ECLI:NL:TACAKN:2024:14 Accountantskamer Zwolle 23/2188 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2024:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-05-2024 |
Datum publicatie: | 27-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 23/2188 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht gegrond met doorhaling |
Inhoudsindicatie: | Kantoorhertoetsing. Betrokkene heeft de bevindingen van de toetsers niet inhoudelijk weersproken. Daaruit blijkt dat het kwaliteitssysteem nog steeds niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daarnaast is gebleken dat betrokkene heeft meegewerkt aan het doen van onjuiste belastingaangiften voor een cliënt en het verkrijgen van financiering van andere cliënten van betrokkene. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en objectiviteit. Doorhaling, verbod op herinschrijving gedurende vijf jaren. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 27 mei 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 23 oktober 2023 ontvangen klacht met nummer 23/2188 Wtra AK van
Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants
gevestigd te Amsterdam
K L A G E R
advocaat: mr. A.H.T. van Gijssel en mr. R. den Boer te Den Haag
t e g e n
y
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats1]
B E T R O K K E N E
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- de e-mailberichten van betrokkene van 27 november 2023 en 2 januari 2024
- de verweerschriften van 8 en 11 maart 2024
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van klager.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 22 maart 2024. Voor klager is [A] verschenen, bijgestaan door mr. R. den Boer. Betrokkene is in persoon verschenen.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. Klager heeft twee klachten aan de Accountantskamer voorgelegd.
2.1.1. Klager heeft, na een eerdere kantoortoetsing, een hertoetsing uitgevoerd. Drie van de vijf gecontroleerde dossiers zijn onvoldoende bevonden. Daaruit blijkt volgens klager dat het kwaliteitssysteem in opzet en werking nog steeds niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.1.2. De klachtencommissie van klager heeft een klacht behandeld van een voormalige cliënt van betrokkene. De klachtencommissie heeft geoordeeld dat betrokkene fiscale werkzaamheden voor deze cliënt in strijd met de wet- en regelgeving heeft uitgevoerd. Bovendien heeft hij deze cliënt met fysiek geweld bedreigd. De klachtencommissie heeft de klacht grotendeels gegrond verklaard. Klager legt deze zaak ook aan de Accountantskamer voor.
De beslissing van de Accountantskamer.
2.2. Beide klachten zijn vrijwel geheel gegrond. Betrokkene heeft de bevindingen van de toetsers niet inhoudelijk weersproken. Daaruit blijkt dat het kwaliteitssysteem nog steeds niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Verder blijkt uit de klachtafhandeling dat betrokkene heeft meegewerkt aan het doen van onjuiste belastingaangiften voor een cliënt en het verkrijgen van financiering van andere cliënten van betrokkene. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en objectiviteit. Daarbij past de maatregel dat de inschrijving van betrokkene wordt doorgehaald in het register en het betrokkene wordt verboden zich opnieuw in te schrijven de komende vijf jaren.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is - met een onderbreking - vanaf 1994 ingeschreven in het register van de NBA. Op 1 april 2015 heeft klager een klacht tegen betrokkene ingediend. Kort gezegd hield de klacht in dat de accountantspraktijk van betrokkene ten tijde van de hertoetsing van 12 februari 2014 niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen. De Accountantskamer heeft die klacht in haar uitspraak van 24 augustus 2015 gegrond verklaard (ECLI:NL:TACAKN:2015:99). Aan betrokkene is de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van achttien maanden opgelegd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. De voorzitter van de Accountantskamer heeft op 3 augustus 2016 de last tot tenuitvoerlegging van de maatregel gelast. Per mei 2018 is betrokkene weer ingeschreven in het accountantsregister.
3.2. Betrokkene is eigenaar van [accountantskantoor1) in [plaats1]. Naast hem is er één andere medewerker op het kantoor werkzaam.
Feiten met betrekking tot de kantoortoetsing.
