Het feit dat verweerster schrijft dat klaagster niet geschikt is om als tweede bijzondere curator benoemd te worden, omdat klaagster reeds de moeder bijstond of heeft bijgestaan, betekent niet dat verweerster daarmee de integriteit van klaagster in twijfel trekt of klaagster beschuldigt van aantoonbaar tuchtrechtelijk laakbaar handelen. 
4.7    De voorzitter heeft verder niet kunnen vaststellen dat de rechtbank aan de beslissing om geen tweede curator te benoemen ten grondslag heeft gelegd dat klaagster zonder toestemming zou hebben gesproken met de kinderen en hen zou hebben aangezet tot het doen van onware uitlatingen. De rechtbank heeft de benoeming van een tweede bijzondere curator afgewezen omdat zij het niet nodig achtte en onnodig belastend vond voor de kinderen.
4.8    Voor zover klaagster suggereert dat verweerster bij de deken van klaagster een signaal zou hebben afgegeven over klaagsters handelen, heeft verweerster dit uitdrukkelijk betwist en blijkt ook dit op geen enkele wijze uit het klachtdossier. Dat in het onderzoek naar dit signaal dezelfde kwestie speelt, geldt niet als aantoonbaar bewijs dat verweerster het signaal moet hebben gegeven. Los daarvan wenst de voorzitter op te merken dat het afgeven van een signaal over het algemeen niet gezien wordt als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Tot slot valt verweerster niet tuchtrechtelijk aan te rekenen dat een andere advocaat uitlatingen over klaagster heeft gedaan in een andere zaak (bij de rechtbank Limburg), waar verweerster geen betrokkenheid bij heeft gehad. Dat geldt temeer nu klaagster zelf de stukken heeft ingediend in die procedure waarin verwezen wordt naar de procedure waarin verweerster betrokken was. 
4.9    De voorzitter komt gelet op voorgaande feiten en omstandigheden tot de slotsom dat verweerster binnen de grenzen is gebleven van de vrijheid die zij als advocaat wederpartij geniet en dat verweerster derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster. De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.  

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024. 


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 8 juli 2024