ECLI:NL:TADRAMS:2024:11 Raad van Discipline Amsterdam 23-828/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2024 |
Datum publicatie: | 01-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-828/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege de termijnoverschrijding van drie jaar en gedeeltelijk k.o. Verweerster is in haar bijstand aan haar cliënte binnen de grenzen gebleven van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij geniet. Zij heeft geen onnodig grievende uitlatingen gedaan over klaagster of zaken naar voren gebracht die apert onjuist zijn. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 22 januari 2024
in de zaak 23-828/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 30 november 2023 met kenmerk 2245093/JS/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Sinds 22 juni 2018 huurt klaagster een woning in Amsterdam van Stichting Ymere
(hierna: de verhuurder).
1.2 Op 3 februari 2020 heeft de Gemeente Amsterdam aan de verhuurder een zogenaamde
‘Einde Interventieverklaring’ (hierna de Einde Intentieverklaring) afgegeven waarin
het volgende is opgenomen:
“Hiermee berichten wij u dat er sinds 23 september 2018 vanuit het Meldpunt Zorg en
Woonoverlast stadsdeel Centrum en haar, bij deze zaak betrokken, convenantpartners
diverse interventies zijn geweest gericht op het bestrijden van de extreme overlast
die [klaagster], geboren op 21 september 1973, wonende op [adres] te Amsterdam, veroorzaakt
in haar woonomgeving. (…) Ondanks de professionele inspanningen van de convenantpartners
(…) is het niet gelukt de overlast te doen ophouden of tot aanvaardbaar niveau terug
te brengen. De deelnemende convenantpartners aan het Groot Overleg hebben daarom besloten
de interventie te staken. (…) Het meldpunt is in overleg met bovengenoemde convenantpartners
tot de conclusie gekomen dat [klaagster] niet in aanmerking komt voor het Laatste
Kansbeleid. (…) De motivatie om huurder niet in aanmerking te laten komen voor het
Laatste Kansbeleid is dat er naar het oordeel van de convenantpartners onvoldoende
waarborg is dat met een zorgaanbod op maat herhaling van overlast gevend gedrag in
een nieuwe woonomgeving kan worden voorkomen.”
1.3 Op 20 mei 2020 heeft verweerster namens de verhuurder een kortgedingprocedure
gestart tegen klaagster waarbij ontruiming van de door klaagster gehuurde woning is
gevorderd. Ter onderbouwing van de ontruimingsvordering heeft verweerster namens de
verhuurder de Einde Interventieverklaring in het geding gebracht.
1.4 De kantonrechter heeft partijen geadviseerd om een mediationtraject te starten.
Dat hebben partijen gedaan en dit traject heeft geresulteerd in een tussen partijen
gesloten slotovereenkomst van 6 januari 2021.
1.5 Op 17 februari 2023 heeft klaagster een dagvaarding laten uitbrengen aan de
Gemeente Amsterdam waarbij klaagster, onder meer, heeft gevorderd voor recht te verklaren
dat de Gemeente Amsterdam onrechtmatig heeft gehandeld door de Einde Interventieverklaring
op te stellen en te verspreiden.
1.6 Daarnaast heeft klaagster de verhuurder op 24 maart 2023 gedagvaard in kort
geding. Voorafgaand aan de op 20 april 2023 geplande zitting in die zaak heeft verweerster
namens de verhuurder bij akte een eis in reconventie tegen klaagster ingesteld. Daarin
is, onder meer, gevorderd klaagster te veroordelen:
“II. om bij wijze van ordemaatregel [klaagster] een gedragsaanwijzing op te leggen
en haar te verbieden om haar buren, in het bijzonder haar buren die woonachtig zijn
aan het [adres] lastig te vallen, te intimideren, te stalken en haar te verbieden
om ongefundeerde klachten in te dienen bij diverse instanties, waaronder gemeente
politie en [de verhuurder] aangaande het woongedrag van haar buren en niet objectief
vastgestelde woonoverlast, (…)”
1.7 Als productie 3b bij voormelde eis in reconventie heeft verweerster de Einde
Interventieverklaring namens de verhuurder in het geding gebracht.
1.8 Op 20 april 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Aangezien zowel de kantonrechter
als de advocaat van klaagster meer tijd nodig hadden om de eis in reconventie die
verweerster namens de verhuurder had ingediend te bestuderen is de mondelinge behandeling
aangehouden tot 15 mei 2023. Tijdens de zitting van 20 april 2023 heeft de advocaat
van klaagster nog producties in het geding gebracht, waaronder verklaringen van buren
dat zij geen overlast van klaagster ondervonden.
