ECLI:NL:TACAKN:2024:3 Accountantskamer Zwolle 23/1457 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2024:3
Datum uitspraak: 09-02-2024
Datum publicatie: 09-02-2024
Zaaknummer(s): 23/1457 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht. Klager en betrokkene waren tot halverwege de jaren tachtig collega’s bij hetzelfde accountantskantoor en betrokkene is daarna tot eind 2001/begin 2002 als adviseur betrokken geweest bij vennootschappen van klager. In 2020 is één van deze vennootschappen en nog een andere vennootschap van klager failliet verklaard. De curator heeft betrokkene verzocht om haar te assisteren bij het rechtmatigheidsonderzoek. Betrokkene heeft in dat kader twee rapporten van feitelijke bevindingen uitgebracht. Volgens klager heeft betrokkene ten onrechte niet onderkend dat zijn objectiviteit werd bedreigd, heeft hij onvoldoende zorgvuldigheid betracht ten opzichte van klager als beoogd gebruiker en heeft hij de voorschriften van Standaard 4400N niet in acht genomen. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene vóór en ná aanvaarding van de opdracht heeft kunnen concluderen dat er geen sprake was van een bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Ook hoefde betrokkene de specifieke werkzaamheden en uitgangspunten van de opdracht niet met klager af te stemmen, omdat klager ten tijde van de aanvaarding van de opdracht geen beoogd gebruiker van de rapporten was. Klager heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de rapporten onjuistheden bevatten.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 9 februari 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 5 juli 2023 ontvangen klacht met nummer 23/1457 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

advocaat: mr. E.C.A. Nass te Nijmegen

t e g e n

Y FFD

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: M.G. Kelder te Utrecht

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de brief van klager van 20 november 2023 met bijlagen
  • de door betrokkene op 21 november 2023 ingediende bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 1 december 2023. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Klager en betrokkene waren tot halverwege de jaren tachtig collega’s bij hetzelfde accountantskantoor en betrokkene is daarna tot eind 2001/begin 2002 als adviseur betrokken geweest bij vennootschappen van klager. In 2020 is één van deze vennootschappen en nog een andere vennootschap van klager failliet verklaard. De curator heeft betrokkene verzocht om haar te assisteren bij het rechtmatigheidsonderzoek. Betrokkene heeft in dat kader twee rapporten van feitelijke bevindingen uitgebracht. Volgens klager heeft betrokkene ten onrechte niet onderkend dat zijn objectiviteit werd bedreigd, heeft hij onvoldoende zorgvuldigheid betracht ten opzichte van klager als beoogd gebruiker en heeft hij de voorschriften van Standaard 4400N niet in acht genomen.  

De beslissing van de Accountantskamer

2.2.        De klacht is ongegrond. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene vóór en ná aanvaarding van de opdracht heeft kunnen concluderen dat er geen sprake was van een bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Ook hoefde betrokkene de specifieke werkzaamheden en uitgangspunten van de opdracht niet met klager af te stemmen, omdat klager ten tijde van de aanvaarding van de opdracht geen beoogd gebruiker van de rapporten was. Klager heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de rapporten onjuistheden bevatten.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds 1989 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is eerder werkzaam geweest voor (de rechtsvoorganger van) [accountantskantoor1] (hierna: accountantskantoor I) en heeft sinds 2016 zijn eigen accountantskantoor genaamd [accountantskantoor2] (hierna: accountantskantoor II).

3.2.        Klager en betrokkene zijn eind jaren zeventig en begin jaren tachtig een aantal jaren collega’s van elkaar geweest bij accountantskantoor I.  

3.3.        [Beheer BV] (hierna: Beheer BV) is in 1984 opgericht door klager. Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van Beheer BV.

3.4.        Beheer BV is het groepshoofd van een aantal werkmaatschappijen (hierna gezamenlijk: de groep). Tot de groep behoren [BV I] (hierna BV I), opgericht in 2000, en [BV II] (hierna BV II), opgericht in 2010.

3.5.        Beheer BV was vanaf haar oprichting klant van accountantskantoor I.  [A] was als klantmanager het eerste aanspreekpunt en betrokkene was als adviseur en partner eindverantwoordelijk voor de dienstverlening. In 2000 heeft betrokkene de opdracht gekregen om accountantsdiensten te verrichten voor BV I en de groep. De groep is eind 2001/begin 2002 overgestapt naar een andere accountant, die werkzaam was bij een ander accountantskantoor.

