ECLI:NL:TACAKN:2024:69 Accountantskamer Zwolle 24/2153 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2024:69 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-11-2024 |
Datum publicatie: | 26-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24/2153 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van tijdelijke doorhaling op voor de duur van één maand. Aan de klacht ligt een aandeelhoudersconflict ten grondslag. Betrokkene had zich niet met het daaropvolgende verkooptraject moeten inlaten. Ook heeft betrokkene onjuist geadviseerd bij de totstandkoming van een huurovereenkomst en dus in strijd gehandeld met de vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Tot slot heeft betrokkene in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van integriteit door niet aan te dringen op herstel van onjuiste btw-aangiftes. |
UITSPRAAK van 25 november 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 14 maart 2024 ontvangen klacht met nummer 24/2153 Wtra AK van
X1 B.V.
gevestigd in [plaats1]
K L A A G S T E R
advocaat: mr. S.J.B. Drijber te Velp
t e g e n
Y
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats2]
B E T R O K K E N E
advocaat: mr. T.J. Teggelaar te Nijmegen
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de pleitaantekeningen die partijen ter zitting hebben overgelegd.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 9 september 2024. Voor klaagster is [A] verschenen, bijgestaan door mr. Drijber. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. Teggelaar.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. Klaagster is mede-aandeelhouder van [BV1] (hierna: [BV1]). In 2019 is tussen klaagster en de andere aandeelhouder, [BV2] (hierna: [BV2]), een conflict ontstaan. In een gerechtelijke procedure eist klaagster dat haar aandelen worden overgenomen door [BV1] en [BV2].
2.2. Betrokkene heeft jaarrekeningen van [BV1] samengesteld. In 2019 heeft betrokkene een zakelijke transactie verricht, samen met [B], die tevens middellijk bestuurder is van [BV1]. Vanwege die zakelijke banden vertrouwt klaagster de jaarrekeningen van [BV1] niet. Zij heeft drie verwijten naar voren gebracht, die er in hoofdzaak op neerkomen dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van objectiviteit.
De beslissing van de Accountantskamer.
2.3. De klacht is deels gegrond. Tegen de achtergrond van het conflict tussen de beide aandeelhouders had betrokkene de post juridische kosten in de jaarrekeningen 2021 en 2022 van [BV1] moeten aanmerken als een significante aangelegenheid die moet worden besproken met het bestuur omdat betrokkene erop bedacht diende te zijn dat die kosten wellicht ten onrechte volledig ten laste van [BV1] waren gebracht. Betrokkene heeft de post juridische kosten echter zonder nadere vragen aan het bestuur opgenomen in de door hem samengestelde jaarrekeningen.
De overige verwijten zijn ongegrond. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is sinds 2003 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is verbonden aan [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]) in [plaats2].
3.2. Klaagster is een financiële holding en projectontwikkelaar. [A] is haar bestuurder en enig aandeelhouder.
3.3. [BV1] houdt zich bezig met (vastgoed)projectontwikkeling. Klaagster houdt 33,33% van het geplaatste kapitaal van [BV1]. Het meerderheidsaandeel, 66,67%, wordt gehouden door [BV2]. Tot 10 september 2019 was klaagster medebestuurder van [BV1]. Daarnaast bestond tussen haar en [BV1] een managementovereenkomst. Die overeenkomst is door klaagster op 20 mei 2019 opgezegd en op 10 september 2019 heeft klaagster als medebestuurder ontslag genomen. Sindsdien is alleen [BV2] bestuurder van [BV1]. De aandelen van [BV2] worden gehouden door de [stichting1]. De bestuurder van [BV2] is [B] (hierna: [B]). Het organogram ziet er op basis van deze gegevens als volgt uit:
[A] [Stichting1]
| DGA% | 100%
[X1 BV] [BV2]
Bestuurder: [B]
33,33% 66,67%
Managementovereenkomst
t/m 10/05/2019;
medebestuurder tot 10/09/19
[BV1]
Bestuurder: [BV2]
3.4. Klaagster is een procedure begonnen tegen [BV2], [BV1] en [B]. Klaagster heeft in die procedure onder meer gevorderd [BV2] en [BV1] te veroordelen om de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van [BV1] over te nemen tegen betaling van een bedrag dat nader door een deskundige moet worden bepaald. De rechtbank Gelderland heeft deze uittredingsvordering in de zin van artikel 2:343 van het Burgerlijk Wetboek (BW) toewijsbaar geoordeeld in een vonnis van 14 september 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:5344).
