ECLI:NL:TACAKN:2024:21 Accountantskamer Zwolle 24/210 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2024:21
Datum uitspraak: 26-07-2024
Datum publicatie: 26-07-2024
Zaaknummer(s): 24/210 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Na het overlijden van vader is gebleken dat er een aanzienlijk bedrag aan erfbelasting is verschuldigd onder meer vanwege de wijze waarop de nalatenschap van moeder, die al eerder was overleden, is afgewikkeld. Betrokkene heeft klagers altijd voorgehouden dat de verwachte erfbelasting ieder jaar na haar overlijden zou afnemen, en inmiddels nagenoeg nihil zou zijn. Dat was dus fout. Volgens klagers had betrokkene vader bij leven moeten adviseren hoe hij ervoor kon zorgen dat klagers zo min mogelijk erfbelasting zouden hoeven te betalen. De klacht is ongegrond. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene, toen vader nog leefde, tijdens een of meerdere gesprekken heeft geadviseerd over de verschuldigde erfbelasting na het overlijden van vader. Een samenstellend accountant heeft niet de taak om pro-actief te adviseren over manieren om erfbelasting te besparen.

UITSPRAAK van 26 juli 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 27 december 2023 ontvangen klacht met nummer 24/210 Wtra AK van

1. X1 en

2. X2

beiden wonende in [plaats1]

K L A G E R S

advocaat: mr. P.F.A. Reichenbach te Zwolle

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. M.B. Esseling te Rotterdam

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 28 juni 2024. Klagers zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Klagers menen dat betrokkene een beroepsfout heeft gemaakt. Na het overlijden van vader is gebleken dat er een aanzienlijk bedrag aan erfbelasting is verschuldigd onder meer vanwege de wijze waarop de nalatenschap van moeder, die al eerder was overleden, is afgewikkeld. Betrokkene heeft klagers altijd voorgehouden dat de verwachte erfbelasting ieder jaar na haar overlijden zou afnemen, en inmiddels nagenoeg nihil zou zijn. Dat was dus fout. Volgens klagers had betrokkene vader bij leven moeten adviseren hoe hij ervoor kon zorgen dat klagers zo min mogelijk erfbelasting zouden hoeven te betalen.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2. De klacht is ongegrond. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene, toen vader nog leefde, tijdens een of meerdere gesprekken heeft geadviseerd over de verschuldigde erfbelasting na het overlijden van vader. Dat onderwerp is pas na diens overlijden aan de orde geweest en tijdens dat gesprek heeft betrokkene een voorbehoud gemaakt bij de uitgesproken verwachting dat er niet veel erfbelasting werd verwacht. Een samenstellend accountant heeft niet de taak om pro-actief te adviseren over manieren om erfbelasting te besparen. Dat betrokkene zo’n gesprek niet heeft gevoerd toen vader nog leefde, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds [datum1] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Vanaf 2001 is hij werkzaam bij de maatschap [accountantskantoor1] in [plaats2]. De naam van dat kantoor is per 1 april 2015 gewijzigd in [accountantskantoor2].

3.2. Klager sub 1, [X1], is het (pleeg)kind van [A] en [B]. Vader en moeder waren in wettelijke gemeenschap van goederen getrouwd.

3.3. Moeder is in 1930 geboren. Zij heeft in 2001 over haar laatste wil beschikt (een testament opgesteld). In het testament heeft zij het recht van vruchtgebruik van haar gehele nalatenschap gelegateerd aan vader. Verder heeft zij [X1] benoemd tot enig erfgenaam, onder de afgifte van een legaat van vruchtgebruik aan vader.

3.4. Moeder is op 24 oktober 2006 overleden. De huwelijksgemeenschap is vanwege het overlijden van moeder ontbonden. Tussen vader en [X1] is op 30 oktober 2015 een notariële akte van verdeling en afgifte vruchtgebruik verleden op grond waarvan [X1] een vordering op vader verkreeg van € 744.145 te verminderen met € 50.280 wegens verschuldigde successierechten. Op deze vordering is ten gunste van vader het recht van vruchtgebruik gevestigd, waardoor vader geen rente was verschuldigd.