3.6.        Bij uitspraak van [datum] van de rechtbank Gelderland zijn BV I en BV II failliet verklaard, waarbij mr. A.M.T. Weersink (hierna: de curator) is benoemd tot curator.

3.7.        De curator heeft als onderdeel van het rechtmatigheidsonderzoek aanleiding gezien om onderzoek te laten doen naar de financiële administratie van BV I en BV II. De curator heeft betrokkene benaderd voor deze opdracht.

3.8.        Betrokkene heeft beoordeeld of er een bedreiging was voor het zich houden aan de fundamentele beginselen. Hij heeft op 9 maart 2021 overleg gehad met de afdeling vaktechniek van de NBA en besproken of er belemmeringen waren om de opdracht te aanvaarden. Betrokkene heeft dit gesprek vastgelegd in een notitie.

3.9.        Op 16 maart 2021 heeft betrokkene zijn opdrachtbevestiging naar de curator gestuurd. De curator heeft – met instemming van de rechter-commissaris – op 29 maart 2021 de opdrachtbevestiging ondertekend en aan betrokkene geretourneerd.

3.10.      In de opdrachtbevestiging staat het volgende:

“(…) Ons rapport mag niet gebruikt worden voor enig ander doel en is uitsluitend voor de curator

en de rechter-commissaris bestemd. Dit rapport (of delen daaruit) mag(/mogen) zonder

onze uitdrukkelijke schriftelijke toestemming vooraf niet aan anderen dan de rechter-commissaris

ter beschikking worden gesteld.(…)”

3.11.      Betrokkene heeft op 29 maart 2021 klager verzocht om overleg en om de beantwoording van een aantal vragen. Op 15 april 2021 heeft telefonisch overleg tussen hen plaatsgevonden. Betrokkene heeft klager daarna op 3 mei 2021 verzocht om (onder meer) administratieve informatie te verstrekken.

3.12.      Klager heeft op 18 mei 2021 de rechter-commissaris verzocht om de curator op te dragen het onderzoek in te trekken. Daarbij is hij ook ingegaan op de betrokkenheid die betrokkene bij BV I heeft gehad. De rechter-commissaris heeft bij brief van 30 juni 2021 laten weten dit verzoek niet in te willigen.

3.13.      Klager heeft op 21 juli 2021 aan betrokkene gevraagd of hij zich alsnog wil terugtrekken. Betrokkene heeft op 27 juli 2021 geantwoord dat hij geen belemmering ziet voor het aanvaarden van de opdracht. Klager en betrokkene hebben daarna hun standpunten nogmaals uitgewisseld, maar dit heeft niet geleid tot beëindiging van de opdracht voor de curator door betrokkene.

3.14.      Betrokkene heeft in verband met het verzoek van klager om zich terug te trekken op 18 augustus 2021 opnieuw overleg gevoerd met de afdeling vaktechniek van de NBA. Dit gesprek heeft hij wederom vastgelegd in een notitie.

3.15.      Op 30 augustus 2022 heeft betrokkene het concept-rapport inzake BV II aan klager toegezonden, met het verzoek om binnen twee weken te reageren. Klager heeft uiteindelijk op 18 oktober 2022 gereageerd, waarna betrokkene op 15 december 2022 zijn definitieve rapport heeft uitgebracht. In het rapport staat vermeld dat het is uitgebracht in overeenstemming met Standaard 4400N “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.

3.16.      Op 3 februari 2023 heeft betrokkene het concept-rapport inzake BV I aan klager toegezonden, met het verzoek om binnen twee weken te reageren. Klager heeft op 9 maart 2023 gereageerd. Op 4 mei 2023 heeft betrokkene zijn definitieve rapport uitgebracht. Ook in dit rapport staat dat het is uitgebracht in overeenstemming met Standaard 4400N.

3.17.      In beide rapporten staat – voor zover van belang – het volgende:

“(…) Deze rapportage is enkel bestemd voor u als curator en de rechter-commissaris. De

rapportage mag niet aan derden geheel of gedeeltelijk (ter inzage) gegeven worden, cq.

worden besproken. Er mag niet naar worden verwezen, noch eruit worden geciteerd en

deze rapportage mag niet in een procedure worden gebruikt alsmede mag in een

procedure er niet naar verwezen worden, zonder onze uitdrukkelijke toestemming vooraf.