3.3. In opdracht van de Raad voor Toezicht van klager heeft in maart 2020 bij betrokkene een reguliere kantoortoetsing plaatsgevonden. De toetsers hebben tekortkomingen vastgesteld in twee dossiers. Zij hebben de Raad als eindoordeel in de zin van de Verordening op de Kwaliteitsbeoordelingen (Verordening Kwb) geadviseerd dat het kwaliteitssysteem van de accountantseenheid in opzet en werking niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De Raad voor Toezicht heeft in haar beslissing van 30 april 2020 echter geoordeeld dat het stelsel verbetering behoeft. Zij heeft betrokkene daarom in de gelegenheid gesteld om een verbeterplan in te dienen.
3.4. Betrokkene heeft een verbeterplan opgesteld, dat op verzoek van de Raad voor Toezicht nog tweemaal is aangevuld. De Raad voor Toezicht heeft het verbeterplan goedgekeurd op 27 december 2021. De Raad voor Toezicht heeft in die beslissing aangekondigd dat een hertoetsing zal plaatsvinden binnen één jaar.
3.5. Deze toetsing heeft plaatsgevonden op 13 juli en 5 september 2022. Er zijn vijf dossiers getoetst waarvan drie onvoldoende zijn bevonden. De toetser heeft op 30 september 2022 het toetsingsverslag aan de Raad voor Toezicht uitgebracht. Na nog een gesprek met betrokkene te hebben gevoerd, heeft de Raad bij beslissing van 2 december 2022 aan betrokkene meegedeeld dat ‘het stelsel van kwaliteitsbeheersing van uw accountantspraktijk in opzet en werking niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep’.
3.6. De Raad voor Toezicht heeft op 2 december 2022 aan betrokkene ook het voornemen kenbaar gemaakt dat zij het bestuur van klager zal adviseren een tuchtklacht in te dienen bij de Accountantskamer. Betrokkene heeft per brief van 27 maart 2023 onder meer gewezen op de verbeteringen die zijn doorgevoerd binnen zijn praktijk. De Raad voor Toezicht heeft daarin geen aanleiding gezien om af te zien van het indienen van een tuchtklacht, zo heeft zij op 26 april 2023 meegedeeld.
Feiten met betrekking tot de klacht van een cliënt van betrokkene .
3.7. Sinds 1999 voert betrokkene een opdracht uit voor het loodgieters- en dakdekkersbedrijf van [B] (samenstellen jaarrekening, verzorgen van belastingaangiften en aanverwante dienstverlening).
3.8. Op 18 maart 2022 heeft [B] een klacht tegen betrokkene ingediend bij de Klachtencommissie van klager. Die klacht bestaat uit zes klachtonderdelen. Betrokkene heeft daartegen verweer gevoerd (verweerschrift van 19 mei 2022). De klacht is mondeling behandeld op 23 november 2022.
3.9. De Klachtencommissie heeft de klacht grotendeels gegrond verklaard in haar beslissing van 4 januari 2023.
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:
In verband met de hertoetsing
a. Klager heeft in drie van de vijf getoetste dossiers tekortkomingen vastgesteld, waaruit blijkt dat het kwaliteitssysteem van de accountantspraktijk van betrokkene vanaf 20 maart 2020 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
In verband met de klacht van een cliënt
b. Betrokkene heeft meerdere jaren willens en wetens onjuiste aangiften inkomstenbelasting ingediend en onjuiste btw-bedragen opgegeven bij de Belastingdienst.
c. Betrokkene heeft andere cliënten benaderd om geldleningen te verstrekken aan zijn cliënt toen die laatste failliet dreigde te gaan en het aantrekken van een bankfinanciering niet lukte.
d. Betrokkene heeft zijn cliënt met fysiek geweld bedreigd vanwege een achterstallige betaling.
e. Betrokkene heeft zijn Wwft-verplichting tot het melden van ongebruikelijke transacties en het daarmee verband houdende tipping-offverbod op een kwalijke wijze geschaad.
5. De beoordeling
5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA), de Verordening Kwb en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).
