ECLI:NL:TACAKN:2024:2 Accountantskamer Zwolle 23/1384 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2024:2
Datum uitspraak: 22-01-2024
Datum publicatie: 22-01-2024
Zaaknummer(s): 23/1384 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: Nieuwe klacht na aanvullend strafrechtelijk onderzoek tegen een al doorgehaalde accountant. Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene verschillende vervalste documenten heeft verstrekt aan een bank, zodat de bank haar hypotheekaanvraag zou inwilligen. Betrokkene heeft daarmee niet alleen in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit gehandeld, maar ook heeft zij de eer en goede stand van het accountantsberoep in diskrediet gebracht. Bij de bepaling van de duur van de doorhaling houdt de Accountantskamer rekening met de al eerder opgelegde maatregel, zodat betrokkene aanvullend voor de duur van 5 jaren zich niet opnieuw als accountant kan inschrijven in het register.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 22 januari 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 22 juni 2023 ontvangen klacht met nummer 23/1384 Wtra AK van

Openbaar Ministerie,

Functioneel Parket te ‘s-Hertogenbosch

K L A G E R

gemachtigden: mr. [A] en mr. drs. [B] RA AA

t e g e n

Y

voorheen registeraccountant

wonende in [plaats1]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. H.F.A. Notenboom te Rotterdam

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • de e-mailberichten van betrokkene van 20 september 2023 en 1 december 2023
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van klager.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 8 december 2023. Voor klager zijn
mr. [A] en mr. drs. [B] RA AA verschenen. Betrokkene is met voorafgaand bericht niet verschenen en haar advocaat evenmin.  

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        [Bank1] heeft aangifte gedaan van strafbare feiten, die door betrokkene zouden zijn gepleegd. Betrokkene zou ten behoeve van de inwilliging van haar hypotheekaanvraag verschillende vervalste of onjuiste documenten hebben overgelegd. Klager heeft strafrechtelijk onderzoek verricht. Op basis van zijn onderzoek stelt klager dat betrokkene [Bank1] heeft misleid en daarmee in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit heeft gehandeld. De inschrijving van betrokkene in de registers is al doorgehaald, maar klager meent dat in dit geval een doorhaling voor de duur van tien jaren op zijn plaats is.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2.        De Accountantskamer verklaart de klacht gegrond en legt aan betrokkene de maatregel van doorhaling op. Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene verschillende vervalste documenten heeft verstrekt aan [Bank1], waarmee die bank is misleid. Daarmee heeft betrokkene niet alleen in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit gehandeld, maar ook heeft zij de eer en goede stand van het accountantsberoep in diskrediet gebracht. Bij de bepaling van de duur van de doorhaling houdt de Accountantskamer rekening met de al eerder opgelegde maatregel, zodat betrokkene aanvullend voor de duur van 5 jaren zich niet opnieuw als accountant kan inschrijven in het register.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene was sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

3.2.        Betrokkene heeft medio 2016 [Bank1] N.V. benaderd in verband met een eventuele hypotheekaanvraag. Zij wilde een monumentaal pand aan de [adres] in [plaats2] kopen en het verbouwen tot een woning (hierna: de woning).

3.2.1.    Op 17 juli 2016 heeft [C], als accountmanager en hypotheekspecialist werkzaam bij [Bank1], een hypotheekgesprek gevoerd met betrokkene. Na afloop van dat gesprek heeft [C] in een e-mail duidelijk gemaakt welke documenten [Bank1] nodig heeft voor het beoordelen van de hypotheekaanvraag, zoals salarisspecificaties, een werkgeversverklaring en een bevestiging van het spaarsaldo.

3.2.2.    [C] heeft op 24 november 2016 een hypotheekadviesrapport opgesteld, waarin de wensen van betrokkene als leningnemer staan beschreven. Het advies gaat uit van een hypothecaire geldlening van € 907.800 en inbreng van eigen middelen van € 100.000 voor de aanschaf van de woning. In het rapport is vermeld dat het hypotheekadvies onder meer is gebaseerd op het jaarinkomen van betrokkene bij [BV1] ter hoogte van € 188.996.

3.2.3.    Op 1 december 2016 heeft betrokkene de offerte voor een ‘Budget Hypotheek’ van [Bank1] ondertekend. Daarmee heeft betrokkene ingestemd met de verklaring:

‘(…) de gegevens en informatie die ik heb aangeleverd en ingevuld zijn juist en volledig. Als er wijzigingen zijn in deze gegevens of informatie breng ik [Bank1] N.V. hier onmiddellijk van op de hoogte (…)’.

