ECLI:NL:TACAKN:2024:16 Accountantskamer Zwolle 23/2298 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2024:16
Datum uitspraak: 14-06-2024
Datum publicatie: 14-06-2024
Zaaknummer(s): 23/2298 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De klacht is gedeeltelijk gegrond. Betrokkene krijgt de maatregel van waarschuwing opgelegd. Betrokkene heeft een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening [jaartal1] van een leasemaatschappij. Het bestuur van de leasemaatschappij is bij het opstellen van deze jaarrekening ervan uitgegaan dat de onderneming haar bedrijfsactiviteiten zal voortzetten. Volgens klager heeft betrokkene onvoldoende onderzoek gedaan naar deze continuïteitsveronderstelling. Daarnaast verwijt klager betrokkene dat er een rubriceringsfout staat in de gepubliceerde jaarrekening [jaartal1] van de leasemaatschappij, omdat een deel van de obligatieleningen staat vermeld onder schulden aan de bank. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene wel voldoende onderzoek heeft gedaan naar de continuïteitsveronderstelling. Maar betrokkene heeft zijn zorgplicht met betrekking tot de door de onderneming gepubliceerde jaarrekening, die een fout bevat en waarbij zijn controleverklaring is gevoegd, niet nageleefd.

UITSPRAAK van 14 juni 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 14 november 2023 ontvangen klacht met nummer 23/2298 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. J.F. Garvelink en mr. M.J.A. Jansen te Amsterdam

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • de brief van klager van 3 december 2023 met bijlagen
  • de brief van klager van 27 december 2023
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de brief van klager van 27 maart 2024 met bijlagen
  • de brief van klager van 31 maart 204 met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 22 april 2024. Klager is verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. M.J.A. Jansen, voornoemd.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Betrokkene heeft een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening [jaartal1] van een leasemaatschappij. Het bestuur van de leasemaatschappij is bij het opstellen van deze jaarrekening ervan uitgegaan dat de onderneming haar bedrijfsactiviteiten zal voortzetten. Volgens klager heeft betrokkene onvoldoende onderzoek gedaan naar deze continuïteitsveronderstelling. Daarnaast verwijt klager betrokkene onzorgvuldig handelen, omdat er een rubriceringsfout staat in de gepubliceerde jaarrekening [jaartal1] van de leasemaatschappij. Een deel van de obligatieleningen staat vermeld onder schulden aan de bank.

De beslissing van de Accountantskamer

2.2. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Betrokkene krijgt de maatregel van waarschuwing opgelegd. Betrokkene heeft wel voldoende onderzoek gedaan naar de continuïteitsveronderstelling. Maar betrokkene heeft zijn zorgplicht met betrekking tot de door de onderneming gepubliceerde jaarrekening, die een fout bevat en waarbij zijn controleverklaring is gevoegd, niet nageleefd.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds [jaartal2] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

3.2. Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] (hierna: het accountantskantoor). Hij is als externe accountant verbonden aan de [Stichting1] (hierna: de stichting).

3.3. De [A]-groep (hierna: de groep) exploiteert een leasemaatschappij van elektrische auto’s, voornamelijk [merk1].

3.4. Tot de groep behoren onder andere [BV1] (hierna: de Holding) die alle aandelen in [BV2] (verder: de leasemaatschappij) en [BV3] (hierna: de werkmaatschappij) houdt. In de leasemaatschappij zijn de lease-auto’s en de leasecontracten ondergebracht. De operationele werkzaamheden zijn ondergebracht in de werkmaatschappij.

3.5. Het elektrische wagenpark van de leasemaatschappij wordt gefinancierd door een bankensyndicaat en een mix van eigen vermogen, de ontvangen eerste leasevergoedingen en een achtergestelde lening in de vorm van obligaties.

