ECLI:NL:TACAKN:2024:6 Accountantskamer Zwolle 23/1236 Wtra AK 23/1396 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2024:6
Datum uitspraak: 01-03-2024
Datum publicatie: 01-03-2024
Zaaknummer(s):
  • 23/1236 Wtra AK
  • 23/1396 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over de controle van de jaarrekening. In de jaarrekening is een post lening u/g verantwoord van zo’n € 21 miljoen. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene onvoldoende professioneel-kritisch is geweest bij het opzetten en implementeren van geschikte wijzen van inspelen op de geïdentificeerde en ingeschatte risico’s van een afwijking van materieel belang. Betrokkene heeft bij de waardering van de lening uitsluitend de taxatierapporten betrokken. Een taxatierapport geeft in dit geval onvoldoende controle-informatie over de waardering van de post Leningen u/g, omdat daarin geen informatie is opgenomen over schulden in verband met het getaxeerde object of andere verplichtingen van de eigenaar. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 1 maart 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 2 juni 2023 ontvangen klacht met nummer 23/1236 Wtra AK van

1. de besloten vennootschap X1 B.V.

2. de besloten vennootschap X2 B.V.

beiden kantoorhoudende in [plaats1]

K L A G E R S

advocaten: prof. mr. J.W.P.M. van der Velden en dr. mr. drs. P. Laaper te Nijmegen

gevoegd met de op 22 juni 2023 ontvangen klacht met zaaknummer 23/1396 Wtra AK van

X3

wonende in [plaats2]

K L A G E R

advocaten: prof. mr. J.W.P.M. van der Velden en dr. mr. drs. P. Laaper te Nijmegen

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. F.C.M. van der Velden te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen in de zaak met zaaknummer 23/1236
  • de brief van de Accountantskamer van 8 juni 2023
  • het aanvullende klaagschrift in de zaak met zaaknummer 23/1236, ontvangen op 21 juni 2023
  • het klaagschrift met zaaknummer 23/1396
  • het verweerschrift in beide klachten met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 15 december 2023. [X3] (hierna: [X3]) is, ook namens [X1] B.V. en [X2] B.V., verschenen en werd bijgestaan door de advocaten. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Betrokkene heeft de jaarrekeningen 2012 van [X1] B.V. en [X2] B.V. (hierna ook: [X1] en [X2]) gecontroleerd en voorzien van een goedkeurende controleverklaring. In de jaarrekeningen is een lening aan een entiteit in [land1] verantwoord ter grootte van ongeveer € 21 mln, in verband met de ontwikkeling van een resort op [land2].  Volgens klagers beschikte betrokkene niet over voldoende en geschikte controle-informatie met betrekking tot de waardering van deze lening, mede omdat de taxatie van het resort van onvoldoende kwaliteit was en niet als grondslag voor de waardering kon dienen.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2.        [X1] en [X2] zijn niet-ontvankelijk in hun klacht, omdat zij de klacht te laat hebben ingediend.

2.3.        Van [X3] kan niet geconcludeerd worden dat hij redelijkerwijs eerder dan in 2021 op de hoogte was van het gestelde tuchtrechtelijk verwijtbare handelen. Daarom is hij wel ontvankelijk in de klacht.

2.4.        De klacht van [X3] is gegrond, omdat betrokkene onvoldoende controlewerkzaam­heden heeft verricht rondom de post uitgeleend geld. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op.

3.             De feiten

3.1.        Klager 1, [X1], is een holdingmaatschappij. Klager 2, [X2], is een 100% dochteronderneming van [X1]. [X1] en [X2] (hierna gezamenlijk te noemen: [X1c.s.]) houden zich bezig met de (her)ontwikkeling, de exploitatie en het beheer van onroerend goed. [X2] belegt in vastgoed, met name in Nederland maar ook in het buitenland.

3.2.        De aandelen in [X1] worden gehouden door de familie [achternaam1] (A. [achternaam1], M. [achternaam1]-[achternaam2], [X3] en R. [achternaam1]). De directie van [X1] is vanaf 29 december 2004 gevoerd door A. [achternaam1]. Per 23 april 2012 is A. [achternaam1] teruggetreden als bestuurder. Hij bleef aan [X1] verbonden als vastgoedadviseur en aandeelhouder.

[A] werd op 29 december 2008 bestuurder en directeur van [X1c.s.] Vanaf het vertrek van A. [achternaam1] per 23 april 2012 was [A] enig bestuurder van [X1c.s.] Per 24 december 2018 is hij gedefungeerd. Vanaf een onbekende datum (maar vermoedelijk vanaf 2019) is [X3] bestuurder van [X1].

3.3.        In [land2] werd een resort ontwikkeld door [ontwikkelaar1] (hierna te noemen: [ontwikkelaar1]), het [ontwikkelaar1] Project. [B] is directeur van deze [land2] rechtspersoon. Enig (indirect) aandeelhouder van [ontwikkelaar1] is [NV1] (hierna: [NV1]). [NV1] is gevestigd op [land1]. [dienstverleningsbedrijf1] was trustbestuurder van [NV1].