Klachtonderdeel a. Klager heeft in drie van de vijf getoetste dossiers tekortkomingen vastgesteld, waaruit blijkt dat het kwaliteitssysteem van de accountantspraktijk van betrokkene vanaf 20 maart 2020 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
5.2. De toetser heeft bij de hertoetsing van de accountantspraktijk in juli en september 2022 vijf dossiers getoetst. Drie van die vijf dossiers zijn onvoldoende bevonden. Daaruit blijkt volgens klager dat de werking van het kwaliteitssysteem van de accountantspraktijk van betrokkene op het moment van de hertoetsing nog altijd – dus sinds de reguliere kantoortoetsing in maart 2020 – niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Klager heeft een toelichting op de drie onvoldoende bevonden dossiers gegeven, gebaseerd op een recapitulatie van de toetser. Kort gezegd gaat het om een controleopdracht (vrijwillige controle), een samenstellingsopdracht en een NOW-verklaring. Vastgesteld is dat betrokkene in geen van die dossiers voldoende werkzaamheden heeft gepland, de vastlegging van de werkzaamheden onder de maat is en er geen oordeelsvormingen in de dossiers zijn aangetroffen.
5.3. Betrokkene heeft deze bevindingen van klager niet inhoudelijk weersproken. Bij gelegenheid van de hertoetsing kon betrokkene reageren op de bevindingen van de toetser. Van die gelegenheid heeft betrokkene gebruik gemaakt, door onder andere te wijzen op een grammaticale fout in de rapportage. Inhoudelijke opmerkingen had betrokkene niet. In reactie op het voornemen van de Raad voor Toezicht om een tuchtklacht in te dienen heeft betrokkene geen inhoudelijke reactie gegeven op de geconstateerde tekortkomingen in de drie genoemde dossiers, maar gewezen op de genomen verbetermaatregelen. Ook in het verweerschrift naar aanleiding van de tuchtklacht en ter zitting heeft betrokkene de bevindingen van de toetser niet weerlegd. De Accountantskamer is daarom van oordeel dat dit klachtonderdeel op basis van de bevindingen in de recapitulatie van de toetser gegrond is, behalve wat betreft de kritiek van klager dat betrokkene niet haar sjabloon voor een controleverklaring had gevolgd. Dat is geen verplichting zoals klager ter zitting desgevraagd heeft verklaard.
5.4. Betrokkene heeft gewezen op de gezondheidsproblemen waarmee betrokkene en zijn assistent-accountant te kampen hebben gehad en op het gegeven dat hij de hulp heeft ingeschakeld van [adviesbedrijf1]. Hij ervaart het als een schoffering dat klager meent dat het hem niet zou lukken om het kantoor naar het gewenste niveau te brengen. Deze omstandigheden laten evenwel naar het oordeel van de Accountantskamer onverlet dat betrokkene ernstig tekort is geschoten in de basisvoorwaarden bij de uitvoering van de cliëntopdrachten en het vastleggen van de uitgevoerde (controle)werkzaamheden. Betrokkene is al eerder tijdelijk doorgehaald geweest omdat de accountantseenheid niet voldeed aan de normen ten tijde van de toetsing op 28 november 2008en op 12 februari 2014. Die tijdelijke doorhaling had betrokkene moeten aanzetten op tijd ([adviesbedrijf1] is pas in november 2021 ingeschakeld en vanaf februari 2022 meer intensief bij het kantoor betrokken) voldoende maatregelen te nemen, waardoor zijn kantoor een volgende toetsing zou doorstaan. Dat gezondheidsproblemen van betrokkene en zijn medewerker roet in het eten hebben gegooid neemt de Accountantskamer zonder meer aan, maar de privé-omstandigheden van betrokkene ontslaan hem niet van zijn verplichtingen als accountant. Een accountant die zijn titel wil voeren dient maatregelen te nemen als persoonlijke omstandigheden hem beletten om de kwaliteit van de werkzaamheden op het vereiste niveau te houden dan wel, indien dat niet lukt, om zijn doorhaling in het register te vragen. Het maatschappelijk verkeer dient er immers op te kunnen vertrouwen dat de accountant over een voldoende functionerend kwaliteitssysteem beschikt.
5.5. Het klachtonderdeel is, behalve op het punt van het sjabloon voor de controleverklaring, gegrond.
Klachtonderdelen b tot en met e.