3.6. Betrokkene verricht sinds [jaartal3] de controle van de jaarrekeningen van de leasemaatschappij.

3.7. In [datum1] heeft [merk1] de verkoopprijzen verlaagd van een aantal modellen.

3.8. In het bestuursverslag van [datum2] staat – voor zover van belang – het volgende:

“(…) 1.10 Outlook for [jaartal4]

In [jaartal4] we expect further revenue growth driven by the growth of the vehicle fleet in [jaartal1]. In addition, our focus on expansion in [land1] and [land2] in combination with the stable growth in the Netherlands and our used car leasing offering, we expect strong growth of our fleet in [jaartal4]. Furthermore, we project the used electric vehicle market to be strong going forward, driven by the overall transition into electric mobility, which will result in an increase in demand for electric vehicles and as such provides a strong support for the used electric vehicle market.

In [datum1], [merk1] significantly decreased the sales price of all models offered, after which several

other OEMs were compelled to follow, resulting in an overall lower price point for electric vehicles. The

price decrease resulted in a significant upswing in demand for [merk1], which is a growth driver for our

business. The price cut could also be viewed as a risk for the residual value of the [merk1] in the existing

fleet. We expect the overall impact of [merk1] recent price decrease on future results to be limited because

(i) the pricing of existing contracts is based on old vehicle prices, as such there is no impact until contract-end. Also (ii) most electric vehicles have a significant remaining contract term, and we envisage to utilize the electric vehicles in a second and third lease term up to a maximum of 8 years, during which we

expect future price changes to even out. And (iii) we project that [merk1] Full-Self-Driving software, as

invested in the existing fleet, will potentially increase in value over time following product improvements,

which will mitigate the potential price decrease of the hardware of the electric vehicles in the long run.

3.9. Betrokkene heeft op [datum3] een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening over het jaar [jaartal1].

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Op de zitting heeft de voorzitter klager een samenvatting van zijn klacht voorgehouden. Klager heeft verklaard dat deze samenvatting juist is.

4.3. De klacht van klager komt er volgens deze samenvatting op neer dat hij betrokkene het volgende verwijt:

a. betrokkene heeft tijdens de controle van de jaarrekening [jaartal1] onvoldoende onderzoek gedaan naar de continuïteitsveronderstelling van het bestuur van de leasemaatschappij;

b. betrokkene heeft met betrekking tot de gepubliceerde jaarrekening [jaartal1] van de leasemaatschappij onzorgvuldig gehandeld, omdat deze rubriceringsfout bevat.

5. De beoordeling

5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS). In dit geval zijn de Standaarden 570, 700 en 720 van toepassing.

5.2. Het is in beginsel aan een klager om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a: onvoldoende onderzoek naar de continuïteitsveronderstelling

5.3. Klager heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel – samengevat – aangevoerd dat betrokkene de continuïteitsveronderstelling van het bestuur van de leasemaatschappij niet (zonder kanttekening) had mogen goedkeuren. Doordat betrokkene dat wel heeft gedaan, heeft hij volgens klager de belangen van de obligatiehouders ernstig geschaad. Klager heeft in dit verband aangevoerd dat er bij de leasemaatschappij verliezen zullen optreden als gevolg van de prijsverlaging van [merk1], omdat de restwaardes van de auto’s na de leaseperiode zullen dalen. Ook heeft klager gewezen op de solvabiliteitsratio van de leasemaatschappij die volgens zijn berekeningen per [datum4] (één dag voor de afgifte van de goedkeurende controleverklaring) maximaal 14,3% bedroeg. Omdat dit percentage kleiner is dan 15%, mocht de leasemaatschappij volgens de in [datum1] uitgegeven prospectus voor obligatiebeleggers geen rente en aflossing meer betalen aan de obligatiehouders. Daarnaast laat de balans naar stelling van klager een extreem grote leverage zien, is er sprake van matige winstgevendheid en een gebrek aan diversificatie in de bezittingen van de leasemaatschappij. Verder heeft klager aangevoerd dat in de nieuwe prospectus voor obligatiebeleggers van [datum1] de verliezen als gevolg van de prijsverlaging niet zijn gemeld. Volgens klager had de timing en datering van deze prospectus (vlak voor de prijsverlaging van [merk1]) een extra signaal voor betrokkene moeten zijn om extra kritisch te zijn bij zijn onderzoek naar de continuïteitsveronderstelling.