Wanneer u naar aanleiding van deze rapportage vragen aan de bestuurder gaat stellen

heeft u mijn toestemming te verwijzen naar deze rapportage, waar de bestuurder overigens

ook over beschikt. (…)”

 4.           De klacht

4.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2.        Klager heeft op de zitting een (sub)klachtonderdeel ingetrokken. De klachtonderdelen die klager heeft gehandhaafd zijn samengevat:   

a. betrokkene heeft bij het aanvaarden van de opdracht nagelaten de bedreiging van onvoldoende objectiviteit naar behoren te onderkennen en heeft daardoor de opdracht ten onrechte aanvaard dan wel na de bezwaren van klager niet teruggegeven;

b. betrokkene heeft bij het aanvaarden van de opdracht nagelaten de nodige zorgvuldigheid te betrachten ten opzichte van klager als beoogd gebruiker dan wel als direct belanghebbende;

c. betrokkene heeft bij de uitvoering van de opdracht het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden, doordat hij de voorschriften uit Standaard 4400N niet in acht heeft genomen.

5.             De beoordeling

5.1.        De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

5.2.        Het handelen of nalaten van betrokkene zal ook worden getoetst aan Standaard 4400N (Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden), nu tussen partijen niet in geschil is dat deze Standaard in dit geval van toepassing is. Betrokkene heeft deze Standaard namelijk van toepassing verklaard op zijn werkzaamheden en klager heeft op de zitting verklaard dat betrokkene dat ook mocht doen.

Klachtonderdeel a: het niet onderkennen van de bedreiging van de objectiviteit

5.3.        Klager heeft aangevoerd dat sprake was van een bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit, omdat zij collega’s zijn geweest en betrokkene de oud-accountant van de (toenmalige) groep, waaronder BV I is geweest en de relatie tussen klager en betrokkene eind 2001/begin 2002 op een vervelende manier is geëindigd. Ook heeft klager erop gewezen dat betrokkene een structuur en een systematiek van doorbelasten heeft geadviseerd voor de (toenmalige) groep en BV I. Doordat deze structuur en systematiek zijn geïmplementeerd en tot aan het faillissement zijn gebruikt, moest betrokkene volgens klager onderzoek doen naar zijn eigen adviezen. Verder heeft klager naar voren gebracht dat hij zijn bezwaren niet direct bij het eerste gesprek op 21 april 2021 heeft geuit, omdat hij toen in de veronderstelling verkeerde dat het slechts om een klein onderzoek ging.

5.4.        De Accountantskamer stelt voorop dat een accountant verplicht is om omstandigheden te identificeren en te beoordelen die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan de fundamentele beginselen[1]. Bedreigingen voor de fundamentele beginselen kunnen op heel veel verschillende manieren ontstaan, waarbij de volgende ontstaanswijzen worden onderkend[2]:

  • bedreiging als gevolg van eigenbelang
  • bedreiging als gevolg van zelftoetsing
  • bedreiging als gevolg van belangenbehartiging
  • bedreiging als gevolg van vertrouwdheid
  • bedreiging als gevolg van intimidatie.

Wanneer een accountant constateert dat er sprake is van een bedreiging, dan moet hij een toereikende maatregel nemen (en vastleggen) die ertoe leidt dat hij zich houdt aan de fundamentele beginselen.[3] 

Omstandigheden op grond waarvan een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde zou concluderen dat deze het zich houden aan de fundamentele beginselen feitelijk niet beïnvloeden, vormen een aanvaardbaar of zelfs geen enkel risico en worden niet aangemerkt als bedreiging.[4]

5.5.        Betrokkene heeft in dit geval vóór aanvaarding van de opdracht onderkend dat sprake was van een mogelijke bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Hij heeft zich immers gerealiseerd dat hij en klager oud-collega’s van elkaar zijn en dat hij de accountant is geweest van Beheer BV, BV I en de (toenmalige) groep. Vervolgens heeft hij onderzocht en beoordeeld of deze omstandigheden daadwerkelijk een bedreiging vormden en heeft hij geconcludeerd dat daarvan geen sprake was.