Feiten met betrekking tot de ontwikkeling van het project [C] in [plaats3].
3.5. [BV1] heeft met de gemeente [plaats3] woningbouwplannen ontwikkeld voor de locatie van de voormalige basisschool [C] (adres1] in [plaats3]). Op 13 maart 2019 is een koop- en anterieure[1]-overeenkomst tot stand gekomen tussen de gemeente [plaats3] en [BV1]. [BV1] heeft daarbij het recht gekregen tot koop van deze locatie.Het bestemmingsplan is nadien gewijzigd en maakt het mogelijk om op deze locatie veertien grondgebonden woningen te bouwen. De locatie is bij akte van levering van 13 maart 2020 aan betrokkene en [B] geleverd en op 15 mei 2020 tussen betrokkene en [B] verdeeld.
3.6. In april 2020 heeft betrokkene een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [BV3] (hierna: [BV3]), waarvan [B] (middellijk) bestuurder is.In opdracht van betrokkene zijn door [BV3] zes woningen gebouwd. Begin 2021 heeft betrokkene de laatste termijn aan [BV3] betaald en zijn de woningen opgeleverd.
Feiten met betrekking tot de samenstelling, vaststelling en deponering van de jaarrekeningen van [BV1].
3.7. Betrokkene had de opdracht de jaarrekeningen van [BV1] samen te stellen. In overleg met de kwaliteitsbepaler van [accountantskantoor1] is vanwege zijn zakelijke banden met [B] echter besloten dat [D] RA de jaarrekening samenstelt over boekjaar 2019. Zij heeft deze opdracht op 2 juli 2020 schriftelijk aan [BV1] bevestigd. [D] heeft de samenstellingsverklaring afgegeven op [datum1].
3.8. Op [datum2] zijn de publicatiestukken 2019van [BV1] bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. Hierin is vermeld dat de jaarrekening is vastgesteld op [datum1].
3.9. Betrokkene heeft wel weer de jaarrekening 2020 van [BV1] samengesteld. De concept-jaarrekening is besproken tijdens de algemene vergadering (hierna: ava) van 6 oktober 2021, maar op die ava nog niet vastgesteld. Vaststelling heeft plaatsgevonden tijdens de hervatting van de ava op 8 november 2021, waarbij [X1 BV] (minderheidsaandeelhouder) heeft tegengestemd. Betrokkene heeft een samenstellingsverklaring afgegeven op [datum3].
3.10. Op de ava van 13 november 2023 stond de vaststelling van de door betrokkene samengestelde jaarrekening 2022 van [BV1] op de agenda. Betrokkene was aanwezig bij die vergadering. Voorafgaand aan die vergadering heeft klaagster schriftelijk vragen aan de directie van [BV1] en betrokkene gesteld.
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster , daarnaar gevraagd door de voorzitter, bevestigd dat zij betrokkene specifiek het volgende verwijt:
a. Betrokkene heeft de jaarrekening 2019 gedeponeerd. In de publicatiestukken 2019 is vermeld dat de jaarrekening is vastgesteld door de ava. Dat is in strijd met de waarheid.
b. Betrokkene heeft de vragen van klaagster , die voorafgaand aan de ava van 13 november 2023 zijn gesteld, niet beantwoord, voorafgaand aan de ava noch tijdens de ava. De toezegging dat de vragen binnen drie weken na de ava zouden worden beantwoord is betrokkene niet nagekomen.
c. Betrokkene is niet objectief bij het samenstellen van de jaarrekeningen, doordat hij in privé zaken doet met [B] en [BV1]. Aan de juistheid van de jaarrekeningen moet daarom worden getwijfeld. Zo heeft betrokkene een onjuiste opvatting met betrekking tot de juridische kosten die zijn verantwoord in de jaarrekeningen van [BV1] over 2019 tot en met 2022.