5.4. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene als externe accountant bij de controle van de jaarrekening betrokken is geweest en dat hij geen bemoeienis heeft gehad met de prospectus.


5.5. In artikel 2:384 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet, tenzij die veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan gerede twijfel onderhevig is. In dat geval wordt dit onder mededeling van de invloed op vermogen en resultaat in de toelichting uiteengezet. Dit uitgangspunt, dat ook wel wordt aangeduid als de continuïteitsveronderstelling, is ook neergelegd in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) onder RJ 170.101.

5.6. Het bestuur van de leasemaatschappij is bij het opstellen van de jaarrekening [jaartal1] ervan uitgegaan dat de onderneming haar bedrijfsactviteiten zal voortzetten. Het bestuur heeft daarbij blijkens het bestuursverslag van 24 april [jaartal4] onderkend dat de prijsverlaging van [merk1] zowel positieve als negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de bedrijfvoering. Het bestuur heeft echter de verwachting dat de invloed van de prijsverlaging over het geheel beperkt zal blijven en heeft dat onderbouwd met drie punten (zie 3.8).

5.7. Betrokkene diende als controlerend accountant het hanteren van deze continuïteitsveronderstelling vakbekwaam en zorgvuldig en voldoende professioneel-kritisch[1] met inachtneming van het bepaalde in Standaard 570 te beoordelen. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene dat ook in voldoende mate heeft gedaan. Hiervoor wordt het volgende overwogen.

5.8. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift en op de zitting toegelicht welke controle-werkzaamheden hij heeft verricht met betrekking tot de waarde van het wagenpark. Betrokkene heeft de waarde van het wagenpark integraal gecontroleerd door de geregistreerde boekwaarde per balansdatum van iedere auto te vergelijken met de waarde in de database van Autotelex. Uit deze controle kwam naar voren dat de door de leasemaatschappij geregistreerde boekwaarde van de auto’s onder de marktwaarde lag. Daarnaast heeft betrokkene in verband met de prijsverlaging van [merk1] gekeken naar de in het eerste kwartaal van [jaartal4] (en in de maanden daarna) gemaakte boekwinsten op de verkochte auto’s, waarbij hij geen indicatie heeft gezien voor een duurzame waardedaling van het wagenpark. Ook heeft betrokkene overleg gehad met een andere externe accountant en met een voormalig CFO van een andere leasemaatschappij en heeft hij gesproken met mensen die werkzaam zijn in de autobranche. Met het bestuur van de leasemaatschappij en de Holding is gesproken over het bestuursverslag, waarin de kansen en de risico’s van de prijsverlaging zijn benoemd. Betrokkene heeft hierbij geen bevindingen gedaan die noopten tot aanpassing van de waardering van het wagenpark op de balansdatum.

5.9. Ook heeft betrokkene in de solvabiliteitsratio van de leasemaatschappij geen aanleiding hoeven zien voor een diepgravender onderzoek naar de financiële situatie van de onderneming. Op de zitting is namelijk gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de solvabiliteitsratio eind [jaartal1] 16,3% bedroeg. De door klager gemaakte berekening van de solvabiliteitsratio per [datum4] kan niet tot een ander oordeel leiden. Klager heeft zijn berekening namelijk gebaseerd op verschillende onvoldoende onderbouwde aannames, waardoor niet kan worden uitgegaan van de juistheid van deze berekening.

5.10. Verder is in aanmerking genomen dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat uit de overige door hem aangevoerde omstandigheden, zoals de door hem berekende hefboom, de gestelde mate van winstgevendheid, de diversiteit van de bezittingen en de timing van de nieuwe prospectus, volgt dat de leasemaatschappij in duidelijk zwaar weer verkeerde.