3.4.        [X2] heeft vanaf ongeveer het jaar 2000 leningen verstrekt aan [NV1] en haar groepsmaatschappijen (waaronder [maatschappij1] en [maatschappij2], hierna gezamenlijk te noemen: [NV1c.s.]) ten behoeve van het [ontwikkelaar1]-project. Uit een vaststellingsovereenkomst van 9 oktober 2008 tussen [X2] en [NV1] volgt dat [X2] een aanvullende kredietfaciliteit verstrekt van $ 3.000.000, waarmee het totaal van leningen voor [NV1] $ 9.400.000 beloopt en voor [maatschappij1] $ 14.300.000. De overeenkomst is door [A] als directeur van [X2] ondertekend. Als zekerheid voor aflossing van de lening hebben partijen een voorwaardelijke akte van overdracht ondertekend, op grond waarvan [NV1] haar aandelen inclusief al haar deelnemingen (waaronder [ontwikkelaar1]) overdraagt aan [X2], onder de opschortende voorwaarde van het niet voldoen aan haar aflossingsverplichtingen.

In een allonge op deze vaststellingsovereenkomst van 14 november 2011, eveneens door [A] als directeur van [X2] ondertekend, is een aanvullende kredietfaciliteit vastgelegd, waarmee [NV1] maximaal een bedrag van $ 28.650.000 kan lenen. Dit aanvullend krediet is in de jaarverslagen van [X1] en [X2] 2011 verantwoord met de toelichting: ‘De toename van de financiële investeringen betreffen het verstrekken van een aanvullend noodkrediet met betrekking tot het “[ontwikkelaar1] Resort” in [land2]’. Ook in 2012 is een aanvullend krediet verstrekt, een bedrag van € 700.000. Eind 2012 is voor een totaal van € 24.871.882 aan leningen verantwoord op de geconsolideerde balans, waarvan een bedrag van € 21.661.442,32 de lening aan [NV1c.s.] betreft.

3.5.        Het [ontwikkelaar1] Project is meerdere keren getaxeerd:

  • in 2008 (door [vastgoedbedrijf2]) op $ 59.516.034,23
  • in 2010 (door [vastgoedbedrijf2]) op $ 41.626.075,84
  • in 2014 (door [vastgoedbedrijf2]) op $ 43.062.691,80
  • in 2017 (door [vastgoedbedrijf2]) op $ 49.652.743,73
  • in 2022 (door [vastgoedbedrijf3]) op $ 10.800.000 of $ 8.742.000 bij bulk sale.

3.6.        Betrokkene is sinds [maand] 2006 ingeschreven in het register van de NBA. Eerder was hij werkzaam voor [accountantskantoor1]. Daar was hij sinds 2004 lid van het controleteam dat de jaarrekeningen van [X1c.s.] controleerde. Na zijn overstap naar [accountantskantoor2] in 2007 hebben [X1] en [X2] de controleopdracht van [accountantskantoor1] beëindigd. In haar brief van 28 augustus 2007 laat [X1] aan [accountantskantoor1] weten: ‘Aangezien wij zeer veel waarde hechten aan de goede vertrouwensrelatie die wij de laatste jaren hebben opgebouwd met de heer [Y], kiezen wij ervoor om met [accountantskantoor3] verder te gaan’.

3.7.        Betrokkene had de opdracht de jaarrekeningen 2012 van [X1c.s.] te controleren. Hij heeft op 28 juni 2013 goedkeurende controleverklaringen afgegeven bij deze jaarrekeningen.

3.8.        In het jaarverslag 2012 van [X1] is over de toestand op balansdatum het volgende opgenomen: ‘Er is voor € 1,3 miljoen aan nieuwe leningen verstrekt. Tevens is er een aanvullend krediet verstrekt van € 0,7 miljoen met betrekking tot het “[ontwikkelaar1] Resort” in [land2]. Door de daling van de dollar nam de waarde van de volledige lening die in dollars is verstrekt met € 0,4 miljoen in waarde af’.

3.9.        In 2013 heeft [X2] de aandelen in [NV1] verworven voor € 1 vanwege de uitblijvende (rente)betalingen op de leningen, waarmee uitvoering is gegeven aan de zekerheidsbepalingen uit de vaststellingsovereenkomst van 2008. Die transactie is verantwoord in het jaarverslag 2012 van [X1] als een gebeurtenis na balansdatum.

4.             De klacht

4.1.        Het klaagschrift van [X1c.s.] en het klaagschrift van [X3] zijn nagenoeg identiek. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. In de kern genomen gaat de klacht over de controle van de jaarrekeningen 2012 van [X1c.s.]

4.2.        Klagers verwijten betrokkene het volgende:

  1. Betrokkene heeft onvoldoende informatie verkregen om de voortzetting van de controleopdracht te overwegen en heeft door de opdracht voort te zetten in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van objectiviteit en met de Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant (RA’s);
  2. Betrokkene heeft onvoldoende controlewerkzaamheden verricht ten aanzien van de post Leningen u/g en heeft daardoor ten onrechte goedkeurende controleverklaringen bij de jaarrekeningen 2012 afgegeven.

Aanvankelijk hadden klagers aan hun klacht mede ten grondslag gelegd dat het bestuursverslag niet verenigbaar zou zijn met de jaarrekening. Klagers hebben dit klachtonderdeel ter zitting ingetrokken.

5.             De beoordeling

Is de klacht ontvankelijk?

5.1.        De Accountantskamer moet eerst beoordelen of klagers wel op tijd zijn met de klacht, omdat het gaat om een controleverklaring die in 2013 is afgegeven en de klacht volgens betrokkene te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is. De uitkomst van die beoordeling is dat [X1c.s.] te laat zijn met haar klacht, maar [X3] niet. Dit berust op het volgende.