4.2. In de spreekaantekeningen van klaagster staan nieuwe verwijten (over meerwerkfacturen en de continuïteitsveronderstelling) die niet in het klaagschrift aan de orde zijn gekomen. Betrokkene heeft geen gelegenheid gehad om zijn verweer daartegen voor te bereiden. Daarom laat de Accountantskamer deze nieuwe verwijten buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.
5. De beoordeling
5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en Standaard 4410 van de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).
Klachtonderdeel a. Betrokkene heeft de jaarrekening 2019 gedeponeerd. In de publicatiestukken is vermeld dat de jaarrekening is vastgesteld door de ava. Dat is in strijd met de waarheid.
5.2. Volgens klaagster heeft betrokkene de publicatiejaarrekening 2019 gedeponeerd in opdracht van [BV2]. Betrokkene heeft daarin ten onrechte vermeld dat de jaarrekening (rechtsgeldig[2]) door de ava is vastgesteld. Van rechtsgeldige vaststelling is echter geen sprake. Tijdens een vergadering op 6 juli 2020, waarop de beide aandeelhouders van [BV1] aanwezig waren, is alleen maar gesproken over de conceptjaarrekening, waarover nog aanvullende vragen zijn gesteld. [B] heeft in een e-mailbericht van 25 juli 2020 bevestigd dat de bespreking van 6 juli 2020 geen ava betrof, maar slechts de bespreking van de conceptjaarrekening 2019. Klaagster heeft (pas) op 6 maart 2021 de al vastgestelde jaarrekening 2019 ontvangen, samen met de notulen van twee ava’s die zouden hebben plaatsgevonden op 12 mei 2020 en 1 december 2020. Klaagster is echter niet opgeroepen voor een ava die op 1 december 2020 zou zijn gehouden. Er heeft dan ook geen rechtsgeldige besluitvorming kunnen plaatsvinden.
5.3. Ter zitting heeft betrokkene toegelicht dat [D] de jaarrekening over 2019 heeft voorzien van een samenstellingsverklaring. Hij stelt geen enkele bemoeienis met de samenstellingsopdracht over boekjaar 2019 te hebben gehad. Betrokkene heeft toegelicht dat de werkwijze van zijn kantoor zo is dat de samenstellend accountant met machtiging van het bestuur van de betreffende entiteit de publicatie van de jaarrekening verzorgt. Het zou dus kunnen dat [D] de publicatie van de jaarrekening 2019 heeft verzorgd, maar dat weet betrokkene niet. Betrokkene ontkent in ieder geval dat hij de publicatiejaarrekening 2019 heeft gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
5.4. De Accountantskamer kan, gelet op deze toelichting door betrokkene die door klaagster niet is weersproken, in het midden laten of de jaarrekening 2019 rechtsgeldig is vastgesteld door de ava. Betrokkene valt immers niet een tuchtrechtelijk verwijt te maken van de werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening 2019, aangezien [D] die heeft samengesteld en niet vaststaat dat betrokkene de jaarrekening 2019 heeft gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
5.5. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b. Betrokkene heeft de vragen van klaagster, die zij voorafgaand aan de ava van 13 november 2023 heeft gesteld, niet beantwoord, voorafgaand aan de ava noch tijdens de ava. De toezegging dat de vragen binnen drie weken na de ava zouden worden beantwoord is betrokkene niet nagekomen.
5.6. Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel het volgende aangevoerd. Op 13 november 2023 heeft een ava plaatsgevonden van [BV1]. Klaagster heeft op 7 november 2023 schriftelijk vragen gesteld aan de directie en betrokkene en verzocht deze vragen voorafgaand aan de ava te beantwoorden. Dat is niet gebeurd. Tijdens de vergadering bleken zowel [B] als betrokkene niet in staat om de betreffende vragen alsnog mondeling te beantwoorden. Betrokkene en de directie hebben toegezegd om binnen drie weken na de ava, dus voor 4 december 2023, de vragen schriftelijk te beantwoorden. Die toezegging is niet nageleefd.
5.7. Betrokkene bestrijdt dat het aan hem is om de verzoeken om informatie van een aandeelhouder te behandelen. Dat behoort tot de taak van het bestuur van [BV1]. Bovendien betwist betrokkene dat hij heeft toegezegd dat hij antwoord zou geven op de vragen van klaagster.