5.11. Gelet op het voorgaande is het oordeel van betrokkene dat er geen sprake was van een onontkoombare discontinuïteit en dat er ook geen aanleiding bestond voor gerede twijfel in de zin van een onzekerheid van materieel belang met betrekking tot de continuïteit van de leasemaatschappij navolgbaar. Betrokkene heeft kunnen instemmen met de continuïteitsveronderstelling, zonder dat een toelichting ter zake in de jaarrekening nodig was. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b: rubriceringsfout in gepubliceerde jaarrekening

5.12. Klager heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel aangevoerd dat uit de bij de Kamer van Koophandel geregistreerde en door betrokkene goedgekeurde jaarrekening van de leasemaatschappij over [jaartal1] volgt dat er geen obligatieleningen met een resterende looptijd van minder dan één jaar waren. Volgens klager is dit niet juist, omdat uit de Engelstalige inrichtingsjaarrekening zoals gepubliceerd op de website [A] volgt dat de leasemaatschappij 4 miljoen euro aan obligatieleningen met een resterende looptijd van minder dan één jaar had uitstaan. Volgens klager is dit een voorbeeld van onzorgvuldig werk van betrokkene, omdat sprake van een rubriceringsfout en van een materiële tekortkoming in de cijfers. Dit handelen van betrokkene is naar stelling van klager in strijd met de gedragsregels, in het bijzonder de artikelen 4, 9.1 en 13.2 VGBA.

5.13. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat in de Nederlandstalige publicatieversie van de jaarrekening [jaartal1] onder de post kortlopende schulden een bedrag van 4 miljoen euro staat vermeld als “schulden aan banken”, terwijl in de Engelstalige inrichtingsjaarrekening wel duidelijk is toegelicht dat het gaat om “bond loans”, oftewel obligaties. Volgens betrokkene komt dit verschil doordat voor de Nederlandse publicatieversie gebruik is gemaakt van de modeljaarrekening. In dit model passen volgens betrokkene geen obligaties, omdat uitsluitend onderscheid wordt gemaakt tussen “schulden aan banken”, “schulden aan leveranciers en handelskredieten”, “schulden aan groepsmaatschappijen”, “schulden uit hoofde van belasting na de winst”, “overige schulden” en “overlopende passiva”.

5.14. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de Accountantskamer voorop dat deze klacht in de kern ziet op de wijze van publiceren van de jaarrekening en de rol van de accountant daarbij en niet op de inrichting van de jaarrekening zelf. Daarom is een procedure bij de Ondernemingskamer[2] niet aan de orde en acht de Accountantskamer zich bevoegd om in deze tuchtrechtprocedure hierover een oordeel te geven.

5.15. De Accountantskamer overweegt dat uit artikel 2:375 lid 1 sub a BW juncto artikel 2:397 lid 5 BW volgt dat in de jaarrekening de obligatieleningen afzonderlijk moeten worden opgenomen onder de schulden. Dit geldt voor zowel de inrichtingsjaarrekening als de publicatiestukken. De publicatiestukken van een middelgrote rechtspersoon, zoals de leasemaatschappij, worden normaal gesproken via SBR/XBRL gedeponeerd. De XBRL-taxonomie (het 'digitale woordenboek' op basis waarvan de jaarrekening in XBRL kan worden omgezet) voorziet wel in het afzonderlijk benoemen van obligaties onder de kortlopende schulden. Daarom acht de Accountantskamer het verweer van betrokkene niet aannemelijk dat obligatieleningen niet afzonderlijk kunnen worden weergegeven in het model van de Kamer van Koophandel.

Voor zover er echter vanuit zou moeten worden gegaan dat obligaties niet apart kunnen worden weergegeven, kan de Accountantskamer het verweer van betrokkene nog steeds niet volgen. In dat geval valt namelijk niet in te zien waarom de obligatieleningen als “schulden aan banken” zijn omschreven. Deze leningen hadden dan als “overige schulden” moeten worden weergegeven.