5.2.        Met ingang van 1 januari 2019 geldt een klachttermijn van tien jaar na het moment van de verweten gedraging. De klacht is binnen deze termijn ingediend. Op grond van de overgangswetgeving wordt een klacht echter niet in behandeling genomen als de oude klachttermijn (die drie of zes jaar was) al vóór 1 januari 2019 was verstreken. De klacht gaat over de controleverklaring die op 28 juni 2013 is afgegeven. Daarom komt de zesjaarstermijn niet in beeld.

5.3.        Ten aanzien van de driejaarstermijn moet worden beoordeeld of klagers vóór 1 januari 2016 zodanige feiten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten konden baseren. Het gaat hierbij om de vraag wanneer bij klagers op grond van door hen geconstateerde feiten in verband met het handelen of nalaten van een accountant een vermoeden is ontstaan of redelijkerwijs kon ontstaan dat de accountant van zijn handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is niet vereist dat een klager volledig op de hoogte is van de exacte regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is. Als de klager voor 1 januari 2016 bedoelde feiten heeft geconstateerd, dan had de klacht voor 1 januari 2019 ingediend moeten worden. Een klacht die na deze datum wordt ingediend is dan te laat.

5.4.        Klagers stellen dat zij voor 1 januari 2016 niet wisten en ook niet konden weten dat betrokkene mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zij hebben pas aanleiding gehad om vragen te stellen over de werkzaamheden van betrokkene toen zij in maart 2021 de jaarrekening van [maatschappij2] over boekjaar 2018 hadden ontvangen. Uit die jaarrekening blijkt namelijk dat het [ontwikkelaar1] Project wordt afgewaardeerd met $ 22.150.817. Die afwaardering met 72% gaf klagers aanleiding om onderzoek te laten doen naar de waarde van het project en vragen te stellen over de accountantswerkzaamheden inzake de jaarrekeningen 2018. Vervolgonderzoek heeft geleid tot vragen over de controlewerkzaamheden door de accountant over eerdere jaren en uiteindelijk tot deze klacht.

5.5.        Betrokkene vindt dat [X1c.s.] redelijkerwijs ruim voor 1 januari 2016 de feiten en omstandigheden kenden waarop zij het vermoeden van het tuchtrechtelijk laakbaar handelen van betrokkene baseren. Zo wijst betrokkene erop dat [X1c.s.] zelf verantwoordelijk zijn voor het opmaken van haar jaarrekeningen en de jaarverslagen, waaronder de jaarrekening van 2011 waarin het ‘noodkrediet’ ten behoeve van het [ontwikkelaar1] Project is opgenomen. [X2] verstrekte de lening aan [NV1] en was dus bekend met alle ins en outs. Sterker, [X1c.s.] beschikten over meer informatie over het [ontwikkelaar1] Project dan betrokkene.

5.6.        Wat klager [X3] betreft, meent betrokkene dat ook hij redelijkerwijs bekend had moeten zijn met de wanbetalingen, de jaarrekeningen en de jaarverslagen van [X1] en [X2], zodat ook hij eerder had kunnen klagen. Hij is de zoon van de bestuurder van [X1], en tevens werknemer en certificaathouder van aandelen van [X1c.s.] Hij moet dan ook bekend worden verondersteld met de jaarrekeningen en jaarverslagen en de daarin opgenomen alarmbellen.

5.7.        De Accountantskamer overweegt als volgt. De klacht gaat in de kern over de beoordeling van de post Leningen u/g in de jaarrekening, waarbij het verwijt aan betrokkene is dat hij niet over voldoende en geschikte controle-informatie beschikte ten aanzien van de waardering van de lening aan [NV1]. De Accountantskamer is van oordeel dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de kennis en wetenschap van [X1c.s.] enerzijds en [X3] anderzijds ten aanzien van dit verwijt.

5.7.1.    In algemene zin geldt dat een besloten vennootschap niet zelf kan handelen, dat moeten haar bestuurders en andere rechtsgeldige vertegenwoordigers doen. Daarom wordt de kennis en wetenschap van haar bestuurders aan de besloten vennootschap toegerekend. Voor de vaststelling of [X1c.s.] redelijkerwijs moeten worden verondersteld op de hoogte te zijn geweest van het tuchtrechtelijke verwijt aan betrokkene, moet daarom vastgesteld worden wat het bestuur wist of redelijkerwijs kon weten. De Accountantskamer verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 10 januari 2014, te vinden op tuchtrecht.nl met kenmerk ECLI:NL:TACAKN:2014:6.

5.7.2.    A. [achternaam1] is per maart 2012 teruggetreden als bestuurder van [X1c.s.] [A] was in 2012 en 2013, ten tijde van het afgeven van de controleverklaring, bestuurder en directeur van [X1c.s.] Hij heeft ook de vaststellingsovereenkomsten in 2008 en 2011 met [NV1] ondertekend en was dus op de hoogte van de achtergronden bij de post Leningen u/g, waaronder de achterblijvende rente- en aflossingsbetalingen en de taxaties van het resort. Daarom stelt de Accountantskamer vast dat [X1c.s.] al bij afgifte van de controleverklaring op 28 juni 2013 voldoende bekend waren met de gestelde gebrekkige controle (waardering en presentatie) van deze post door betrokkene.