5.8. De Accountantskamer overweegt het volgende. Er zijn geen vastgestelde notulen overgelegd van de ava. In het (eenzijdige) verslag dat klaagster heeft gemaakt van deze vergadering staat het volgende:
‘Dhr. [E] (adviseur van klaagster , Accountantskamer) verzoekt namens [X1 BV] om de schriftelijke beantwoording door/namens de middellijk bestuurder de heer [B] binnen 3 weken na de vergadering 13.11.23 (zijnde 4 weken na datum vergadering indienen van de vragen op 07.11.23) tegemoet te zien:
a. t.a.v. van de vragen d.d. 07.11.23 zoals door de heer van [A] per e-mail aan de heer [B] en accountant [Y] gesteld;
b. t.a.v. de vragen zoals bovenstaand onder punt 9. Ter deze AvA vergadering 13.11.23 toegevoegd.
De vergadering stemt daarmee in.’
5.9. Uit de eigen weergave van de afspraken ter vergadering blijkt geen toezegging van betrokkene om vragen te beantwoorden. Tijdens de mondelinge behandeling is er weliswaar op gewezen dat sommige vragen specifiek aan betrokkene waren gericht, zoals vragen naar wat zich in het accountantsdossier bevindt. Maar daaruit volgt nog niet dat betrokkene heeft toegezegd om dergelijke vragen te beantwoorden. Het verwijt mist daarom feitelijke grondslag.
5.10. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c. Betrokkene is niet objectief bij de uitvoering van zijn diensten, het samenstellen van de jaarrekeningen, doordat hij in privé zaken doet met [B] en [BV1].
5.11. Volgens klaagster heeft betrokkene bij de samenstelling van de jaarrekeningen van [BV1] in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van integriteit en objectiviteit.
5.11.1. Klaagster stelt dat tussen [B] en betrokkene innige zakelijke banden bestonden vanwege de ontwikkeling van de locatie [C] en de afspraken die daarover zijn gemaakt. Volgens klaagster droeg [BV1] door die afspraken grotendeels de financiële risico’s, terwijl de baten bij [B] en betrokkene kwamen te liggen. Volgens klaagster wijzen deze innige zakelijke banden tussen betrokkene en [B] op een belangenverstrengeling. Betrokkene had deze bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit moeten onderkennen en een maatregel moeten nemen, maar betrokkene heeft zijn opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen voortgezet.
5.11.2. Daarnaast leven bij klaagster ernstige twijfels over de juistheid van de jaarrekeningen van [BV1]. Er zijn juridische kosten in de jaarrekeningen van [BV1] over de boekjaren 2019, 2020[3], 2021 (€ 39.400) en 2022 (€ 18.800) opgenomen, die volgens betrokkene zien op het aandeelhoudersconflict tussen [BV2] en klaagster . Daardoor betaalt klaagster in feite mee aan de kosten van de advocaat, die enkel optreedt voor [BV2] en [B]. Dit betreft niet-integer handelen van [BV1], waarmee betrokkene in verband kan worden gebracht. Klaagster meent dat betrokkene ten onrechte een maatregel achterwege heeft gelaten.
5.12.
5.12.1. Betrokkene heeft uitgelegd dat hij de jaarrekening 2019 van [BV1] niet heeft samengesteld vanwege de transacties met [BV1]/[BV3] inzake de locatie [C] waarvan hij melding heeft gemaakt in een interne ‘Onafhankelijkheidverklaring’ van 10 januari 2020. Ook in 2021 heeft betrokkene in een onafhankelijkheidsverklaring (van 24 februari 2021) melding gemaakt van de zakelijke transactie met [BV1]. In februari 2021 is de laatste factuur betaald voor het bouwproject [C] en zijn de zes woningen aan hem opgeleverd. Daarom stond volgens betrokkene niets meer in de weg aan het hervatten van de samenstelwerkzaamheden voor [BV1]. Hij heeft een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2020 van [BV1] afgegeven op [datum3].
5.12.2. Wat de doorbelasting van juridische kosten betreft heeft betrokkene opgemerkt dat het bestuur beslist voor wiens rekening deze kosten komen, en niet betrokkene .