5.16. De Accountantskamer overweegt verder dat bij grote ondernemingen de bij de Kamer van Koophandel te deponeren jaarrekening 1 op 1 de gecontroleerde inrichtingsjaarrekening is. Bij middelgrote controleplichtige rechtspersonen staat de wetgever[3] toe dat de te deponeren jaarrekening afwijkt van de inrichtingsjaarrekening die de accountant heeft gecontroleerd (er zijn wettelijke vrijstellingen). Binnen die wettelijke vrijstellingen vereist de wetgever dat de controleverklaring behorende bij de inrichtingsjaarrekening wordt gedeponeerd, samen met de vereenvoudigde publicatiestukken. Het behoort daarbij tot de zorgplicht van de accountant om na te gaan of de te publiceren jaarrekening binnen de wettelijke vrijstellingen afwijkt van de gecontroleerde inrichtingsjaarrekening. Dit volgt onder meer uit Standaard 700.10[4], Standaard 700.12[5] en staat ook weergegeven in de opmerkingen vooraf bij de voorbeeldbrief van de NBA “Toestemmingsbrief openbaarmaking controleverklaring op briefpapier accountantspraktijk in door cliënt opgestelde jaarstukken” c.q. de voorbeeldbrief voor een controleverklaring op papier van de cliënt.[6]

5.17. Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat hij toestemming heeft gegeven voor het deponeren van zijn controleverklaring bij de publicatiestukken van de leasemaatschappij. Hij heeft daarnaast te kennen gegeven dat hij deze publicatiestukken, die volgens hem door de leasemaatschappij zelf zijn opgesteld, niet heeft bekeken. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene daarmee de hiervoor genoemde zorgplicht met betrekking tot de gedeponeerde jaarrekening geschonden. Daardoor heeft hij niet gezien dat het kortlopende deel van de obligatieleningen ten bedrage van 4 miljoen euro niet juist was omschreven. In dit geval is dat des te kwalijker omdat de leasemaatschappij veel obligatieleningen uitgeeft waardoor er onbekende gebruikers van de jaarrekening kunnen zijn, die niet beschikken over de inrichtingsjaarrekening waarin de obligatieleningen wel juist zijn vermeld.

5.18. Nu betrokkene de op hem rustende zorgplicht ten aanzien van de gedeponeerde jaarrekening [jaartal1] van de leasemaatschappij niet heeft nageleefd, heeft hij niet overeenkomstig het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld. Het klachtonderdeel is daarom gegrond.

5.19. De klacht zal wat betreft klachtonderdeel a ongegrond worden verklaard en wat betreft klachtonderdeel b gegrond.

6. De maatregel

6.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van waarschuwing is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft geschonden doordat hij de op hem rustende zorgplicht ten aanzien van de gedeponeerde jaarrekening, waarbij zijn controleverklaring was gevoegd, niet heeft nageleefd.

Betrokkene heeft zich niet eerder tuchtrechtelijk hoeven te verantwoorden.

7. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel b gegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.A.T. van Rens en mr. J.E. Brink-van der Meer (rechterlijke leden) en drs. J. Hetebrij RA en P. Mansvelder RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Standaard 200.15

[2] Artikel 2:447 BW

[3] Artikel 2:397 Burgerlijk Wetboek

[4] Standaard 700:10 De accountant dient een oordeel te vormen over de vraag of de financiele overzichten in alle van materieel belang zijnde opzichten zijn opgesteld in overeenstemming met het van toepassing zijnde stelsel inzake financiele verslaggeving.

[5] Standaard 700.12 De accountant dient te evalueren of de financiele overzichten in alle van materieel belang zijnde opzichten zijn opgesteld in overeenstemming met de vereisten gesteld door het van toepassing zijnde stelsel inzake financiele verslaggeving. (…)

[6] Zie NB1 bij 3.1 Toestemmingsbrief openbaarmaking controleverklaring op briefpapier accountantspraktijk of op briefpapier cliënt in door cliënt opgestelde jaarstukken