1.9 Hierop heeft verweerster namens de verhuurder bij brief van 11 mei 2023 laten
weten de gevorderde gedragsaanwijzing ten aanzien van de buren op de zitting van 15
mei 2023 te zullen intrekken.
1.10 Op 30 mei 2023 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de kortgedingprocedure
tussen klaagster en de verhuurder. De door de verhuurder in reconventie onder II gevorderde
ordemaatregel (zie 1.5) is afgewezen.
1.11 Op 20 juni 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende:
a) verweerster heeft in het voorjaar van 2020 een lasterlijke gemeentelijke interventieverklaring
in het geding gebracht zonder te beschikken over enige concrete overlastklacht of
klacht over slecht huurdersgedrag;
b) verweerster heeft zich op de zitting van 20 april 2023 smadelijk en lasterlijk
uitgelaten over klaagster, zonder daarbij te beschikken over enig bewijs en terwijl
de verhuurder tijdens een overleg met de gemeente op 2 juli 2019 geen enkele (overlast)klacht
heeft kunnen noemen. Wederom is de gemeentelijke interventieverklaring in het geding
gebracht, zonder klaagster hierover vooraf te horen;
c) verweerster heeft 24 uur voordat de zitting zou plaatsvinden volstrekt onverwacht
bij eis in reconventie grievende vorderingen tegen klaagster ingesteld, inhoudende
gedragsaanwijzingen en verboden tot stalking c.q. intimidatie jegens huurders van
vier nabijgelegen woningen, zonder in het bezit te zijn van een begin van bewijs van
de concreet omschreven gedragingen of handelingen. Na bezwaar hierover van de advocaat
van klaagster heeft verweerster deze vorderingen ingetrokken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht gaat over verweerster als de advocaat
van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter op grond van vaste jurisprudentie
bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid
die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet
een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze
als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar
kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag
uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij
de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen
van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt
hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij met de op 20 mei
2020 door verweerster namens de verhuurder aanhangig gemaakte ontruimingskortgeding
de Einde Interventieverklaring in het geding heeft gebracht, waarin klaagster wordt
weggezet als een persoon die zich schuldig maakt aan het veroorzaken van extreme overlast
aan anderen. Verweerster heeft dit gedaan zonder te beschikken over ook maar enige
concrete overlastklacht, of andere klacht over slecht huurdersgedrag van klaagster.
Verweerster heeft de inhoud van de verklaring voor waar aangenomen en als zodanig
aan de rechtbank gepresenteerd, terwijl nota bene haar eigen cliënte tijdens een overleg
met de gemeente Amsterdam op 2 juli 2019 geen enkele concrete klacht heeft kunnen
noemen over overlast, of andersoortig wangedrag, waaraan klaagster zich schuldig zou
hebben gemaakt. De verhuurder en verweerster hadden hier volgens klaagster een eigen
onderzoeksplicht.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en
onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt
ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen
of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat
waarop de klacht betrekking heeft.
4.4 Ingevolge lid 2 van dit artikel blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond
van lid 1 achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs
pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Alleen onder (zeer) bijzondere
omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.
4.5 De voorzitter stelt vast dat klachtonderdeel a) betrekking heeft op het handelen
van verweerster op 20 mei 2020, toen verweerster namens de verhuurder een ontruimingskortgeding
aanhangig had gemaakt en in dat kader de Einde Interventieverklaring in het geding
bracht. Door hierover pas op 20 juni 2023 een klacht in te dienen, heeft klaagster
de hiervoor in 4.3 genoemde wettelijke termijn overschreden. Niet gebleken is dat
klaagster hierover niet eerder had kunnen klagen. Klaagster had destijds al kennisgenomen
(of redelijkerwijs kennis kunnen nemen) van de kortgedingdagvaarding. Van een reden
voor verlenging van deze termijn op grond van artikel 46g lid 2, is de voorzitter
niet gebleken en klaagster heeft hieromtrent ook niets aanvullends aangevoerd. Ook
is de voorzitter niet gebleken van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan
de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht.
4.6 Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a) op grond van artikel 46g lid
1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt
aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel.
Klachtonderdelen b) en c)
4.7 De klachtonderdelen b) en c) hebben betrekking op het optreden van verweerster
als advocaat van de verhuurder in de kortgedingprocedure die klaagster op 24 maart
2023 tegen de verhuurder aanhangig heeft gemaakt. De klachtonderdelen lenen zich voor
een gezamenlijke behandeling.