5.6.        De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene heeft kunnen concluderen dat de door hem onderkende omstandigheden geen bedreiging vormden voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Betrokkene had sinds de opdracht van de curator in maart 2021 al bijna 20 jaar geen contact meer gehad met klager en klager en betrokkene hadden tot 2002 alleen een zakelijke of collegiale relatie met elkaar. Dat zij met een groep ’collega’s een aantal sociale activiteiten hebben gehad, maakt dat oordeel niet anders. Daarbij heeft betrokkene zijn conclusie ook getoetst bij de afdeling Vaktechniek van de NBA. Gelet op de door betrokkene overgelegde gespreksnotitie, heeft betrokkene op 9 maart 2021 de situatie aan een medewerker van de afdeling Vaktechniek voorgelegd en deze heeft te kennen gegeven evenmin belemmeringen te zien voor aanvaarding van de opdracht. Dat betrokkene in zijn aantekeningen van dit gesprek klager heeft omschreven als een ‘prettig maar ingewikkeld persoon’, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat betrokkene dusdanig bevooroordeeld zou zijn dat hij zijn onderzoek niet objectief zou kunnen uitvoeren. Hierbij is van belang dat betrokkene op de zitting heeft verklaard dat hij met ‘ingewikkeld’ alleen heeft bedoeld dat hij klager twintig jaar geleden soms lastig te peilen vond. Deze aantekening laat naar het oordeel van de Accountantskamer juist zien dat betrokkene heeft onderkend dat hij een bepaald beeld van klager had en dat hij in het gesprek met de afdeling Vaktechniek heeft getoetst of daarin een mogelijke bedreiging schuilde voor het zich houden aan de fundamentele beginselen. Ook de stelling van klager dat sprake was van een meer vriendschappelijke band met betrokkene in plaats van alleen een zakelijke en collegiale relatie, leidt niet tot een ander oordeel. Betrokkene heeft betwist dat klager een vriend van hem was en klager heeft desgevraagd op de zitting verklaard dat hij wel begrijpt dat betrokkene hem alleen als een kennis beschouwt.

5.7.        Na aanvaarding van de opdracht heeft klager betrokkene op 21 juli 2021 verzocht om de opdracht neer te leggen vanwege zijn eerdere betrokkenheid bij de oprichting en de inrichting van BV I en de vervelende manier waarop hun relatie volgens klager was geëindigd. Naar aanleiding van dit verzoek heeft betrokkene opnieuw onderzocht of sprake was van een bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit en is hij tot de conclusie gekomen dat daarvan ook toen geen sprake was. 

5.8.        Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene kunnen concluderen dat in de door klager opgeworpen bezwaren geen bedreigingen schuilden. Betrokkene had in die periode een burn-out en had zelf geen herinnering aan een vervelende beëindiging van de relatie met klager. Betrokkene hoefde evenmin te verwachten dat de opzet en inrichting van de administratieve processen van de groep en/of BV I nog steeds hetzelfde zouden zijn als 20 jaar geleden. Klager heeft in dit verband op de zitting ook verklaard dat er sinds de oprichting van BV I veel is gewijzigd in de administratie en dat alleen het destijds opgezette systeem van doorbelasten nog wordt gehanteerd. Een systeem van doorbelasten leidt naar het oordeel van de Accountantskamer, zelfs als betrokkene dit systeem zou hebben geadviseerd, niet per definitie tot een situatie waarin een bedreiging van zelftoetsing is gelegen. Daarbij komt dat in dit geval 20 jaar is verstreken. Betrokkene heeft bovendien in verband met de bezwaren van klager zorgvuldig gehandeld door nogmaals op 18 augustus 2021 contact op te nemen met de afdeling Vaktechniek van de NBA. Uit de gespreksnotitie van dit gesprek volgt dat de medewerker van de afdeling Vaktechniek net als betrokkene van mening was dat er geen bedreiging was die zou moeten leiden tot het teruggeven van de opdracht.

