ECLI:NL:TADRAMS:2024:109 Raad van Discipline Amsterdam 24-130/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:109
Datum uitspraak: 24-06-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): 24-130/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat. Binnen de zeer beperkte tijd die er (mede door toedoen van klager) was om klagers zaak te behandelen heeft verweerder gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 juni 2024
in de zaak 24-130/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager 

over:

verweerder 
 


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 16 juni 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 22 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2244703/JS/BF van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van. Daarbij was klager zonder voorafgaand bericht niet aanwezig. Verweerder was wel aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft een eenmanszaak en huurt een winkelruimte in Den Haag. Bij dagvaarding van 21 december 2021 is de verhuurder een kortgedingprocedure gestart met onder meer een vordering tot ontruiming van de gehuurde ruimte en betaling van huurachterstand, vermeerderd met de wettelijke rente en verbeurde boetes.
2.3    Op 30 december 2021 heeft de verhuurder klager een voorstel gedaan voor een minnelijke regeling waarbij tot een beëindiging van het huurcontract zou worden gekomen. Het voorstel moest uiterlijk op 2 januari 2022 worden geaccepteerd. Daarna zou het voorstel vervallen. Klager heeft dit voorstel niet geaccepteerd. 
2.4    Op 11 januari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaats gevonden bij de rechtbank Den Haag. Wegens privéomstandigheden was klager niet op de zitting verschenen. Op 16 januari 2022 heeft klager een e-mail naar de rechtbank gestuurd en zijn privésituatie uitgelegd. De rechtbank heeft hierop besloten dat er op 28 januari 2022 een nieuwe behandeling van het kort geding zou plaatsvinden.
2.5    Bij e-mail van 18 januari 2022 heeft klager zich vanuit India tot het toenmalige kantoor van verweerder (hierna: het kantoor) gewend met het verzoek om bijstand in het huurgeschil met de verhuurder. Klager heeft daarbij laten weten dat er op 28 januari 2022 een zitting gepland stond. Mr. R, die destijds op dat kantoor werkzaam was als juridisch medewerker, heeft klagers e-mail kort beantwoord en hem gevraagd contact op te nemen met het kantoor. 
2.6    Bij e-mail van 27 januari 2022 heeft klager mr. R gevraagd, met verweerder in de cc: “Can I get an estimation as discussed.”
2.7    Bij e-mail van eveneens 27 januari 2022 heeft mr. R, met verweerder in cc, geantwoord dat zij de stukken zouden bekijken en dat klager daarna een uitnodiging voor een digitaal overleg zou ontvangen. Op die dag heeft er een digitaal overleg plaatsgevonden tussen klager, mr. R en verweerder. 
2.8    Bij e-mail van 27 januari 2022 heeft mr. R een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. In deze opdrachtbevestiging is opgenomen dat juridische bijstand wordt verleend in een geschil tussen klager en zijn (zakelijk) verhuurder en dat conform afspraak verweerder als advocaat bij de opdracht zou worden betrokken.
2.9    Bij e-mail van verweerder van 27 januari 2022, met mr. R in cc, heeft verweerder klager erop gewezen dat er weinig tijd was om de zaak goed voor te bereiden, nu de mondelinge behandeling gepland stond op 28 januari 2022 om 12:05 uur. Verweerder heeft klager in dat verband laten weten dat wanneer zij om 14:45 uur geen e-mail van hem hadden ontvangen, zij klager niet konden bijstaan. De inhoud van deze e-mail luidt als volgt: 
“As discussed and with reference to our meeting, please be informed as follows.
We discussed that the matter is quite urgent and the time frame (very) short. We agreed that you will inform you at 14:45h at the latest if you want us to assist you in this matter. Please note that we are only entitled to act on your behalf after opening a file, payment of an advance and your acceptance of our confirmation letter. lt seemed good pointing this out to you.
Since the hearing is already scheduled for tomorrow at 12.05h we have a limited timeframe to prepare for the hearing and to negotiate a settlement with the (lawyer of the) opposing party.
For completeness and as discussed, I point out that in case we have not any e-mail from you at 14:45h, we cannot assist you in this matter.”
2.10    Klager heeft in de middag van 27 januari 2022 de opdracht aan verweerder bevestigd, waarna verweerder met de voorbereiding van het kort geding is aangevangen. Verweerder heeft eerst contact opgenomen met de advocaat van de verhuurder om te bezien of het aanhouden van het kort geding mogelijk was. Dit bleek niet het geval te zijn. De verhuurder wenste de mondelinge behandeling door te laten gaan en wilde niet opnieuw in onderhandeling te treden met klager.