4.8 Klaagster verwijt verweerster in deze klachtonderdelen dat zij namens de verhuurder
kort (24 uur) voordat de zitting zou plaatsvinden volstrekt onverwacht bij eis in
reconventie grievende vorderingen tegen klaagster ingesteld, inhoudende een gedragsaanwijzing
en een verbod tot stalking c.q. intimidatie van huurders van vier nabijgelegen woningen,
zonder in het bezit te zijn van een begin van bewijs van de omschreven gedragingen
of handelingen. Na bezwaar hierover van de advocaat van klaagster, heeft verweerster
deze vorderingen ingetrokken. Daarnaast heeft verweerster heeft zich op de zitting
smadelijk en lasterlijk uitgelaten over klaagster, zonder te beschikken over enig
bewijs hiervan en terwijl de verhuurder tijdens een overleg met de gemeente op 2 juli
2019 juist geen enkele (overlast)klacht had kunnen noemen. Wederom is de gemeentelijke
interventieverklaring in het geding gebracht, zonder klaagster hierover vooraf te
horen.
4.9 De klachtonderdelen van klaagster slagen niet. De voorzitter is van oordeel
dat verweerster de belangen van de verhuurder niet op een ongeoorloofde wijze heeft
behartigd en dat niet gebleken is dat verweerster zich daarbij onnodig grievend (danwel
smadelijk en lasterlijk) jegens klaagster heeft uitgelaten. Allereerst geldt dat verweerster
namens de verhuurder gebruik heeft gemaakt van de procesrechtelijke mogelijkheid om
een eis in reconventie in te stellen. Dat deze reconventionele eis voor klaagster
onverwacht kwam maakt dit niet verwijtbaar. Dat de eis in reconventie zeer kort voor
de geplande zitting is ingediend, is niet ongebruikelijk in een spoedprocedure zoals
onderhavige kortgedingprocedure. Bovendien heeft de kantonrechter hierop de zitting
aangehouden en heeft klaagster nog aanvullende producties in het geding kunnen brengen.
Klaagster is door het handelen van verweerster dan ook niet onevenredig in haar belangen
geschaad.
4.10 Verder heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat verweerster in de eis
in reconventie onnodig grievende uitlatingen over stalking en intimidatie door klaagster
heeft gedaan zonder daarbij te beschikken over enig bewijs hiervoor. Het is inherent
aan een juridische procedure dat partijen inhoudelijk over zaken van mening verschillen.
Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter voor advocaten om te oordelen
over de juistheid van de over klaagster in de eis in reconventie ingenomen stellingen.
Uitsluitend wanneer komt vast te staan dat verweerster namens de verhuurder een op
voorhand apert onjuist standpunt heeft ingenomen over klaagster, kan van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen sprake zijn. Dat daarvan sprake is, is de voorzitter, gelet op
het gemotiveerde verweer van verweerster en op grond van het klachtdossier, niet gebleken.
Verweerster heeft toereikend toegelicht dat zij voor haar eis in reconventie gebruik
heeft gemaakt van het feitenmateriaal dat haar ter beschikking is gesteld door de
verhuurder, te weten de Einde Interventieverklaring. Verweerster heeft terecht gesteld
dat zij destijds mocht uitgaan van de juistheid van de inhoud van de Einde Interventieverklaring,
zeker nu deze is afgegeven door de bij het Meldpunt Zorg en Woonoverlast aangesloten
convenantpartners zoals Arkin, GGD Afdeling Vangnet en Advies, Stadsdeel Centrum Meldpunt
Zorg en Woonoverlast en politie en waarvan ook de verhuurder onderdeel uitmaakte.
Verweerster mocht - gelet op het toetsingskader weergegeven onder 4.1 - van deze informatie
uitgaan en niet gebleken is van een uitzonderingsgeval, waarin verweerster gehouden
was de juistheid van deze informatie te verifiëren. Het feit dat verweerster na het
formuleren van de eis in reconventie deze (gedeeltelijk) weer heeft ingetrokken, kan
verweerster niet worden tegengeworpen. Verweerster heeft dit gedaan nadat klaagster
ter zitting van 20 april 2023 twee verklaringen van buren had overgelegd waarin naar
voren is gebracht dat zij geen last (meer) meer ondervonden van klaagster en waarop
de verhuurder besloot de eis ten aanzien van deze buren te wijzigen. Verweerster heeft
daarmee juist zorgvuldig en betamelijk gehandeld. Tot slot is de voorzitter ook overigens
niet gebleken dat verweerster ter zitting van 20 april 2023 uitlatingen over klaagster
heeft gedaan die haar tuchtrechtelijk kunnen worden verweten. Klaagster heeft haar
stellingen hieromtrent onvoldoende concreet onderbouwd.
4.11 De voorzitter komt tot de slotsom dat verweerster binnen de grenzen is gebleven
van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij geniet. Klachtonderdelen b)
en c) zijn daarmee kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 22 januari 2024