5.13. De Accountantskamer overweegt het volgende.
Ten aanzien van het bouwproject.
5.13.1. Betrokkene heeft in privé samen met [B] als belegger opgetreden in het bouwproject [C]. Het is begrijpelijk dat betrokkene daarin een bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft gezien.
5.13.2. De artikelen 20 en 21 van de VGBA verlangen van de accountant dat hij zich houdt aan de fundamentele beginselen en dat hij bij de naleving van de VGBA onder meer professionele oordeelsvorming toepast en (volgens de tekst van de VGBA vanaf 1 januari 2022) een onderzoekende geest heeft. Als een accountant omstandigheden identificeert die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan een fundamenteel beginsel, neemt hij met betrekking tot dergelijke omstandigheden een toereikende maatregel. Het gevolg van die maatregel moet zijn dat de accountant zich wél aan de fundamentele beginselen houdt. Als een dergelijke maatregel niet mogelijk is, moet de accountant op grond van artikel 21, tweede lid, VGBA de professionele dienst weigeren of beëindigen. Dit is het conceptueel raamwerk uit de VGBA.
5.13.3. Betrokkene heeft de professionele dienst tijdelijk beëindigd door geen samenstellingsopdracht uit te voeren over boekjaar 2019. Hij heeft dus het conceptueel raamwerk toegepast. Klaagster heeft erop gewezen dat betrokkene toch nog bij een ava van 6 juli 2020 aanwezig was, maar volgens betrokkene was hij daar in zijn hoedanigheid van accountant-adviseur in het kader van de ontvlechting. Over die rol en de in dat kader uitgevoerde werkzaamheden gaat deze tuchtklacht niet. [D] heeft de eindbespreking over de jaarrekening 2019 gevoerd met de directie. Gesteld noch gebleken is dat betrokkene (samenstel)werkzaamheden heeft verricht voor de jaarrekening 2019 of bij de uitvoering daarvan betrokken is geweest. Betrokkene valt dus niet te verwijten dat hij ten aanzien van de jaarrekening 2019 zich niet heeft gehouden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit.
5.13.4. In februari 2021 heeft betrokkene de laatste factuur van het bouwproject voldaan. Ter zitting heeft betrokkene toegelicht dat het bouwproject geen posten voor meer- of minderwerk kende. Na het sluiten van de bouw-aanneemovereenkomst in 2019 heeft betrokkene de overeengekomen tien termijnen betaald en er waren – op een paar ondergeschikte punten na – geen opleveringspunten. Tegen die achtergrond heeft betrokkene gemeend dat hij zijn samenstellingsopdracht weer kon hervatten met ingang van het boekjaar 2020. Betrokkene heeft wel intern melding gemaakt van de zakelijke relatie met [BV3].
5.13.5. Ten aanzien van de samenstelwerkzaamheden over het boekjaar 2020 is naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk geworden dat betrokkene een maatregel had behoren te nemen in verband met de bedreiging van zijn objectiviteit. In het begin van het boekjaar 2020 vond enkel nog de laatste termijnbetaling plaats en er waren geen opleveringspunten of andere kwesties die een reële bedreiging van zijn objectiviteit vormden. Bij die stand van zaken hoefde betrokkene geen maatregel te nemen. Het verwijt is in zoverre dan ook ongegrond.
Ten aanzien van de juridische kosten.
5.14. Tussen klaagster en [BV2] bestond sinds 2019 een aandeelhoudersconflict, waarvan betrokkene op de hoogte was. Klaagster is een procedure begonnen, die ertoe moest leiden dat haar aandelen in [BV1] worden overgenomen door [BV2]/[BV1] tegen een prijs die door een deskundige moest worden vastgesteld. Deze uittredingsprocedure heeft juridische kosten met zich gebracht aan de kant van zowel klaagster als [BV2] en [BV1]. In de jaarrekeningen van [BV1] zijn juridische kosten verantwoord, voor 2021 tot een bedrag van € 39.400 en voor 2022 tot een bedrag van € 18.800. Het standpunt van klaagster is dat betrokkene deze kosten niet zonder meer had mogen verwerken. Het gevaar bestaat namelijk dat [BV1] ook de juridische kosten van [BV2] draagt. Daarmee zou klaagster als medeaandeelhouder van [BV1] in feite meebetalen voor de advocaat van haar tegenpartijen.