3.2.4.    De hypotheekakte is op 5 januari 2017 gepasseerd. Daarop heeft [Bank1] € 662.885 overgemaakt naar de derdengeldrekening van de notaris voor de kosten voor de aankoop van de woning (€ 415.766), afsluitkosten (€ 1.850) en twee facturen van [klusbedrijf1] voor de verbouwing (€ 245.268).

3.3.        Klager heeft op 24 september 2018 een klacht ingediend tegen betrokkene bij de Accountantskamer in verband met een andere kwestie. Betrokkene is verweten dat zij opzettelijk onjuiste documenten aan [Bank2] ter beschikking heeft gesteld, om daarmee financiering te kunnen verkrijgen. Dat speelde in 2014. Betrokkene had toen samen met haar toenmalige partner, [D] (voorheern RA) het plan opgevat om in [plaats3] een restaurant met 900 zitplaatsen te starten. In januari 2014 is [BV2] opgericht door [stichting1] – waarvan betrokkene enig bestuurslid is – en verder door [D] en een aantal andere privé personen. [BV2] heeft een aanvraag ingediend bij [Bank2] ter verkrijging van financiering van € 3.100.000. Bij de aanvraag heeft [BV2] zich bediend van meerdere vervalste documenten, waaronder een jaarrekening van [stichting1], bankafschriften en een aangifte IB. Klager heeft strafrechtelijk onderzoek verricht naar aanleiding van deze aangifte (onderzoek ‘[E]’) en de rol van betrokkene daarin.

3.3.1.    De Accountantskamer heeft de klacht in haar uitspraak van 13 september 2019 (te vinden op tuchtrecht.nl met kenmerk ECLI:NL:TACAKN:2019:60) gegrond verklaard. Aan betrokkene is de maatregel van doorhaling van de inschrijving in de registers opgelegd. De Accountantskamer heeft de termijn waarbinnen betrokkene zich niet opnieuw in de registers kan inschrijven bepaald op vijf jaren.

3.3.2.    Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de Accountantskamer. Het CBb heeft het hoger beroep ongegrond verklaard (uitspraak van 12 april 2022, te vinden op rechtspraak.nl met kenmerk: ECLI:NL:CBB:2022:170). De inschrijving van betrokkene in de registers is vervolgens per 17 april 2022 doorgehaald.

3.4.        Op 4 juni 2019 heeft [F] namens [Bank1] aangifte gedaan: ‘Namens de bank doe ik aangifte i.v.m. hypotheekfraude, bestaande uit inkomensfraude en

bouwdepotfraude waarbij vaststaat dat er een vervalst document op naam van [Bank3] op

naam van [Y] is aangeleverd’. De aangifte ziet op de hypotheekaanvraag die betrokkene in 2016 heeft gedaan. Klager heeft naar aanleiding van die aangifte opnieuw strafrechtelijk onderzoek verricht (onderzoek ‘[E] 2’). In dat kader is [C] gehoord als getuige op 2 juli 2019. Ook [G] (eigenaar van [klusbedrijf1]) is meerdere keren gehoord als getuige (op 15 januari 2020, 23 januari 2020 en bij de rechter-commissaris op 15 december 2021).

4.             De klacht

4.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2.        Klager verwijt betrokkene dat zij opzettelijk onjuiste documenten aan [Bank1] ter beschikking heeft gesteld. Daarmee heeft betrokkene bankmedewerkers misleid teneinde een hypothecaire financiering van € 907.800 te verkrijgen. Bovendien heeft betrokkene (vermoedelijk) vervalste facturen van [klusbedrijf1] overgelegd, waarna [bank1] het geld uit het bouwdepot dat bestemd was voor de verbouwing van de woning aan betrokkene ter beschikking heeft gesteld.

5.             De beoordeling

5.1.        De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

Opmerkingen vooraf.

5.2.        Betrokkene is aangemerkt als verdachte in de onderzoeken [E] en [E] 2. Deze tuchtprocedure kan worden gevoerd naast een strafprocedure, aangezien het strafrecht en het tuchtrecht verschillende doelen nastreven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het CBb 7 september 2021, te vinden op rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:CBB:2021:857). Waar klager in de strafprocedure zal moeten bewijzen dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd, is de norm waaraan de Accountantskamer toetst een andere: het is aan de klager om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) bewisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3.        De advocaat van betrokkene heeft per e-mailbericht van 20 september 2023 het volgende aan de Accountantskamer laten weten. Cliënte wenst (vooralsnog) geen schriftelijk verweer te voeren omdat het Openbaar Ministerie dit verweer zal kunnen gebruiken in de strafzaak, die voor de zitting van de accountantskamer plaatsvindt. Dit is in het verleden al eerder gebeurd en cliënte wil herhaling voorkomen’.Klager heeft echter al in het klaagschrift de toezegging gedaan dat al hetgeen betrokkene in de tuchtrechtelijke procedure verklaart, niet door het Openbaar Ministerie zal worden gevoegd in de lopende strafzaak tegen haar. De Accountantskamer heeft geen aanleiding om aan deze toezegging te twijfelen, ook omdat de bewering dat klager betrokkene’s verweer in het verleden in een strafzaak heeft gebruikt niet is onderbouwd.