2.11    Op 28 januari 2022 om 10:22 uur - kort voor aanvang van mondelinge behandeling - heeft verweerder zich namens klager bij de rechtbank Den Haag gesteld en zijn pleitnota toegezonden.  
2.12    Op 28 januari 2022 heeft de tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag. Daarbij was klager met verweerder aanwezig. De behandeling van het kort geding is vervolgens met vier weken aangehouden en klager is in de gelegenheid gesteld om (alsnog) de huurachterstand te betalen of een betalingsregeling met de verhuurder overeen te komen. De kantonrechter had de advocaat van de verhuurder opgedragen om uiterlijk op 24 februari 2022 te berichten over het al dan niet bereiken van een regeling of betaling van de huurachterstand. 
2.13    Bij e-mail van 21 februari 2022 (12:30 uur) heeft verweer klager het volgende bericht gestuurd, voor zover relevant: “As you know, you have to pay the agreed € 11.629,25 today. Please send us a proof of payment as soon as possible, so that we can inform [de advocaat van de verhuurder].”
2.14    Vervolgens heeft verweerder klager op 21 februari 2022 (om 19:15 uur) het volgende bericht gestuurd: “We have not heard back from you. Could you please send us an update regarding the payment?”
2.15    Bij e-mailbrief van 24 februari 2022 heeft de advocaat van de verhuurder de griffier van de rechtbank het volgende laten weten, voor zover relevant: 
“Op de zitting van 28 januari 2022 om 12:05 uur heeft [klager] vier weken (tot 25 februari 2022) gekregen de achterstallige huur te betalen. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat [klager] uiterlijk 21 februari 2022 de achterstallige huur a € 11.629,25 zou betalen. Die datum is verstreken zonder betaling waarop een toezegging zijdens [klager] volgde dat betaling van de volledige huurachterstand op 23 februari 2022 zou plaatsvinden. Op 23 februari 2022 heeft [klager] een bedrag van € 5.000,-- betaald. Meer dan de helft blijft onbetaald. (…) [De verhuurder] persisteert derhalve in [zijn] vorderingen en verzoekt een datum te bepalen voor het wijzen van vonnis.”
2.16    Bij e-mail van 3 maart 2022 heeft verweerder klager laten weten, voor zover relevant: “The biggest risk is therefore that the judge grants the claimed eviction and will order you (…) to pay the outstanding rent and the costs of the proceedings.”
2.17    Op 15 maart 2022 heeft de kantonrechter vonnis gewezen. Enkele overwegingen in het vonnis luiden als volgt:
“Het geschil in kort geding (…)
3.3. (…) [Klager] heeft verder de hoogte van de vordering betwist. Bij de berekening van de huurachterstand is geen rekening gehouden met de vanwege de coronapandemie verleende huurkorting. vanwege de coronapandemie verleende huurkorting. De contractuele boeten is [klager] op basis van de zogenaamde corona-rechtspraak niet verschuldigd. De vordering tot ontruiming dient te worden afgewezen omdat [klager] bereid is de volledige huur te betalen. [Klager] heeft tot afwijzing van de vorderingen in kortgeding geconcludeerd.”
“De beoordeling in kort geding (…)
4.3. [Klager] heeft ter zitting erkend dat de huurachterstand dient te worden betaald. [Klager] heeft toegezegd dat, hoewel hij de huurachterstand niet in één keer kan voldoen, deze wel op korte termijn volledig zal worden voldaan. Deze toezegging heeft de kantonrechter aanleiding gegeven [klager] in de gelegenheid te stellen de huurachterstand volledig te betalen door de behandeling van het kortgeding met vier weken aan te houden. [De verhuurder] heeft de kantonrechter vervolgens bericht dat [klager] op 23 februari 2022 een bedrag van € 5.000,00 heeft betaald. Uiteindelijk is [klager] begin maart 2022 gegund de huurachterstand volledig in te lopen, maar het is bij de betaling van€ 5.000,00 gebleven. [De verhuurder] heeft de kantonrechter bericht te persisteren bij haar vorderingen.