5.15. Betrokkene heeft aangevoerd dat de directie van [BV1] beslist over de doorbelasting van juridische kosten. Dat is geen aangelegenheid van betrokkene als accountant. De Accountantskamer deelt die visie niet.
5.15.1. Het uitgangspunt bij een samenstelopdracht is dat het management van de entiteit verantwoordelijk is voor de samengestelde jaarrekening en de daaraan ten grondslag liggende vastleggingen, documenten, uitleg en overige informatie die het management heeft verschaft. De samenstellend accountant mag uitgaan van de aangereikte gegevens, tenzij hij zich bewust wordt dat deze niet compleet, niet nauwkeurig of anderszins onbevredigend zijn (Standaard 4410.32).
5.15.2. Uit het verslag van de ava van 13 november 2023 – dat verder inhoudelijk niet door betrokkene is weersproken – blijkt dat er vragen zijn gesteld over de juridische kosten. Daaruit maakt de Accountantskamer op dat de post juridische kosten in de boekjaren 2021 en 2022 een ongebruikelijke, significante post was. Niet is gesteld of gebleken dat de omvang ervan niet materieel was. Daar komt bij dat vanaf 2019 de relatie tussen (feitelijk) [A] en [B] verstoord was geraakt en, naar mag worden aangenomen, in 2021 de procedure tot overname van de aandelen in [BV1] is gestart. Het ligt voor de hand dat ook al vóór die procedure door de aandeelhouders juridische kosten zijn gemaakt. Nu sprake was van een conflict tussen de beide aandeelhouders en alleen [BV2] bestuurder was van [BV1], had betrokkene zich naar het oordeel van de Accountantskamer op grond van de van hem (ook) verlangde onderzoekende geest[4] moeten afvragen of de juridische kosten terecht door het management ten laste van [BV1] waren gebracht en daarover bij het management inlichtingen moeten inwinnen. Betrokkene heeft de post juridische kosten echter ten onrechte niet als een significante aangelegenheid beschouwd en dus ook niet daarnaar gehandeld.
5.15.3. Ter zitting heeft betrokkene zijn verweer aldus toegelicht dat hij tijdens een rechtszitting van de rechter heeft begrepen dat de juridische kosten tussen [BV2] en [BV1] verdeeld mogen worden; dat is in eerdere rechtspraak uitgekristalliseerd. Dat mag wellicht zo zijn, maar de vraag is of de verdeling daadwerkelijk conform die rechtspraak is toegepast door [BV1]. Betrokkene mocht tegen de achtergrond van het (bij betrokkene bekende) conflict tussen de aandeelhouders niet zonder meer uitgaan van de informatie van [BV1] bij het opnemen van de post juridische kosten in de jaarrekeningen. Betrokkene heeft in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
5.16. Klachtonderdeel c is deels gegrond.
6. De maatregel
6.1. De klacht is (gedeeltelijk) gegrond. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op. Als een accountant tijdens de uitvoering van een samenstellingsopdracht een significante aangelegenheid constateert, moet hij dat bespreken met de klant, documenteren in het dossier én vermelden hoe hiermee is omgegaan. Betrokkene is niet tot het inzicht gekomen dat de post juridische kosten een significante aangelegenheid is. Dat is een fout in de uitvoering van de samenstellingsopdracht, waarmee betrokkene in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Met de waarschuwing brengt de Accountantskamer tot uitdrukking dat dit handelen in het vervolg zorgvuldiger moet.
7. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart klachtonderdeel c deels gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;
- verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
- verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.
Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. J.N. Bartels en mr. S.P. Pompe (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.
[1] Een anterieure overeenkomst vormt de basis tussen een gemeente en een initiatiefnemer, zoals een projectontwikkelaar, nog voordat een ruimtelijk plan wordt vastgesteld. Het regelt zaken zoals kosten, voorzieningen, en infrastructuur voor het project.
[2] In de zin van artikel 2:210, vijfde lid, BW.
[3] De juridische kosten in de jaren 2019 en 2020 zijn niet bekend.
[4] Zie ook Standaard 4410.32