3.5. Vader is op 1 december 2021 overleden.

3.6. Een belastingadviseur, die eveneens is verbonden aan [accountantskantoor2], heeft de aangifte erfbelasting verzorgd. Uit het concept van de aangifte (15 september 2022) volgt dat klagers een bedrag van € 142.259 aan erfbelasting verschuldigd zullen zijn.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Klagers verwijten betrokkene het volgende:

a. Betrokkene heeft nagelaten om klagers duidelijkheid te verschaffen over de werking van het testament van vader en de akte van verdeling ten aanzien van de hoogte van de erfbelasting. Betrokkene heeft de onjuiste visie gegeven dat klagers middels rente over het vruchtgebruik de erfbelasting tot nihil konden reduceren.

b. Betrokkene heeft nagelaten om klagers en vader te adviseren om op redelijk eenvoudige wijze erfbelasting te besparen.

5. De beoordeling

5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

5.2. De klacht omvat twee onderdelen. Klagers hebben ter zitting toegelicht dat betrokkene hen in de verkeerde veronderstelling heeft gelaten dat naarmate de tijd vorderde, steeds minder tot nagenoeg geen erfbelasting verschuldigd zou zijn na het overlijden van vader. Die veronderstelling blijkt echter niet juist. Het in die verkeerde veronderstelling laten is volgens klagers des te meer kwalijk, omdat betrokkene geen moeite heeft gedaan om vader bij leven te adviseren over mogelijkheden om de erfbelasting te verminderen. De Accountantskamer zal beide klachtonderdelen hierna afzonderlijk beoordelen. Het is aan klagers om in deze procedure de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten.

Klachtonderdeel a: Betrokkene heeft nagelaten om klagers duidelijkheid te verschaffen over de werking van het testament van vader en de akte van verdeling ten aanzien van de hoogte van de erfbelasting. Betrokkene heeft de onjuiste visie gegeven dat klagers middels rente over het vruchtgebruik de erfbelasting tot nihil konden reduceren.

5.3. Klagers hebben het volgende aangevoerd. Na het overlijden van moeder heeft vader het legaat van vruchtgebruik aanvaard. Op basis van de uitleg die betrokkene bij meerdere gelegenheden heeft gegeven, zijn klagers ervan uitgegaan dat de rente die vader verschuldigd was over het vruchtgebruiklegaat en de kosten die hij in dat verband heeft gemaakt, in mindering zouden strekken op de nalatenschap van vader. Daardoor zou de erfbelasting afnemen en uiteindelijk nihil bedragen. Klagers hebben zelfs nog gegrapt dat de Belastingdienst belasting aan hen zou moeten betalen. Achteraf blijkt dat het advies van betrokkene onjuist is. Na het overlijden van vader is gebleken dat klagers een bedrag van € 142.259 aan erfbelasting moeten betalen, hetgeen klagers wijten aan een beroepsfout van betrokkene.

5.4. Betrokkene betwist dat sprake is geweest van meerdere adviesgesprekken, waarin hij aan klagers zou hebben voorgehouden dat zij nagenoeg geen erfbelasting zouden hoeven verwachten vanwege een oprentende overbedelingsschuld. Hij houdt zich met dergelijke onderwerpen ook niet bezig. De aangiften erf- en schenkbelasting werden ook destijds verzorgd door de fiscale afdeling van [accountantskantoor2]. Dit onderwerp is hooguit eenmalig aan de orde geweest tijdens een telefoongesprek met [X1] begin 2022. Tijdens dat gesprek heeft betrokkene aan [X1] desgevraagd te kennen gegeven dat hij dacht, uitgaande van de wettelijke verdeling na het overlijden van moeder en een jaarlijks oprentende overbedelingsschuld van vader aan [X1], dat er niet veel erfbelasting behoefde te worden verwacht. Betrokkene was toen niet bekend met het testament van moeder, laat staan met het daarin opgenomen vruchtgebruiklegaat. Het antwoord dat betrokkene begin 2022 heeft gegeven is achteraf misschien onjuist, hetgeen voor een verkeerde verwachting heeft gezorgd bij klagers, maar het verandert uiteindelijk niets aan de verschuldigde erfbelasting. Van schade als gevolg van een beroepsfout is dan ook geen sprake, aldus betrokkene.