5.9.        De Accountantskamer concludeert dat betrokkene heeft kunnen oordelen dat vóór en ná aanvaarding van de opdracht geen sprake is geweest van een bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Omdat geen sprake was van een bedreiging, hoefde betrokkene ook geen maatregelen te treffen om een bedreiging weg te nemen. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b: het nalaten zorgvuldigheid te betrachten ten opzichte van klager

5.10.      Klager heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij is te duiden als beoogd gebruiker, omdat het rapport is bedoeld om de curator in staat te stellen klager te bevragen en klager voor de beantwoording van deze vragen ook gebruik zou moeten maken van het rapport. Daarom had betrokkene hem als beoogd gebruiker moeten betrekken bij de opdrachtaanvaarding en de formulering van de werkzaamheden en uitgangspunten. Daarnaast heeft klager aangevoerd dat, voor zover hij geen beoogd gebruiker is, hij moet worden gezien als direct belanghebbende. Omdat klager direct belanghebbende is, had betrokkene volgens klager voorwaarden moeten stellen aan de aanvaarding van de opdracht en zorgvuldiger jegens hem moeten handelen. Doordat klager niet bekend was met de opdracht, kon betrokkene hem bovendien alle vragen stellen zonder dat het doel daarvan duidelijk was voor klager.

5.11.      De Accountantskamer overweegt dat bij een opdracht 4400N blijkens de definities onder beoogd gebruikers wordt verstaan de gebruikers die bij aanvaarding van de opdracht bekend zijn bij de accountant en waarmee hij overlegt over de specifieke werkzaamheden en uitgangspunten. Deze beoogd gebruikers bestaan uit de opdrachtgever en de andere gebruikers waarmee de accountant de werkzaamheden en uitgangspunten overlegt. Overige gebruikers van het rapport zijn (onder andere) gebruikers die later bekend worden en gebruikers die bij aanvaarding van de opdracht niet bekend zijn en die later aangeven de rapportage te willen gebruiken. De accountant kan hiervoor seperaat toestemming geven nadat hij is nagegaan of het rapport geschikt is voor het gebruik.[5]

5.12.      De Accountantskamer is van oordeel dat klager niet kan worden beschouwd als een beoogd gebruiker, omdat uit de opdrachtbevestiging duidelijk blijkt dat de overeengekomen werkzaamheden erop zijn gericht de curator, op haar verzoek, te assisteren bij haar rechtmatigheidsonderzoek in het kader van de faillissementen. In de opdracht staat: ”De werkzaamheden die wij zullen uitvoeren, zijn erop gericht om u te assisteren in uw onderzoek naar de deugdelijkheid van de administratie. De werkzaamheden zijn afgestemd met u en betreffen geen controle- of beoordelingsopdracht of enige andere assuranceopdracht, en derhalve wordt geen zekerheid verstrekt”. Ook staat duidelijk in de opdrachtbevestiging vermeld dat de rapporten uitsluitend zijn bedoeld voor de curator en de rechter-commissaris. Hierbij wordt opgemerkt dat de keuze van de curator om zich te laten bijstaan niet zonder meer betekent dat zij klager (mede) aansprakelijk zou willen houden voor het faillissement. Het is namelijk gebruikelijk dat een curator in geval van een faillissement een rechtmatigheidsonderzoek uitvoert en een curator kan ervoor kiezen om zich daarbij te laten ondersteunen. De curator heeft in haar brief van 2 juni 2021 ook uitgelegd waarom zij heeft besloten om een accountant in te schakelen. Dit was onder meer gelegen in het feit dat er bij het opstellen van de jaarstukken geen accountant betrokken was geweest, er geen toelichting was op de jaarcijfers en omdat de rekening-courantoverzichten onoverzichtelijk waren.

5.13.      Klager kan naar het oordeel van de Accountantskamer wel worden aangemerkt als overige gebruiker, omdat hij in de loop van het onderzoek (dus ná aanvaarding van de opdracht) als gebruiker van de rapporten bekend is geworden. Betrokkene heeft namelijk op verzoek van de curator de definitieve rapporten aan klager toegezonden, waardoor klager alsnog een gebruiker van de rapporten is geworden. Ook heeft betrokkene in zijn defintieve rapporten toestemming aan de curator gegeven om onder verwijzing naar de rapporten vragen aan klager te stellen. Omdat de specifieke werkzaamheden en uitgangspunten alleen met de beoogde gebruikers moeten worden afgestemd en niet met de overige gebruikers, kan betrokkene niet worden verweten dat er geen afstemming met klager heeft plaatsgevonden.