4.4. Om in kortgeding tot het oordeel te kunnen komen dat het gehuurde reeds nu ontruimd moet worden, dient aannemelijk te zijn dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter het geval. Door [klager] is verder geen verweer meer gevoerd tegen de vordering tot betaling van de huurachterstand. Het staat vast dat er een huurachterstand is (…). Een dergelijke huurachterstand rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter een ontbinding van de huurovereenkomst.”
2.18    Klager is - onder meer - veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde winkelpand, tot betaling van een bedrag aan achterstallige huur en de wettelijke rente daarover alsmede tot betaling van de kosten van de procedure.
2.19    Op 16 juni 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a)    verweerder heeft de inhoud van de opdrachtovereenkomst niet inhoudelijk met klager besproken, evenmin als de haalbaarheid van de zaak waaronder informatie over de goede en kwade kansen van (strategische) keuzes;
b)    verweerder heeft geen schriftelijke informatie verstrekt en/of duidelijkheid gegeven over de kansen, risico's en kosten, waarbij rekening is gehouden met het financieel belang van de zaak en de kosten van rechtsbijstand. Dit terwijl wel om een begroting van de kosten is gevraagd;
c)    verweerder heeft klager ten onrechte meegedeeld dat een advocaat nodig was en klager de zaak zonder advocaat zou verliezen, terwijl het klager later was gebleken dat geen verplichte procesvertegenwoordiging gold en dat een negatieve afloop - gelet op de huurachterstand - bij voorbaat vaststond. Bij een juiste informatievoorziening had klager geen advocaat in de arm genomen en zou klager de zaak met de wederpartij hebben geschikt;
d)    verweerder heeft geen stukken in het geding gebracht, het coronaverweer is niet gevoerd en verweerder heeft de rechtbank niet meegedeeld dat de huur van februari was voldaan. Verder heeft verweerder niet gereageerd op het verzoek van de wederpartij aan de rechtbank om de procedure voort te zetten, waarna direct vonnis is gewezen;
e)    verweerder heeft klager ten onrechte afgeraden met een regeling akkoord te gaan;
f)    verweerder heeft klager niet gewezen op het risico dat bij verlies van de zaak een proceskostenveroordeling zou volgen;
g)    verweerder heeft voorafgaand aan de zitting zijn pleitnota niet aan klager voorgelegd om deze door te lezen en eventueel te voorzien van op- en aanmerkingen.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Maatstaf 
5.1    De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes - zoals het procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de tuchtrechter of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 
5.2    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a), b), f) en g) 
5.3    Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een gezamenlijke bespreking en komen in de kern neer op het verwijt dat verweerder onvoldoende voldaan heeft aan zijn voorlichtingsplicht aan klager. Zo heeft verweerder volgens klager de inhoud van de opdrachtovereenkomst van 27 januari 2022 en de strategie en haalbaarheid van de zaak niet met hem besproken (klachtonderdeel a). Evenmin heeft verweerder klager een begroting van de kosten gegeven en klager niet geïnformeerd over de oplopende kosten in verband met het belang van de zaak, te weten een huurachterstand van € 11.641,83 tegenover een bedrag aan advocaatkosten van € 7.000,- (klachtonderdeel b). Verder heeft verweerder klager niet voorafgaand aan de behandeling van de zaak gewezen op het feit dat hij bij verlies van de zaak in de proceskosten zou worden veroordeeld (klachtonderdeel f). Tot slot heeft verweerder zijn pleitnota niet voorafgaand aan de zitting aan klager voorgelegd (klachtonderdeel g). 
5.4    De raad overweegt het volgende. Op grond van gedragsregel 16 lid 1 moet de advocaat zijn cliënt op de hoogte brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vastleggen. Wanneer in geschil is of deze zaken zijn besproken, komt dit bij gebreke van schriftelijke vastlegging normaal gesproken voor risico van de advocaat. In dit geval oordeelt de raad echter anders en overweegt hiertoe het volgende. 