5.7.3.    [X1c.s.] betogen dat zij het slachtoffer zijn van een opzet tussen [B] en [A], waarbij onderdelen van het [ontwikkelaar1] Project zijn verkocht en de opbrengst tussen hen is verdeeld. [A] heeft [X1c.s.] schade toegebracht door zijn handelen als bestuurder. Daarom bepleiten zij een afwijking van het algemene uitgangspunt dat de kennis en wetenschap van de bestuurder aan de besloten vennootschap kan worden tegengeworpen. De Accountantskamer ziet daarvoor geen rechtsgeldige grondslag. Die grondslag kan niet worden gevonden in de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, nu dat civielrechtelijke leerstuk geen betrekking heeft op de klachttermijn uit het accountantstuchtrecht die van openbare orde is.  

5.7.4.    Gelet op het voorgaande hadden [X1c.s.] de klacht vóór 28 juni 2016 (binnen drie jaar na vaststelling van het klachtwaardige handelen) kunnen indienen. De klachttermijn is op grond van het overgangsrecht voor hen verstreken. De Accountantskamer zal [X1c.s.] daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun klacht.

5.7.5.    Ten aanzien van [X3] geldt dat de Accountantskamer geen feiten en omstandigheden heeft kunnen vaststellen waaruit kan worden afgeleid dat hij voor 1 januari 2016 redelijkerwijs bekend was met het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. [X3] was bekend met het jaarverslag, maar uit dat jaarverslag had hij niet kunnen opmaken welke controle-informatie betrokkene ten grondslag heeft gelegd aan zijn goedkeurende controleverklaring (zie ook een uitspraak van het CBb van 2019, te vinden op rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:CBB:2019:417). Betrokkene heeft in dit verband weliswaar aangevoerd dat [X3] enige tijd (in 2009) werkzaam is geweest voor [X1c.s.] en dat hij de zoon van (mede-)bestuurder A. [achternaam1] is. Daaruit vloeit echter nog niet noodzakelijkerwijze voort dat hij kon vermoeden dat betrokkene in 2013 mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij de uitvoering van zijn controlewerkzaamheden ter zake van de jaarrekeningen. De aard en omvang van zijn werkzaamheden bij [X1c.s.] geven (zoals hij ter zitting, onweersproken, nader heeft toegelicht) daar in ieder geval geen aanleiding toe. [X3] is daarom ontvankelijk in zijn klacht.

5.8.        Voor de leesbaarheid van de uitspraak zal de Accountantskamer hierna [X3] aanduiden met ‘klager’.

Inhoudelijk.

5.9.        De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedragscode (RA’s) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS) zoals deze golden ten tijde van de afgifte van de controleverklaringen.

5.10.      Betrokkene heeft aangevoerd dat hij niet langer over het volledige controledossier beschikt. De controle is in 2013 afgerond en de bewaartermijn is verstreken. De Accountantskamer heeft met die omstandigheid rekening gehouden bij de verdere beoordeling van de klacht.

Klachtonderdeel a. Het voortzetten van de controleopdracht.

5.11.      Betrokkene was sinds boekjaar 2007 de controlerend accountant. Klager formuleert in verband met het voortzetten van de controleopdracht over 2012 twee subklachtonderdelen. Hij vindt dat betrokkene niet de vereiste onafhankelijkheid bezat ten opzichte van [X1c.s.] (a.1). En hij vindt dat betrokkene zich onvoldoende ervan heeft vergewist dat passende procedures met betrekking tot aanvaarding en continuering van cliëntrelaties en controleopdrachten zijn gevolgd (a.2).

a.1 Onafhankelijkheid.

5.11.1.  Betrokkene was (in ieder geval) sinds 2005 lid van het controleteam van [accountantskantoor1] dat de jaarrekeningen van [X1c.s.] controleerde. Na zijn overstap naar [accountantskantoor2] hebben [X1c.s.] betrokkene gevolgd vanwege de ‘goede vertrouwensrelatie’ die zij met betrokkene hadden opgebouwd. Er was volgens [X3] dus sprake van vertrouwdheid. Betrokkene controleert sinds boekjaar 2007 de jaarrekeningen van [X1c.s.] Dat heeft betrokkene gedaan tot aan 2019. Daaruit blijkt dat binnen het kantoor van betrokkene geen sprake is van interne roulatie. Betrokkene heeft hierin ten onrechte geen bedreiging van zijn onafhankelijkheid gezien als bedoeld in artikel 3.3 van de Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant (RA’s), zo stelt klager.

5.11.2.  De Accountantskamer overweegt het volgende. Volgens artikel 3.3 van de Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant (RA’s) leidt het voor lange tijd meewerken aan een controleopdracht tot een bedreiging van de onafhankelijkheid. Daarom is het nodig de verantwoordelijk partner, als het gaat om een controlecliënt die een organisatie van openbaar belang is, na zeven jaren te vervangen. Het gaat bij [X1c.s.] niet om organisaties van openbaar belang. In dat geval spreekt artikel 3.3 slechts een voorkeur uit voor vervanging na zeven jaren. Wat er ook van zij, betrokkene was in 2013 nog geen zeven jaren de verantwoordelijk partner. Hij heeft dus naar het oordeel van de Accountantskamer niet in strijd gehandeld met artikel 3.3 van de Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant (RA’s).