5.6. [B] en (de rechtsvoorgangers van) diens besloten vennootschappen [B] Holding B.V., Loodgietersbedrijf [B] B.V. en Dakdekkers [B] B.V. waren vanaf 1999 cliënten van betrokkene. Betrokkene verzorgde onder meer de administratie, aangiften voor de vennootschaps-, omzet- en inkomstenbelasting en de samenstelling van de jaarrekeningen. [B] heeft een klacht ingediend tegen betrokkene bij klager. De klachtonderdelen b tot en met e gaan over de bevindingen van klager uit die klachtenprocedure.
Klachtonderdeel b. Betrokkene heeft meerdere jaren willens en wetens onjuiste aangiften inkomstenbelasting ingediend en onjuiste btw-bedragen opgegeven bij de Belastingdienst.
5.7. Betrokkene heeft bij zijn verweer tegen de klacht van [B] een aantal e-mailberichten overgelegd. Daaruit blijkt dat betrokkene jarenlang – van 2012 tot en met 2019 –voor [B] bewust te lage btw-aangiften heeft gedaan. Betrokkene gaf aan [B] de conceptaangifte btw en liet daarop de vraag volgen hoeveel btw [B] wil of kan afdragen. Bijvoorbeeld in het e-mailbericht van 31 oktober 2019 laat betrokkene weten dat het dakdekkersbedrijf € 777 moet betalen en het loodgietersbedrijf € 3.300. [voornaam] [B] laat weten dat het loodgietersbedrijf dat bedrag niet kan betalen. Zij stelt een bedrag van € 600 voor, waarop betrokkene voor beide ondernemingen bij de Belastingdienst (lagere) aangiften indient van € 589 respectievelijk € 777 en aan [B] doorgeeft dat die bedragen moeten worden betaald met vermelding van de betalingskenmerken. Vergelijkbare berichten heeft betrokkene overgelegd over de jaren 2012, 2016, 2017 en 2018. Daarmee staat naar het oordeel van de Accountantskamer vast dat betrokkene jarenlang heeft meegewerkt aan het bewust doen van te lage btw-aangiften, hetgeen in strijd is met het fundamentele beginsel van integriteit.
5.8. Betrokkene heeft als verzachtende omstandigheid aangevoerd dat hij uit emotie heeft gehandeld en zich onder druk voelde gezet door [B]. Drie gezinnen waren afhankelijk van het inkomen uit het familiebedrijf. Betrokkene heeft geprobeerd de onjuiste aangiften recht te zetten door middel van suppletie-aangiften, hetgeen naar zijn zeggen is gelukt ten tijde van de verkoop van de ondernemingen en het bedrijfspand van [B] in 2020. De gestelde druk blijkt volgens de Accountantskamer niet uit de e-mailberichten die betrokkene heeft overgelegd. De communicatie is over en weer luchtig van toon, waarbij partijen heel gewoon de te lage btw-aangiften bespreken. Het mag zo zijn dat de financiële situatie meebracht dat de btw niet volledig kon worden aangegeven en afgedragen en dat de gezinnen afhankelijk waren van de inkomsten uit de bedrijven, maar als de ondernemingen slechts kunnen voortbestaan bij de gratie van te lage btw-aangiften, dan rust op de accountant de taak correct te adviseren of zich terug te trekken in plaats van voort te modderen met frauduleuze btw-aangiften.
5.9. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht bij de Klachtencommissie van klager op 23 november 2022 heeft betrokkene het volgende verklaard over de inkomstenbelasting:
Desgevraagd stelt verweerder (in de onderhavige tuchtklacht betrokkene) dat ook onjuiste aangiften inkomstenbelasting zijn ingediend. Klager had te weinig geld beschikbaar om de inkomstenbelasting af te dragen. Dat werd opgelost door geschatte aangiften in te dienen, aldus verweerder. Verweerder stelt dat klager aangaf dat zijn partner werkte in de onderneming van klager en dat verweerder klager erop heeft gewezen de door haar gewerkte uren bij te houden. Achteraf is gebleken dat de partner van klager al heel lang niet meer in de onderneming werkte en dat er dus ook geen recht was op zelfstandigenaftrek. Verweerder bevestigt dat hij wellicht als hij meer had doorgevraagd in de betreffende jaren wel de juiste aangiften had kunnen indienen.