5.4.        In het e-mailbericht van 1 december 2023 heeft betrokkene laten weten dat zij ook niet ter zitting zal verschijnen voor het voeren van haar verweer. Als reden geeft betrokkene op dat zij niet alle stukken heeft kunnen inzien bij de curator en het OM, waardoor volgens betrokkene een deugdelijk verweer op de klachten niet mogelijk is. De Accountantskamer kan betrokkene niet volgen in haar opstelling, aangezien de curator in deze zaak geen rol speelt en betrokkene niet heeft toegelicht welke stukken zij van het OM had willen inzien.

5.5.        De Accountantskamer laat de beslissing om geen verweer te voeren gelet op voorgaande voor rekening van betrokkene.

5.6.        Het aanvragen van een hypotheek voor een eigen woning betreft een privé-situatie. Die omstandigheid stelt de vraag aan de orde of er wel een rol voor de tuchtrechter is weggelegd. Die vraag beantwoordt de Accountantskamer bevestigend.

5.6.1.    Het aanvragen van een hypotheek merkt de Accountantskamer aan als een professionele dienst in de zin van artikel 1 van de VGBA, omdat dit een werkzaamheid betreft waarvoor een accountant zijn vakbekwaamheid aanwendt of kan aanwenden. De Accountantskamer verwijst in dit verband ook naar de toelichting op artikel 1 van de VGBA waar het volgende staat:

Het begrip professionele dienst moet hier ruim worden opgevat, in die zin dat hieronder ook werkzaamheden vallen die een accountant als dienst ten behoeve van anderen dan een werkgever of client zou kunnen uitvoeren of werkzaamheden ten behoeve van zichzelf. Dus ook werkzaamheden die de accountant om niet en in de vrije tijd ten behoeve van een derde uitvoert worden, als bij de uitvoering vakbekwaamheid wordt aangewend, voor de toepassing van deze verordening als een professionele dienst aangemerkt. Een ander voorbeeld is een belastingaangifte voor zichzelf.

5.6.2.    Telkens wanneer een accountant werkzaamheden verricht waarbij deze vakbekwaamheid aanwendt waarover een accountant beschikt danwel behoort te beschikken – dus telkens wanneer een accountant een professionele dienst verleent – wordt de accountant geacht het accountantsberoep uit te oefenen en heeft de accountant zich te houden aan de fundamentele beginselen. Daarbij maakt het niet uit of de accountant de professionele dienst verleent in het kader van zakelijk handelen of privéhandelen[1]. Een professionele dienst valt altijd onder de reikwijdte van het tuchtrecht.

Inhoudelijk.

5.7.        De kern van de klacht is dat betrokkene vervalste of onjuiste documenten aan [Bank1] heeft verstrekt, zodat betrokkene een hypothecaire geldlening verkreeg ter hoogte van € 970.800. Onderdeel van de geldleningsovereenkomst was dat een gedeelte van de hypothecaire geldlening in de vorm van een bouwdepot zou worden verstrekt. Het is gebruikelijk dat geld uit het bouwdepot ter beschikking wordt gesteld voor de betaling van een factuur van bijvoorbeeld een bouwbedrijf. In dat kader gaat de klacht erover dat betrokkene vermoedelijk vervalste facturen van [klusbedrijf1] heeft verstrekt aan [Bank1], waarna de bank geld ter beschikking heeft gesteld uit het bouwdepot.

5.8.        De documenten die volgens klager vervalst of onjuist zijn, betreffen:

  • de werkgeversverklaring, ondertekend op 4 oktober 2016
  • negen salarisstroken over de maanden januari tot en met september 2019
  • de aangifte IB/PV over 2015
  • een bankafschrift van [Bank3]
  • drie facturen van [klusbedrijf1].

5.9.        Betrokkene heeft geen verweer gevoerd. Zij heeft dus niet gemotiveerd betwist dat de genoemde documenten vervalst of onjuist zijn. Gelet daarop stelt de Accountantskamer het volgende vast.