5.11.3.  Betrokkene heeft daarnaast ter zitting toegelicht dat de wisselingen in het controleteam en bij de controlecliënt er mede voor hebben gezorgd dat hij voldoende onafhankelijk is gebleven. Tot de komst van [C] als controller waren er verschillende controllers werkzaam bij [X1]. Er zijn daarnaast veranderingen geweest in het controleteam bij [accountantskantoor2]. Ook heeft betrokkene erop gewezen dat er in 2012 een onafhankelijke kwaliteitsbeoordeling op het controledossier heeft plaatsgevonden. Gelet op een en ander is de Accountantskamer van oordeel dat het verwijt dat betrokkene onvoldoende onafhankelijk was, ongegrond is.

a.2 Opdrachtcontinuering.

5.12.      Voordat betrokkene de opdracht tot controle van de jaarrekeningen 2012 van [X1c.s.] mocht continueren, had betrokkene volgens klager als opdrachtpartner moeten overwegen:

  1. de integriteit van [A] als kernpersoon binnen het management en belast met governance van de entiteit;
  2. of hij beschikt over de deskundigheid en de nodige capaciteit, waaronder tijd en middelen, om de controleopdracht uit te voeren; en
  3. significante aangelegenheden die bij eerdere controleopdrachten naar voren zijn gekomen, alsmede de implicaties daarvan voor het continueren van de relatie.

De verplichtingen ad a en b rusten krachtens artikel 12 lid 1 sub b en d van het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta) op [accountantskantoor2] en niet rechtstreeks op betrokkene. Maar bedacht moet worden dat betrokkene bestuurder en partner van [accountantskantoor2] was. In die hoedanigheid had hij dan ook de verplichting aan de vereisten uit het Bta te voldoen. Klager licht dit onderdeel als volgt toe.  

5.12.1.  [A] was enig bestuurder van [X1] en [X2]. Hij had de leiding en was verantwoordelijk voor de uitvoering van de investeringen in het [ontwikkelaar1] Project. Als aandeelhouder van [NV1] had hij bovendien een eigen belang bij de leningen aan [NV1]. Het is de vraag welke gevolgtrekkingen betrokkene hieraan verbonden heeft.

5.12.2.  Klager meent dat [X1c.s.] niet in het klantprofiel passen van [accountantskantoor2], die zich immers richt op ondernemers, instellingen en particulieren in de eigen regio en op franchise-ondernemers en retailorganisaties. Zij vinden daarom dat het maar de vraag is of betrokkene en het accountantskantoor beschikten over het inzicht en praktische ervaring met soortgelijke opdrachten, de kennis van relevante bedrijfstakken of de (vaktechnische) deskundigheid op het gespecialiseerde gebied van internationale vastgoedbeleggingen (Standaard 220.A11).

5.13.      Betrokkene heeft aangevoerd dat bij de opdrachtaanvaarding de integriteit van het management, waaronder [A], wel degelijk is overwogen. Daaruit volgden geen indicaties die aan de aanvaarding van de opdracht in de weg stonden. Ook A. [achternaam1], die destijds bestuurder was en nauw samenwerkte met [A], had geen enkele twijfel over diens integriteit. Dat blijkt uit het gegeven dat hij het gehele bestuur in [X1] en [X2] aan [A] heeft overgedragen. A. [achternaam1] heeft zelfs een lening verstrekt aan [A], zodat hij aandelen in [X2] [vastgoedbedrijf1] B.V. kon kopen. Een bepaalde focus van [accountantskantoor2] betekent nog niet dat betrokkene niet over de vereiste deskundigheid zou beschikken om jaarrekeningen van ondernemingen als deze te controleren. Hij had meerdere klanten met een vergelijkbare vastgoedportefeuille.

5.14.      De Accountantskamer stelt vast dat [X3] op dit verweer van betrokkene niet nader is ingegaan. Dat had wel op zijn weg gelegen, omdat [X3] als klager de feiten en omstandigheden moet stellen en aannemelijk maken dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande kan de Accountantskamer niet vaststellen dat betrokkene duidelijk over onvoldoende vaktechnische deskundigheid beschikt op het terrein waarop [X1c.s.] opereert. Evenmin bestond aanleiding om te twijfelen aan de integriteit van [A]. De twijfel die [X3] heeft aangevoerd is bovendien mede gebaseerd op omstandigheden die achteraf bekend zijn geworden (hind sight bias), zoals het eigen belang bij de lening aan [NV1].

5.15.      Klachtonderdeel a is geheel ongegrond.

Klachtonderdeel b. Betrokkene heeft onvoldoende controlewerkzaamheden verricht ten aanzien van de post Leningen u/g en heeft daardoor ten onrechte goedkeurende controleverklaringen bij de jaarrekeningen 2012 afgegeven.

5.16.      [X3] heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkene geen goedkeurende controleverklaringen bij de jaarrekeningen had mogen afgeven. Dit klachtonderdeel valt in de volgende subonderdelen uiteen:

1. Betrokkene heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de transacties met verbonden partijen;

2. Betrokkene heeft onvoldoende werkzaamheden verricht teneinde de risico’s op een afwijking van materieel belang te identificeren en in te schatten en om de controlewerkzaamheden te plannen;

4. Betrokkene heeft onvoldoende werkzaamheden verricht om te kunnen concluderen dat de jaarrekeningen een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen en het resultaat van [X1c.s.] geven.

b.1. Verbonden partijen.

5.17.      Klager heeft gesteld dat [A], [B], [NV1] en [ontwikkelaar1] verbonden partijen zijn:

  • [A] is belast met governance en maakt deel uit van het management van [X1] en [X2]. Hij is indirect aandeelhouder van [NV1];
  • [achternaam1] sr. is de ‘beheersende eigenaar’ van [NV1], [ontwikkelaar1], [X1] en [X2];
  • [B] is mede-aandeelhouder van [NV1].