5.5. De Accountantskamer overweegt als volgt. De klacht luidt dat betrokkene heeft nagelaten om klagers duidelijkheid te verschaffen over de werking van het testament van vader. Het gaat klagers blijkens de toelichting op de klacht echter in wezen om het testament van moeder omdat ten gevolge van dat testament en het daarin opgenomen vruchtgebruiklegaat, thans (meer) erfbelasting is verschuldigd, daargelaten dat destijds, na het overlijden van moeder, door het vruchtgebruiklegaat erfbelasting is bespaard zoals betrokkene onweersproken heeft gesteld. De Accountantskamer gaat ervan uit dat klagers hebben gedoeld op uitblijvende duidelijkheid over de werking van het testament van moeder, dat in 2000 is opgesteld. Het is, zo overweegt de Accountantskamer, in de eerste plaats aan de notaris om de wensen van de erflater te bespreken, die vast te leggen in een testament en voorlichting te verstrekken over de gevolgen ervan. Een accountant, die eventueel kennis neemt van het testament van zijn klant, heeft hierin geen pro-actieve rol, tenzij er een gerichte vraag is gesteld. Daarvan is in deze kwestie niet gebleken.

5.6. Klagers hebben naar voren gebracht dat zij meerdere keren aan betrokkene hebben gevraagd of het goed komt met de erfbelasting, of hoeveel klagers zouden moeten betalen. Wanneer deze verschillende gesprekken zouden hebben plaatsgevonden is niet toegelicht in het klaagschrift. Ter zitting hebben klagers toegelicht dat er in 2017 ruzie in de familie was. Met name dochter [C] wilde expliciet gerustgesteld worden over deze materie en heeft erop aangedrongen dat klagers een gesprek zouden hebben met betrokkene. Voor dat doel zijn klagers in 2017 naar het kantoor van betrokkene geweest, om te vragen hoe het precies zit met de afrekening met de fiscus na het overlijden van vader. Betrokkene betwist dat echter. Hij heeft klagers wel gesproken in 2017, maar bij dat gesprek is enkel de jaarrekening 2016 aan de orde geweest. Hij herinnert zich geen vragen over erfbelasting. Dergelijke vragen behoren sowieso niet tot zijn expertise en zou hij moeten doorspelen naar de fiscale afdeling. De Accountantskamer kan gelet op de gemotiveerde betwisting door betrokkene niet vaststellen dat betrokkene voorafgaand aan het telefoongesprek begin 2022 met klagers of vader heeft gesproken over de erfbelasting die klagers verschuldigd zouden zijn na het overlijden van vader, laat staan dat hij daarover verwachtingen heeft gewekt of adviezen heeft verstrekt.

5.7. Betrokkene heeft erkend dat hij begin 2022, na het overlijden van vader, telefonisch met [X1] heeft gesproken over de te verwachten erfbelasting, zij het dat dat onderwerp volgens betrokkene terloops aan de orde is geweest. Het telefoongesprek stond voornamelijk in het teken van de jaarrekening. Voorts heeft betrokkene toen aan [X1] gezegd dat zijn veronderstelling van een lage erfbelasting berust op de aanname dat sprake is geweest van de wettelijke verdeling na het overlijden van moeder, een veronderstelling die achteraf niet juist bleek. Daardoor kon het gebeuren dat betrokkene een onjuiste verwachting heeft uitgesproken. Klagers hebben niet weersproken dat betrokkene bedoeld voorbehoud heeft gemaakt (uitgaande van de wettelijke verdeling) en evenmin dat dit onderwerp hooguit zijdelings is benoemd tijdens een gesprek over de jaarrekening. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van bedoelde mededeling, omdat hij erbij heeft gezegd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een jaarlijks oprentende overbedelingsschuld en daarmee een slag om de arm heeft gehouden. Klagers mochten daarom niet, althans niet zonder meer afgaan op de juistheid van de mededeling over de hoogte van de erfbelasting. Daar komt bij dat [X1] als partij uiteraard betrokken was bij de akte van verdeling en afgifte vruchtgebruik van 30 oktober 2015 en daarin staat (vanzelfsprekend) niet dat vader aan hem rente is verschuldigd.