5.5    De dienstverlening van verweerder aan klager in de onderhavige situatie moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de grote haast die was geboden bij de behandeling van het kort geding. Klager heeft minder dan één dag voor de zitting (te weten in de middag van 27 januari 2022, terwijl de mondelinge behandeling gepland stond op 28 januari 2022 om 12:05 uur) de opdracht van dienstverlening aan het kantoor bevestigd. Dit, terwijl hij al een week eerder (op 18 januari 2022) per e-mail bij het kantoor naar bijstand door het kantoor had geïnformeerd. Hoewel mr. R klager had gevraagd om contact op te nemen met het kantoor, duurde het vervolgens tot 27 januari 2022 voordat klager opnieuw van zich liet horen. Die dag heeft een digitaal overleg plaatsgevonden tussen klager, verweerder en mr. R. Op grond van de e-mailwisseling voorafgaand en na afloop van dat overleg (verwezen wordt naar de feiten onder 2.6 tot en met 2.9) en verweerders toelichting op zitting acht de raad aannemelijk dat tijdens dit overleg onderwerpen als de inhoud van de zaak, de haalbaarheid ervan en de beoogde kosten (ook bij verlies van het kort geding) aan de orde zijn gekomen. Het risico om in de proceskosten te worden veroordeeld is bovendien ook op 3 maart 2022 nogmaals aan klager kenbaar gemaakt. In deze e-mail schrijft verweerder: “The biggest risk is therefore that the judge grants the claimed eviction and will order you (…) to pay the outstanding rent and the costs of the proceedings.”
5.6    Het feit dat verweerder al hetgeen is besproken niet (uitgebreid) schriftelijk aan klager heeft bevestigd, kan hem gelet op de grote tijdsdruk waaronder de zaak behandeld moest worden, niet tegengeworpen worden. Daarbij tekent de raad aan dat, zoals blijkt uit r.o. 5.5., klager die tijdsdruk grotendeels zelf heeft veroorzaakt. Verweerder heeft klager op 27 januari 2022 een e-mail gestuurd waarin hij nogmaals benadrukt dat er zeer weinig tijd was om de mondelinge behandeling voor te bereiden en om te onderhandelingen met de advocaat van de wederpartij (zie r.o. 2.9). Verweerder had klager dan ook in dat verband gevraagd uiterlijk die middag om 14:45 uur de opdracht te bevestigen, zodat verweerder met de behandeling van zijn zaak aan de slag kon gaan. Klager heeft die middag de opdracht inderdaad bevestigd, waarna verweerder eerst nog bij de advocaat van de verhuurder heeft geïnformeerd naar de mogelijkheid van een aanhouding. Toen bleek dat de verhuurder daar niet voor openstond, is verweerder een pleitnota gaan voorbereiden. Verweerder heeft bevestigd dat hij zijn pleitnota niet meer voorafgaand aan de zitting aan klager heeft voorgehouden. Verweerder heeft echter toereikend toegelicht dat gelet op de zeer korte termijn voor de zitting en het feit dat klager de Nederlandse taal niet (goed) machtig is, met klager was afgesproken de pleitnota niet te laten vertalen naar het Engels, maar dat de inhoud wel met klager is besproken en afgestemd. 
5.7    De raad komt tot de slotsom dat afdoende is komen vast te staan dat verweerder - binnen de zeer beperkte tijd die er was om klagers zaak te behandelen - heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in die omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdelen a), b), f) en g) zijn ongegrond.   

Klachtonderdeel c) 
5.8    Klager stelt dat verweerder hem had meegedeeld dat hij voor het behandelen van de zaak een advocaat nodig had en dat hij de zaak zonder advocaat zou verliezen. Klager kwam er echter later achter dat geen verplichte procesvertegenwoordiging gold en verweerder bijstand heeft verleend in een zaak waarvan de negatieve afloop - gelet op de huurachterstand - bij voorbaat al vaststond. Bij een juiste informatievoorziening had klager geen advocaat in de arm genomen en zou klager de zaak met de wederpartij hebben geschikt. 
5.9    Dit klachtonderdeel treft naar het oordeel van de raad geen doel. Allereerst geldt dat verweerder uitdrukkelijk heeft betwist dat hij gezegd zou hebben dat sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging, terwijl ook in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijt. Bovendien bleek ook uit de uitgebrachte dagvaarding dat van verplichte procesvertegenwoordiging geen sprake was. Verder biedt het klachtdossier geen feitelijke grondslag voor klagers verwijt dat verweerder klager bijstand heeft verleend in een zaak waarvan de negatieve uitkomst bij voorbaat vaststond. Verweerder heeft onderbouwd aangevoerd dat hoewel vanwege de door klager erkende huurachterstand een (voor klager) negatieve uitspraak aannemelijk was, het inhoudelijke debat niet (meer) de gewenste uitkomst betrof. Het doel was voortzetting van klagers onderneming en dus om ontruiming te voorkomen. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat de procedure dankzij verweerder is aangehouden en dat er een voor klager goede en door hem gewenste en geaccordeerde regeling is getroffen waarmee ontruiming had kunnen worden voorkomen als klager de regeling was nagekomen. Daarmee had wel degelijk een positieve afloop kunnen worden bereikt. Dat een negatieve afloop in de zaak bij voorbaat al vaststond is derhalve niet gebleken. Klachtonderdeel c) is daarmee ongegrond.  