De aard van de relaties en transacties met verbonden partijen kan leiden tot hogere risico’s op een afwijking van materieel belang. Betrokkene had volgens klager aanvullende risico-inschattingswerkzaamheden moeten uitvoeren ten aanzien van de interne beheersingsmaatregelen (Standaard 550.14) en ten aanzien van de significante transacties buiten het normale verloop van de bedrijfsactiviteiten (Standaard 550.23). De relaties en transacties zijn echter volgens [X3] onvoldoende onderkend en toegelicht in de jaarrekeningen. Het gegeven dat [A] de transacties (de leningen aan [NV1]) zelf goedkeurde heeft onvoldoende aandacht gehad, terwijl het ging om significante transacties buiten het normale verloop van de bedrijfsactiviteiten.

5.18.      De Accountantskamer overweegt als volgt.

5.18.1.  Transacties met verbonden partijen geven een verhoogd risico op materiële afwijkingen in de jaarrekening. Daarom moet de accountant vaststellen welke risicofactoren er zijn en nagaan of de transacties met verbonden partijen correct zijn weergegeven en toegelicht in de jaarrekening (Standaard 550.9). Standaard 550.10 geeft een definitie van de term ‘verbonden partij’.

  1. Een verbonden partij is zoals omschreven in het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving; of
  2. Waar het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving minimale of geen eisen inzake verbonden partijen stelt:
    a. Een persoon of een andere entiteit is die direct of indirect overheersende zeggenschap heeft over, dan wel een significante invloed uitoefent, door één of meerdere tussenpersonen, op de rapporterende entiteit;
    b. Een andere entiteit is waarover de rapporterende entiteit overheersende zeggenschap heeft of significante invloed, direct of indirect door één of meerdere tussenpersonen; of
    c. Een andere entiteit die onder gemeenschappelijke zeggenschap valt samen met de rapporterende entiteit, door het hebben van:                                                                                          (i) Entiteiten met dezelfde beheersende eigenaar;                                                                        (ii) Eigenaren die naaste familieleden zijn; of                                                                             (iii) Een gemeenschappelijk topmanagement.

Entiteiten die echter onder de gemeenschappelijke zeggenschap vallen van een overheidsinstantie (dat wil zeggen een nationale, regionale of locale overheid) worden niet als verbonden beschouwd tenzij ze significante transacties aangaan of onderling op significante wijze middelen delen.

5.18.2.  Betrokkene heeft gesteld dat in 2012 de relatie tussen [X1c.s.] en [NV1] geen andere was dan die van geldlener en geldgever. De aandelen van [NV1] zijn pas in 2013 overgedragen aan [X1c.s.]  [X3] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel. Dat [X1c.s.] aldus overheersende zeggenschap had of significante invloed op [NV1] gedurende het gecontroleerde boekjaar, zoals Standaard 550.10.II.b beschrijft, is daarom niet aannemelijk gemaakt. [NV1] kwalificeert niet als een verbonden partij. In zoverre faalt het verwijt.

5.18.3.  [A] hield volgens klager in 2012 via zijn [land1] stichting [stichting1] en de [land3] entiteit [D] een 5%-aandeel in [NV1]. Die omstandigheid brengt mee dat [A] als verbonden partij kan worden beschouwd. Het valt betrokkene echter niet te verwijten dat hij daarvan niet op de hoogte was. Betrokkene heeft toegelicht dat hij inlichtingen inzake verbonden partijen van het management heeft gevraagd en het aandeelhoudersregister van [NV1] heeft geraadpleegd. Daarin stonden weliswaar bovengenoemde stichtingen genoemd, maar het was voor betrokkene niet mogelijk om vast te stellen wie uiteindelijk bij deze buitenlandse stichtingen betrokken en belanghebbende waren. Ter zitting heeft klager desgevraagd erkend dat de enige aanwijzing voor betrokkenheid van [A] erin is gelegen dat de zoon van [A], [voornaam], in [buitenlandse plaats] is geboren. [X1c.s.] hebben betrokkene niet meegedeeld dat [A] via de stichting [stichting1] als verbonden partij kan worden beschouwd. Deze overeenkomst in naam/naamstelling is naar het oordeel van de Accountantskamer onvoldoende om betrokkene genoemd verwijt te maken. Overigens zij vermeld dat in de Letter of Representation bij de jaarrekening 2012 het management van [X1c.s.] heeft bevestigd dat zij alle informatie over verbonden partijen aan betrokkene heeft verstrekt (Standaard 550.26). Dit subklachtonderdeel is ongegrond.

b.2 Betrokkene heeft onvoldoende werkzaamheden verricht teneinde de risico’s op een afwijking van materieel belang te identificeren en in te schatten en om de controlewerkzaamheden te plannen.

b.3 Betrokkene heeft onvoldoende werkzaamheden verricht om te kunnen concluderen dat de jaarrekeningen een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen en het resultaat van [X1c.s.] geven.

5.19.      De Accountantskamer bespreekt deze twee subonderdelen samen, gelet op de onderlinge samenhang (waardering en presentatie van de post Leningen u/g).