Verweerder geeft aan dat hij is uitgegaan van wat klager tegen hem zei.
5.10. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat de partner van [B] meewerkte in de onderneming en voldoende uren maakte om in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek. Het is bij één voorlopige aangifte voorgekomen dat betrokkene ervan uitging dat de partner nog steeds voldoende uren werkte, maar hij is er later achtergekomen dat dit niet klopte. Bij de definitieve aangifte inkomstenbelasting is dit gecorrigeerd. Gelet op dit verweer, dat door klager niet is weersproken, is de Accountantskamer van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat betrokkene bewust meerdere onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend, zoals het klachtonderdeel beschrijft.
5.11. Het klachtonderdeel is deels gegrond.
Klachtonderdeel c. Betrokkene heeft andere cliënten benaderd om geldleningen te verstrekken aan zijn cliënt, toen die laatste failliet dreigde te gaan en het aantrekken van een bankfinanciering niet lukte.
5.12. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift aan de Klachtencommissie van 19 mei 2022 het volgende opgenomen:
In de afgelopen 20 jaren heb ik heel veel voor het bedrijf van de familie [B] betekend (zijn
zoon en dochter stonden ook op de loonlijst) De heer [B] erkende begin 2021 ook dat hij het aan mij te danken had dat hij de eindstreep heeft gehaald en niet failliet is gegaan. Geen enkele bank wilde [B] financieren en ik heb in de periode 2011 t/m 2015 aan een aantal van mijn klanten gevraagd geld te lenen aan [B]. Uiteindelijk hebben 3 klanten in verschillende jaren veel geld aan hem geleend. En dat deden ze niet omdat ze [B] zo aardig vonden, maar voor mij! (…)
[B] had altijd geldproblemen. U kunt het ook vragen aan mijn cliënten die lange tijd leningen aan [B] hebben verstrekt:
l. X B.V., naam B.V., naam, adres en telefoonnummer van DGA bij mij bekend (lening € 72.000 vanaf juli 2011 t/m juni 2021 €15.000 van begin 2015 t/m april 2016)
2. Y B.V., naam B.V., naam, adres en telefoonnummer van DGA bij mij bekend (lening € 30.000 vanaf juli 2011 t/m augustus 2016)
3. Z B.V., naam B.V., naam, adres en telefoonnummer van DGA bij mij bekend (€ 180.000 vanaf juni 2015 t/m juni 2021.
5.13. Klager is van mening dat betrokkene door te bemiddelen tussen [B] en zijn andere cliënten, het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft geschonden. Hij heeft bovendien de andere cliënten aan financiële risico’s blootgesteld, gelet op de financiële problemen bij [B].
5.14. Betrokkene heeft erkend dat hij heeft meegewerkt aan het verkrijgen van de financiering. Het rendement voor zijn cliënten/geldschieters was echter relatief hoog en door de hypothecaire zekerheid was het risico betrekkelijk laag. Betrokkene betwist dat hij deze cliënten aan financiële risico’s heeft blootgesteld.
5.15. Volgens artikel 11 van de VGBA mag een accountant zich niet ongepast laten beïnvloeden (het fundamentele beginsel van objectiviteit). Een voorbeeld van een omstandigheid die de objectiviteit kan beïnvloeden is belangenbehartiging, zoals in de onderhavige zaak het adviseren van en bemiddelen tussen cliënten om door de ene cliënt aan de andere cliënt een geldlening te laten verstrekken. Daarbij is onvermijdelijk sprake van belangenverstrengeling. Betrokkene diende de belangen van beide cliënten te dienen en die belangen liepen niet per se parallel.