5.9.1.    De werkgeversverklaring van [BV1] is onjuist. Volgens de werkgeversverklaring ontvangt betrokkene een jaarlijks inkomen van € 174.996 bruto, exclusief € 14.000 vakantiegeld. Maar volgens de belastingsystemen heeft betrokkene in 2015 een bruto jaarinkomen genoten van € 77.320,00 en in 2016 van nihil. Het inkomen dat op de werkgeversverklaring staat, klopt dus niet.

5.9.2.    De negen salarisstroken over de maanden januari tot en met september 2016 vermelden een bruto maandsalaris van € 14.583,33. Dat salaris klopt niet. Volgens de belastingssystemen was de loonsom van [BV1] in 2016 immers nihil. Klager heeft ook de bankafschriften van betrokkene bekeken. Daarop komt geen salarisstorting van [BV1] voor.

5.9.3.    De aangifte IB/PV over 2015 vermeldt een jaarinkomen van [BV1] van € 154.690. Dat inkomen klopt niet, gelet op wat onder 5.9.1 is opgenomen.

5.9.4.    Het bankafschrift van [Bank3]

 vermeldt een spaarsaldo van € 121.014,86 per 31 december 2015. Dat is volgens een verklaring van een medewerker van deze bank geen authentiek bankafschrift. Het werkelijke spaarsaldo bedroeg per eind 2015 € 11.014,86. In een procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft betrokkene verklaard dat het bankafschrift vervalst is (vonnis van 16 april 2019, te vinden op rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:RBAMS:2019:3213).

5.10.      Het staat voldoende vast dat betrokkene deze documenten aan [Bank1] heeft verstrekt. Dat blijkt uit de verklaring van [C]. Betrokkene heeft bovendien driemaal voor de juistheid van haar gegevens getekend, te weten door de ondertekening van het hypotheekadviesrapport, van de offerte voor de hypothecaire geldlening gedateerd 30 november 2016 (ondertekend op 1 decemnber 2016) en van de bij de hypotheekakte opgenomen offerte gedateerd 21 december 2016 (ondertekend op 5 januari 2017).

5.11.      De Accountantskamer concludeert uit het voorgaande dat betrokkene verschillende vervalste of onjuiste documenten aan [Bank1] heeft verstrekt, waardoor medewerkers van deze bank zijn misleid. Op grond van deze misleidende informatie heeft [Bank1] aan betrokkene een hypothecaire geldlening verstrekt.

5.12.      Klager heeft gesteld dat de facturen van [klusbedrijf1] vermoedelijk vervalst zijn. Deze facturen zijn aan [Bank1] verstrekt, zodat een bedrag uit het bouwdepot ter beschikking zou worden gesteld aan betrokkene. De Accountantskamer zal toetsen of betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, door – voor zover klager dat aannemelijk heeft gemaakt – vervalste facturen aan [Bank1] te verstrekken. De uitkomst van deze toetsing luidt bevestigend.

5.12.1.  [G], eigenaar van de eenmanszaak [klusbedrijf1], heeft drie verklaringen afgelegd over zijn betrokkenheid bij de verbouwing van de woning en de wijze waarop betrokkene hem voor zijn werkzaamheden heeft betaald. Tijdens het eerste getuigenverhoor, op 15 januari 2020, heeft [G] verklaard dat hij de betreffende facturen niet heeft opgesteld, dat hij niet betaald heeft gekregen en dat op de facturen een onjuist btw-nummer staat. Tijdens het tweede verhoor, op 23 januari 2020, heeft [G] verklaard dat hij de facturen van [D] had gekregen en in zijn administratie had opgenomen. Veel later, op 15 december 2021, is [G] bij de rechter-commissaris gehoord als getuige. Bij die gelegenheid heeft [G] verklaard dat hij de facturen wel eerder had gezien. Betrokkene had de facturen (van elk € 122.634) contant betaald. Geconfronteerd met het feit dat op twee facturen de mededeling is gestempeld ‘Betaald per bank’ heeft [G] verklaard dat een deel per bank en een deel contant is voldaan. Er zou een kwitantie zijn verstrekt, maar die is niet aangetroffen in de administratie.

5.12.2.  Er is geen aanwijzing gevonden dat [G] / [klusbedrijf1] driemaal een bedrag van € 122.634 van betrokkene heeft ontvangen. Klager heeft de bankrekeningen van [klusbedrijf1] onderzocht. Er zijn geen bijschrijvingen geweest van € 122.634. Wat klager wel heeft vastgesteld, is dat  op de zakelijke bankrekening van [klusbedrijf1] afboekingen voor bouwkosten vrijwel meteen vergoed worden door bijboekingen van aan betrokkene gelieerde bankrekeningen. In totaal heeft [klusbedrijf1] in de jaren 2017 tot en met 2019 € 106.751,62 betaald aan bouwkosten en van betrokkene een vergelijkbaar bedrag ontvangen. Ook de omzet uit de aangifte voor Omzetbelasting van [klusbedrijf1] komt niet overeen met de gefactureerde bedragen. Die bedroeg over 2016 nihil en over 2017 € 45.752.