5.20.      Betrokkene hanteerde bij deze wettelijke controle een materialiteit van 2% van het balanstotaal van zo’n € 400 miljoen, ofwel € 8 miljoen. Voor de winst- en verliesrekening hanteerde betrokkene een lagere materialiteit. De lening u/g aan [NV1] van ruim € 21 mln is reeds daarom van materieel belang.

5.21.      Betrokkene heeft het bestaan en de hoogte van de lening gecontroleerd aan de hand van documenten die betrekking hebben op de lening en de vaststellingsovereenkomsten uit 2008, 2011 en 2013. Over de hoogte en het bestaan van de lening per ultimo 2012 gaat de klacht verder niet, zodat de Accountantskamer dit laat rusten.

5.22.      [X3] heeft een historie van wanbetaling en het niet-nakomen van afspraken door [NV1] geschetst.

  • In een brief van 20 december 2007 klaagt [A] over het niet terugbetalen van een aanvullende lening van € 1,7 mln.
  • In een brief van 28 januari 2008 verlangt [A] niet alleen de terugbetaling van € 1,7 mln, maar wil hij ook weten wanneer het resort wordt verkocht en [X2] de originele lening van $ 11.750.000 terug krijgt. [A] constateert dat [maatschappij1] de eerder gedane toezegging van $ 7.227.000,- blijkbaar niet kan nakomen.
  • In de vaststellingsovereenkomst van 9 oktober 2008 is de aanleiding voor de gemaakte afspraken als volgt beschreven: ‘[NV1][[NV1], Accountantskamer] en [maatschappij1] zijn sedert aanvang van de leningen van tijd tot tijd onmachtig geweest om haar renteverplichting te voldoen’.

5.23.      Betrokkene heeft er naar zijn zeggen kennis van genomen dat [NV1] niet aan haar aflossings- en renteverplichtingen voldeed. Die omstandigheid (een leningnemer die structureel niet aan haar betalingsverplichtingen voldoet) leidt tot het risico dat de post Leningen u/g te hoog gewaardeerd is, waardoor de jaarrekening als geheel een afwijking van materieel belang vertoont (Standaard 315.3). Betrokkene heeft dat risico onderkend, maar voldoende gemitigeerd geacht, omdat het management van [X1c.s.] het volste vertrouwen bleef houden in haar investeringen (zij verstrekte zelfs aanvullende leningen), [NV1] aan [X2] zekerheid tot nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening had verstrekt in de vorm van een voorwaardelijke overdracht van haar aandelen en de taxaties uitwezen dat het [ontwikkelaar1] Project een waarde vertegenwoordigt die het uitstaande bedrag ruimschoots overstijgt.

In zoverre heeft betrokkene relevante risicofactoren wel geïdentificeerd en ingeschat. Maar naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene onvoldoende opvolging gegeven aan het vereiste om vanuit de controle op passende wijze in te spelen op deze geïdentificeerde risicofactoren (Standaard 330.6). Dat oordeel licht de Accountantskamer als volgt toe.

5.23.1.  In de eerste plaats heeft betrokkene geen werkzaamheden opgezet en uitgevoerd om vast te stellen waarop het (klaarblijkelijke) vertrouwen van het management in de investeringen in het [ontwikkelaar1] Project, en daarmee de volwaardigheid van de leningen aan [NV1], is gebaseerd. Het verkrijgen van inlichtingen kan belangrijke controle-informatie verschaffen en kan zelfs controle-informatie voor een afwijking leveren, maar verschaft op zichzelf gewoonlijk niet voldoende controle-informatie over de afwezigheid van een afwijking van materieel belang op het niveau van beweringen (Standaard 500.A2). Onweersproken is gebleven dat er geen of slechts gebrekkig sprake was van functiescheiding. [A] had de leiding en uitvoering in handen van het [ontwikkelaar1] Project en er was geen onafhankelijk toezicht in de vorm van een Raad van Commissarissen of een interne auditfunctie. Voorgaande klemt te meer omdat betrokkene in zijn managementletter 2012 nog informeert ‘in hoeverre de lening wordt terugverdiend?’, een vraag die onbeantwoord lijkt te zijn gebleven. Betrokkene heeft hiermee onvoldoende ingespeeld op het ingeschatte risico dat de post Leningen u/g een materiële afwijking vertoont. De (enkele) stelling van [A] dat hij vertrouwen had in de investering, levert geen geschikte controle-informatie op.

5.23.2.  [NV1] is haar rente- en aflossingsverplichtingen structureel niet nagekomen. De onbetaald gebleven rente wordt toegevoegd aan de hoofdsom, zo blijkt uit de aanvulling (allonge) op de vaststellingsovereenkomst van 2011. Het bedrag van geleend geld neemt in de loop der jaren steeds verder toe. Pas als een eerder overeengekomen kredietmaximum wordt overschreden, worden er aanvullende schriftelijke afspraken gemaakt. Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) 290.534 merkt contractbreuk aan als een voorbeeld van een objectieve aanwijzing voor bijzondere waardevermindering van een financieel actief. Betrokkene had in die objectieve aanwijzing aanleiding moeten zien voor het opzetten en uitvoeren van aanvullende controlewerkzaamheden, maar hij heeft dat – afgezien van een beoordeling van de taxatie van het [ontwikkelaar1] Project, waarover hierna meer – nagelaten.