5.8. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene in meerdere gesprekken verwachtingen heeft gewekt of adviezen heeft verstrekt over de erfbelasting. Klagers hebben in het bijzonder geen onderbouwing overlegd van hun afspraak in 2017, bijvoorbeeld een afspraakbevestiging, een factuur of een schriftelijk advies. Het klachtonderdeel is daarom onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarmee ongegrond.

Klachtonderdeel b: Betrokkene heeft nagelaten om klagers en vader te adviseren om op redelijk eenvoudige wijze erfbelasting te besparen.

5.9. Klagers menen dat betrokkene meer had moeten doen aan fiscale optimalisering van de te betalen erfbelasting, ook gegeven het feit dat betrokkene had moeten weten dat er erfbelasting verschuldigd was vanwege de afwikkeling van de nalatenschap van moeder. Betrokkene had eenvoudig een zo gunstig mogelijk schenkingsplan kunnen adviseren aan vader en dat lag volgens klagers ook op de weg van betrokkene als huisaccountant. Die opdracht had betrokkene misschien niet in formele zin, maar de zorgplicht van een accountant strekt verder dan adviseren over risico’s binnen het kader van zijn opdracht, aldus klagers. Betrokkene had bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat vader jaarlijks het bedrag aan [X1] zou schenken dat is vrijgesteld van de schenkbelasting en daarnaast een bedrag tot het laagste tarief (10%) van ongeveer € 130.000 per jaar te schenken. Met een goed schenkingsplan had € 70.000 aan erfbelasting bespaard kunnen worden.

5.10. Betrokkene heeft gewezen op de verschillende schenkingen die vader in de periode 2015- 2019 heeft gedaan, en wel tot een bedrag van € 460.700 in totaal. Vader was dan ook goed bekend met de fiscaliteit van de schenkingen. Jaarlijks besprak betrokkene of vader al dan niet een extra schenking wilde doen. In een enkel geval heeft betrokkene ook achteraf ervoor gezorgd dat zijn collega’s van de fiscale afdeling de aangiften schenkbelasting verzorgden. Betrokkene had geen opdracht om een zo gunstig mogelijk schenkingsplan op te stellen ten behoeve van klagers. Het zou voor de erfbelasting optimaal zijn als vader zoveel mogelijk vermogen had weggeschonken, maar het staat niet vast dat vader dat ook voor ogen had. Sterker, niet al het vermogen was voldoende liquide om weg te schenken. In dat kader heeft betrokkene gewezen op de leningen die vader in 2020 aan [X1] en [C] heeft verstrekt. Betrokkene betwist dat het op zijn weg lag om vader of klagers te adviseren over de mogelijkheden om erfbelasting te reduceren.

5.11. De Accountantskamer is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Vader noch klagers hebben aan betrokkene of [accountantskantoor2] de opdracht gegeven om in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn erfbelasting te besparen. Klagers menen dat een dergelijke opdracht kan worden ontleend aan de generieke zorgplicht van een accountant, maar die mening is onjuist. Het behoort niet zonder meer tot het takenpakket van een accountant die zich bezighoudt met de samenstelling van de jaarrekeningen en belastingaangiftes, om ook ongevraagd te adviseren op het gebied van estate planning. Het is ook maar zeer de vraag of vader wel had ingestemd met een schenkingsplan zoals door klagers voorgesteld. Vaststaat immers dat vader bij leven, in een periode van vijf jaren, al een bedrag van € 460.700 heeft weggeschonken, maar op enig moment daarmee is gestopt. Het veronderstelde causale verband tussen de wens van klagers om erfbelasting te besparen en de wil van vader om in de uitvoering daarvan zijn vermogen weg te schenken is slechts gegrond op de niet te verifiëren stelling dat vader zo fiscaal gunstig mogelijk opereerde. Dat acht de Accountantskamer onvoldoende.

5.12. De klacht zal ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. I.F. Clement (rechterlijke leden) en C.M. Verdiesen AA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2024.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.