5.12.3.  De Accountantskamer concludeert uit het voorgaande dat [G] wisselende verklaringen aflegt ten aanzien van de facturen en de wijze waarop deze betaald (zouden) zijn. Dat is opvallend, aangezien hij de opdrachtnemer moet zijn geweest. Hoewel aannemelijk is geworden dat betrokkene zekere betalingen voor bouwkosten aan [G] heeft gedaan, ontbreekt een feitelijk geldspoor dat te herleiden is tot de bewuste facturen. Het bestaan van de betreffende facturen blijkt ook niet uit de administratie en aangifte Omzetbelasting van [klusbedrijf1]. Gelet op een en ander is de Accountantskamer van oordeel dat klager voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de facturen vervalst zijn en dat betrokkene daarvan op de hoogte was.

5.13.      Vaststaat dat betrokkene de facturen aan [Bank1] heeft verstrekt, zodat het geld uit het bouwdepot kon worden vrijgegeven. Betrokkene heeft daarmee (medewerkers van) [Bank1] misleid.

6.             De maatregel

6.1.        De klacht is geheel gegrond. Daarom kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen.

6.2.        In de eerste plaats weegt de Accountantskamer de aard en ernst van de verwijtbare gedraging en de context waarin deze heeft plaatsgevonden. Een accountant moet zich ervan bewust zijn dat hij of zij als accountant dient te handelen in het algemeen belang. Door de bank te misleiden, heeft betrokkene onmiskenbaar in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van integriteit. Dat handelen was bovendien enkel ingegeven door haar eigen belang. Het dient betrokkene zwaar te worden aangerekend dat zij haar eigen belang heeft laten prevaleren boven het algemeen belang en door de bank te misleiden heeft zij de eer en goede stand van het accountantsberoep ernstig in diskrediet gebracht. Daarmee heeft zij dus tevens in strijd met het fundamentele beginsel van professionaliteit gehandeld. De context van de verwijtbare gedragingen kan de Accountantskamer niet goed invullen, omdat betrokkene ervoor heeft gekozen geen verweer te voeren. Het vertrekpunt van de op te leggen maatregel dient daarom een doorhaling te zijn.

6.3.        De Accountantskamer is van oordeel dat de eerdere tuchtrechtelijke casus zag op een vergelijkbare verwijtbare gedraging. In die eerdere zaak heeft betrokkene immers ook een financiële instelling misleid door onjuiste of vervalste documenten over te leggen, zodat de financiële instelling een krediet zou verstrekken. Hoewel formeel geen sprake is van recidive, waarvoor nodig zou zijn dat betrokkene opnieuw in de fout is gegaan na een eerdere veroordeling, weegt de Accountantskamer wel mee dat betrokkene een patroon laat zien van het overleggen van onjuiste of vervalste documenten om financiële instellingen te misleiden. Daarom is de Accountantskamer van oordeel dat de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven dient te worden bepaald op de maximale duur van tien jaren. Echter, als de Accountantskamer over beide tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen had geoordeeld in één uitspraak, dan had zij deze termijn ook op deze, bij wet gemaximeerde termijn van tien jaren bepaald. Gelet daarop houdt de Accountantskamer bij de bepaling van de nu op te leggen maatregel rekening met de eerdere maatregel, en wel zo dat de totale termijn tien jaar zal bedragen. De  Accountantskamer zal de duur van het nu op te leggen verbod tot herinschrijving dan ook bepalen op een termijn van vijf jaren en daarbij bepalen dat de maatregel van doorhaling die in deze uitspraak aan betrokkene wordt opgelegd, pas zal aanvangen op het moment dat de eerdere termijn van de doorhaling in de registers zal zijn geëindigd, en overigens niet eerder dan nadat de onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden.

7.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra, welke maatregelingaat direct aansluitend op het eindigen van de maatregel van doorhaling in de registers zoals opgelegd aan betrokkene bij uitspraak van de Accountantskamer van 19 februari 2019 (bevestigd in hoger beroep bij uitspraak van het CBb van 12 april 2022), maar niet eerder dan nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op vijf jaren;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. P. Volker (rechterlijke leden) en drs. E.R. van der Wösten RA en prof. dr. Ph. Wallage RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] ECLI:NL:CBB:2022:329