5.23.3.  [NV1] heeft zich op enig moment verplicht tot de levering van haar aandelen van al haar deelnemingen als zij niet aan haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening zou kunnen voldoen. Hoe deze levering vormgegeven zou kunnen worden, en wat de voorwaarden voor deze voorwaardelijke levering waren, is onduidelijk. Wat daar van zij, de waardering van de vordering op [NV1] hangt daarom in sterke mate af van zowel de waarde van de deelnemingen van [NV1] (waarin, uiteindelijk, onder in de keten van tussenliggende dochter- en kleindochtermaatschappijen het [ontwikkelaar1] Project is opgenomen), als de overige activa en passiva van [NV1]. Betrokkene heeft nagelaten om dienaangaande werkzaamheden te verrichten. Betrokkene heeft zijn controle op de volwaardigheid van de lening beperkt tot een beoordeling van de waarde van het resort op basis van een taxatie. Dat is een dubbelzijdig manco in de controle-aanpak.

In de eerste plaats betreft het vastgoed slechts één van de actief-posten op de balans van [ontwikkelaar1]. De vraag is wat de (eventueel) daartegenoverstaande verplichtingen van [ontwikkelaar1] zijn. Die zouden kunnen blijken uit de balans van [ontwikkelaar1], maar betrokkene heeft geen kennisgenomen van (de uit) de balans (blijkende verplichtingen) van [ontwikkelaar1].

In de tweede plaats heeft betrokkene nagelaten de jaarrekeningen van [NV1c.s.] op te vragen danwel op andere wijze inzicht te verkrijgen in de financiële positie van [NV1]. Dit inzicht was nodig om de waarschijnlijkheid te beoordelen dat [NV1] aan haar terugbetalingsverplichtingen kan voldoen. [NV1] had talrijke deelnemingen (meer dan tachtig). Betrokkene had, zo heeft hij ter zitting desgevraagd verklaard, geen weet van het bij de klacht gevoegde organogram en de tussenliggende (tussen [NV1] en de 80 S.A.’s waarin het project was ondergebracht) gevoegde rechtspersonen (en hun dochter/zustermaatschappijen). Zonder dat inzicht kon betrokkene (in ieder geval) geen rechtstreeks verband leggen tussen de waarde van het [ontwikkelaar1] Project en de waarde van de aandelen van [NV1]. De veronderstelde zekerheid dat de lening van € 21 mln terugbetaald kan worden, omdat het resort meer dan $ 50 mln waard zou zijn, en daarom op € 21 mln moet worden gewaardeerd, is daarmee op niets anders gebaseerd dan een veronderstelling.

5.23.4.  Al met al is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene onvoldoende professioneel-kritisch is geweest bij het opzetten en implementeren van geschikte wijzen van inspelen op de geïdentificeerde en ingeschatte risico’s van een afwijking van materieel belang.

5.24.      De conclusie uit het voorgaande is dat de controleopzet onvoldoende inspeelt op de geïdentificeerde en ingeschatte risico’s op een afwijking van materieel belang wat betreft de lening aan [NV1]. Daardoor heeft betrokkene ook daadwerkelijk onvoldoende controlewerkzaamheden verricht ten aanzien van de post Leningen u/g om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen concluderen dat de jaarrekeningen een getrouw beeld van het resultaat en het vermogen van de ondernemingen laten zien.

5.25.      Betrokkene heeft bij de waardering van de lening uitsluitend de taxatierapporten betrokken. De Accountantskamer laat het verwijt van klager - dat betrokkenen de competentie, capaciteiten en objectiviteit van de taxateur onvoldoende heeft geëvalueerd - in het midden. Een taxatierapport geeft in dit geval onvoldoende controle-informatie over de waardering van de post Leningen u/g, omdat daarin geen informatie is opgenomen over schulden in verband met het getaxeerde object of andere verplichtingen van de eigenaar ([NV1]). De Accountantskamer verwijst naar hetgeen is overwogen onder 5.23.3.

5.26.      Klachtonderdeel b is gelet op het voorgaande grotendeels gegrond.

5.27.      Hetgeen overigens nog door klager is aangevoerd (zoals over de gebrekkige AO/IB) leidt niet tot een ander oordeel, mede omdat door het tijdsverloop betrokkenen niet meer over zijn (gehele) controledossier kan beschikken hetgeen betrokkene niet is aan te rekenen.

6.             De maatregel

6.1.        De klacht is voor wat betreft het belangrijkste verwijt, gegrond. Daarom zal de Accountantskamer aan betrokkene een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene is in de opzet van zijn controlewerkzaamheden tekortgeschoten door enkel af te gaan op inlichtingen van het management en de taxatie van het resort. Die fout is zwaar aan te rekenen, omdat betrokkene bekend was met de uitblijvende rente- en aflossingsbetalingen door [NV1] en de opvallende houderschapsstructuur van het resort door verschillende buitenlandse entiteiten. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene heeft nagelaten de controle met een voldoende professioneel-kritische instelling uit te voeren. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Daarom legt de Accountantskamer aan betrokkene de maatregel van berisping op.

6.2.        De Accountantskamer gaat niet mee in de opvatting van [X3] dat het betrokkene moet worden aangerekend dat hij de versluiering van opbrengsten uit het [ontwikkelaar1] Project door [A] en [B] niet heeft opgemerkt. Die beweerdelijke omstandigheid brengt dus geen zwaardere maatregel in beeld.

7.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart [X1] en [X2] niet ontvankelijk in hun klacht;
  • verklaart klachtonderdeel a ongegrond en klachtonderdeel b deels gegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van berisping;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager [X3] betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hem vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en drs. J. Hetebrij RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.  

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.