Klachtonderdeel d)  
5.10    Klager verwijt verweerder dat hij het coronaverweer niet heeft gevoerd, terwijl zijn doel was de huurachterstand niet te hoeven betalen vanwege onvoorziene omstandigheden, namelijk Covid-19. Verweerder heeft geen stukken in het geding gebracht die van belang waren voor zijn zaak. Verder verwijt klager verweerder dat hij niet heeft gereageerd op het verzoek van de wederpartij aan de rechtbank van 24 februari 2022 om de procedure voort te zetten, waarna direct vonnis is gewezen. De inhoud van het bericht van de wederpartij was echter onjuist; klager had de huur van februari 2022 wel voldaan en er is ten onrechte geen rekening gehouden met een huurkorting 
5.11    De raad volgt klager ook niet in dit verwijt. Verweerder heeft toereikend aangevoerd dat hij in zijn pleitnota wel het coronaverweer heeft gevoerd en dit blijkt ook uit r.o. 3.3. van het vonnis (zie r.o. 2.17). Klager heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom het enkele feit dat verweerder geen stukken heeft ingediend, de conclusie rechtvaardigt dat verweerder steken heeft laten vallen. Dat is ook niet gebleken uit de stukken. Over het feit dat de verschuldigde huur over de maand februari was voldaan, bestond tussen partijen geen misverstand, aldus verweerders toelichting. Klager is ook niet veroordeeld tot het (nogmaals) moeten voldoen van de verschuldigde huur over deze maand, zo blijkt uit het vonnis. De kantonrechter heeft klager veroordeeld tot betaling van de huurachterstand over de periode tot en met januari 2022. Verder is de raad niet gebleken dat sprake was van een huurkorting waarmee geen rekening is gehouden of dat met toepassing van die huurkorting geen huurachterstand zou bestaan. De kantonrechter was van oordeel dat sprake was van een zodanige huurachterstand dat de ontruimingsvordering kon worden toegewezen. Het feit dat verweerder niet heeft gereageerd op de brief van de verhuurder aan de rechtbank, betekent evenmin dat verweerder tekortgeschoten is. De kantonrechter had het inhoudelijk debat ter zitting al gesloten. Het was aan de advocaat van de verhuurder de rechtbank op de afgesproken datum te informeren. Uitsluitend die partij was gerechtigd de kantonrechter te informeren of al dan niet treffen van een regeling. Er was dan geen mogelijkheid voor verweerder om namens klager nog te reageren. Daarmee is klachtonderdeel d) in zijn geheel ongegrond. 
Klachtonderdeel e) 
5.12    Klager verwijt verweerder dat hij hem ten onrechte heeft afgeraden akkoord te gaan met een regeling die de verhuurder hem op 30 december 2021 had aangeboden. Was klager wel met dit voorstel akkoord gegaan, dan had hij niet onnodig geprocedeerd. Het was volgens verweerder beter de zaak door de rechter te laten beslechten waarbij klager een advocaat nodig had. Door dit onjuiste advies is klager onnodig op kosten gejaagd.
5.13    Ook dit klachtonderdeel slaagt naar het oordeel van de raad niet. Op grond van de gedingstukken is niet gebleken dat voorafgaand aan verweerders werkzaamheden sprake was van een getroffen regeling met de verhuurder. Er lag een voorstel van de verhuurder van 31 december 2021, waarvan de acceptatietermijn ruimschoots was verstreken (te weten op 2 januari 2022) toen klager de bijstand van verweerder inriep eind januari 2022. Dat verweerder zou hebben geadviseerd niet met de regeling akkoord te gaan, heeft verweerder uitdrukkelijk betwist en acht de raad gelet op de omstandigheid dat de acceptatietermijn allang was verstreken ook niet aannemelijk. Klachtonderdeel e) is dan ook ongegrond.  
5.14    De raad komt tot de slotsom dat de klacht volledig ongegrond is. Niet gebleken is dat verweerders dienstverlening aan klager in de gegeven omstandigheden ondermaats is geweest.  

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024.


Griffier    Voorzitter
 

Verzonden op: 24 juni 2024