5.14.      Verder is de Accountantskamer van oordeel dat klager niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat betrokkene onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld. Hiervoor is van belang dat betrokkene niet kan worden verweten dat hij de opdrachtbevestiging niet aan klager heeft overgelegd. Vanwege de geheimhoudingsplicht van betrokkene was het hem niet toegestaan om de opdrachtbevestiging zonder toestemming van de curator aan klager te verstrekken. Klager was bovendien door de brief van de curator aan de rechter-commissaris van 2 juni 2021, waarvan een afschrift naar klager is gestuurd, al op de hoogte gesteld van de inhoud en strekking van de opdracht. Daarnaast heeft betrokkene tijdens zijn onderzoek hoor en wederhoor toegepast, waarbij klager voldoende gelegenheid heeft gekregen om te reageren op de concept-rapporten. Klager heeft uiteindelijk 7 weken de tijd gehad om te reageren op het concept-rapport met betrekking tot BV II en 5 weken voor het concept-rapport ten aanzien van BV I. Dat betrokkene bijna twee jaar na de opdrachtverlening zijn definitieve rapporten heeft uitgebracht, kan betrokkene evenmin worden aangerekend. Uit de overgelegde correspondentie tussen betrokkene, klager en de curator komt namelijk naar voren dat de lange duur van het onderzoek vooral aan klager is te wijten. Zo heeft klager er ruim 10 maanden over gedaan om aan betrokkene de door hem verzochte stukken aan te leveren.

5.15.      Uit het voorgaande volgt dat het klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel c: niet naleven toepasselijke voorschriften

5.16.      Klager heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel aangevoerd dat betrokkene zijn werkzaamheden niet in overeenstemming met Standaard 4400N heeft uitgevoerd en dat de rapporten niet voldoen aan de in deze Standaard gestelde vereisten. In het klaagschrift heeft klager een groot aantal punten aangedragen, waaruit dat volgens hem zou blijken. Klager heeft (onder meer) aangevoerd dat de werkzaamheden te vaag zijn omschreven, dat onduidelijk is welke feitelijke bevindingen betrokkene heeft gedaan en dat betrokkene conclusies heeft getrokken en zijn mening heeft gegeven. Ook heeft betrokkene volgens klager (onder andere) ten onrechte niet gesproken met de administrateur of controller, is hij niet bekend met de systematiek van zero-balancing en met de werkwijze van gebruikelijke programmatuur, heeft hij onjuiste cijfers gepresenteerd en heeft hij een selectieve weergave van de feiten gegeven.

5.17.      Betrokkene heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij zijn opdracht vakbekwaam en zorgvuldig en in overeenstemming met Standaard 4400N heeft uitgevoerd. Hij is daarbij puntsgewijs ingegaan op de door klager gemaakte verwijten. 

5.18.      Op de zitting heeft klager naar voren gebracht dat hij bij zijn standpunt blijft dat betrokkene bij de uitvoering van zijn opdracht niet vakbekwaam en zorgvuldig heeft gehandeld. Klager heeft daarbij aangevoerd dat betrokkene in ieder geval op drie onderdelen niet vakbekwaam en zorgvuldig heeft gehandeld. In de eerste plaats heeft betrokkene volgens klager nagelaten de door hem overgelegde maandoverzichten te bekijken en te betrekken bij zijn onderzoek. Betrokkene had de maandoverzichten moeten bekijken, omdat hij deze overzichten zelf heeft opgevraagd bij klager en omdat deze overzichten uitermate relevante financiële informatie bevatten. Daarnaast heeft klager erop gewezen dat betrokkene in zijn (concept)rapporten een onjuist resultaat van BV I en BV II over boekjaar 2020 heeft opgenomen. Dat sprake is van een onjuist resultaat blijkt volgens klager uit de door hem overgelegde spreadsheets. Tot slot heeft klager aangevoerd dat betrokkene de rekening-courantverhouding tussen BV I en Beheer BV niet juist heeft weergegeven en dat hij niet in staat is gebleken om het geconstateerde verschil te duiden. Het verschil wordt naar stelling van klager veroorzaakt door fouten in de berekeningen van betrokkene en door het feit dat betrokkene de schuld van een andere vennootschap niet heeft opgenomen. Klager heeft daarbij een overzicht gevoegd van de rekening-courantverhouding tussen Beheer BV, BV I en een andere vennootschap van de groep. Betrokkene heeft deze verwijten gemotiveerd betwist.

5.19.      De Accountantskamer stelt voorop dat een tuchtprocedure er niet toe strekt om de inhoud of de wijze van totstandkoming van het uitgebrachte rapport integraal te onderzoeken. Beoordeeld moet worden of de accountant bij het opstellen van zijn rapport in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels[6].

5.20.      De Accountantskamer overweegt dat in beide rapporten staat dat er geen begrotingen zijn opgesteld. Gelet op de verklaring van klager op de zitting dat er geen begrotingen zijn gemaakt voor BV I en BV II, is dit een correcte bevinding. Dat er wel maandelijks overzichten zijn gemaakt van de resultaten, maakt dat niet anders en hoefde betrokkene niet in zijn rapport te vermelden. Deze maandoverzichten zijn namelijk niet hetzelfde als een begroting. In de maandoverzichten worden alleen de resultaten besproken, terwijl in een begroting de verwachtingen (bijvoorbeeld met betrekking tot onder andere de resultaten en het werkkapitaal) worden benoemd.

5.21.      De Accountantskamer is verder van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de resultaten van BV I en BV II over boekjaar 2020 onjuist zijn weergegeven in de rapporten. Hiervoor is van belang dat aan de door klager overgelegde spreadsheets geen waarde kan worden gehecht, omdat onduidelijk is op welke gegevens deze spreadsheets zijn gebaseerd. Daarnaast heeft klager in zijn reacties op de concept-rapporten geen melding gemaakt van foutief weergegeven resultaten. Klager heeft dit pas in zijn klaagschrift gedaan, waardoor betrokkene bij het opstellen van zijn definitieve rapport geen rekening heeft kunnen houden met dit standpunt van klager. Overigens wordt opgemerkt dat betrokkene in zijn rapport met betrekking tot BV II (op pagina 14) ten aanzien van de cijfers over 2020 zelf heeft toegelicht dat de weergegeven cijfers niet lijken te kloppen en dat daarin een andere vennootschap niet is opgenomen.  

5.22.      Klager heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat betrokkene een onjuiste opstelling van de rekening-courantverhouding tussen BV I en Beheer BV heeft gemaakt. Klager heeft weliswaar een overzicht van de rekening-courantverhoudingen van Beheer BV, BV I en een andere vennootschap van de groep overgelegd, maar dit overzicht is pas op 17 november 2023 opgesteld en was bij betrokkene niet bekend ten tijde van het opstellen van het (definitieve) rapport. Ook gaat het overzicht uit van de verhoudingen per 30 april 2020, wat niet de datum van het faillissement is.  Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de rekening-courantverhoudingen anders zijn, dan betekent dat niet dat betrokkene niet vakbekwaam en zorgvuldig heeft gehandeld. Betrokkene had immers de opdracht om een rapport van feitelijke bevindingen op te stellen en heeft daarom terecht volstaan met een beschrijving van hetgeen hij heeft aangetroffen in de hem ter beschikking gestelde informatie. Als klager bezwaren had tegen de door betrokkene gemaakte opstelling, dan had hij dat naar aanleiding van het concept-rapport bij betrokkene bekend moeten maken, wat hij niet heeft gedaan. Dat klager daarvoor te weinig tijd zou hebben gehad, kan de Accountantskamer niet volgen, omdat het concept-rapport op 30 augustus 2022 aan hem is toegestuurd en hij op 18 oktober 2022 op dit rapport heeft gereageerd.  

5.23.      Met betrekking tot de overige verwijten die klager betrokkene heeft gemaakt in verband met de door hem uitgevoerde werkzaamheden en opgestelde rapporten, wordt overwogen dat betrokkene deze verwijten gemotiveerd heeft weersproken in zijn verweerschrift. Gelet op het gemotiveerde verweer lag het op de weg van klager om zijn verwijten nader te onderbouwen. Klager heeft dat niet gedaan, hij is op de zitting alleen ingegaan op de drie hierboven besproken punten. Omdat klager de andere verwijten niet nader heeft onderbouwd, is de Accountantskamer van oordeel dat klager ook deze verwijten niet aannemelijk heeft gemaakt.

5.24.      Het klachtonderdeel is gelet op het voorgaande ongegrond.

5.25.      De slotsom is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond zal worden verklaard.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. J.W. Frieling en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper (rechterlijke leden) en C.M. Verdiesen AA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Artikel 21 lid 1 VGBA

[2] Toelichting bij artikel 1 VGBA

[3] Artikel 21 lid 1 VGBA

[4] Toelichting op de VGBA, bij artikel 21 lid 1 VGBA

[5] Paragraaf A7 Standaard 4400N

[6] ECLI:NL:CBB:2022:211