5.16. Het was betrokkene bekend dat [B] geen financiering van de bank kon krijgen en dat sprake was van financiële problemen die al aanleiding gaven tot het doen van onjuiste btw-aangiften. Het risico bestond dat betrokkene daardoor te meer onder druk stond wat erin had kunnen resulteren dat betrokkene zich de belangen van [B] te veel aantrok en de belangen van de potentiële geldschieters, ook zijn cliënten, te weinig. Betrokkene had, nog los van deze druk, op grond van art. 21 VGBA vanwege de tweezijdige belangenbehartiging en de daarmee gepaard gaande belangenverstrengeling, een toereikende maatregel moeten nemen (en in zijn dossier moeten vastleggen), die ertoe zou leiden dat hij zich aan het fundamentele beginsel van objectiviteit zou houden. Gesteld noch gebleken is dat betrokkene een maatregel, laat staan een toereikende, heeft genomen. Betrokkene had bijvoorbeeld de potentiële geldverstrekkers naar een andere adviseur kunnen verwijzen. Ter zitting heeft betrokkene erkend dat sprake is van een bedreiging van het fundamentele beginsel van objectiviteit, maar dat hij dit zich ten tijde van het bemiddelen tussen zijn cliënten niet heeft gerealiseerd. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van objectiviteit. Daaraan doet niet af dat de geldschieters volgens de stelling van betrokkene geen risico liepen vanwege de zekerheidstelling en dat zij het door hen uitgeleende geld hebben teruggekregen.
5.17. Het klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel d. Betrokkene heeft zijn cliënt met fysiek geweld bedreigd vanwege een achterstallige betaling.
5.18. In het verweerschrift van mei 2022 heeft betrokkene opgenomen dat hij in staat was zijn cliënt [B] een klap te geven, omdat diens handelen voelde als een klap in zijn gezicht. Dit citaat is tijdens de mondelinge behandeling ook aan de orde geweest:
Desgevraagd geeft verweerder aan dat hij zich niet voor kan stellen dat klager zich door verweerder bedreigd zou hebben gevoeld. Verweerder geeft aan dat, zodra klager over declaraties begon, hij op klager reageerde dat klager daarmee een psychische klap gaf omdat hij zich twintig jaar lang hard had ingezet voor klager. Daarna heeft verweerder gezegd dat hij
daadwerkelijk in staat was om klager een klap te geven, zo geeft verweerder aan, waarna klager heeft gezegd dat verweerder op moest passen dat hij zelf geen klap zou krijgen. Verweerder stelt dat hij de dag na deze gebeurtenis zijn excuses heeft aangeboden, maar dat klager zelf geen excuses wilde aanbieden voor zijn gedrag. Klager beweert desgevraagd dat verweerder geen excuses heeft aangeboden voor het gedrag dat klager als bedreigend heeft ervaren.
5.19. Klager stelt dat betrokkene heeft gedreigd met fysiek geweld jegens een cliënt. Dat is in strijd met het fundamentele beginsel van professionaliteit.
5.20. Betrokkene heeft gewezen op het onderscheid tussen het zich in staat voelen iemand een klap verkopen en het dreigen met het daadwerkelijk overgaan tot fysiek geweld. [B] heeft betrokkenes frustratie moeten begrijpen, maar heeft ook moeten begrijpen dat betrokkene niet daadwerkelijk zou overgaan tot toepassing van geweld, aldus betrokkene. Een en ander is volgens betrokkene niet in strijd met de beginselen van professionaliteit en integriteit.
5.21. De Accountantskamer vindt het niet aannemelijk dat [B] zich werkelijk bedreigd heeft gevoeld door betrokkene vanwege een dergelijke uiting, gedaan in het kader van een zakelijk geschil over een factuur. Wel is hiermee vast komen te staan dat betrokkene zich heeft uitgelaten op een manier die in strijd is met de goede eer en stand van het beroep, het fundamentele beginsel van professionaliteit.
5.22. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel e. Betrokkene heeft zijn Wwft-verplichting tot het melden van ongebruikelijke transacties en het daarmee verband houdende tipping-offverbod op een kwalijke wijze geschaad.
5.23. Bij dit klachtonderdeel gaat het om de volgende passage in het verweerschrift in de klachtenprocedure bij klager:
De heer [B] verraadt zichzelf door mijn voorstel in te brengen. Over fraude gesproken! Hij
vertelde mij begin januari 2021 dat hij bij de verkoop van het bedrijfspand van plan was € 50.000
contant af te rekenen en waarschijnlijk een koper had die daarmee akkoord zou gaan. Toen zei ik
tegen hem: "en dan ga je mij zeker € 15.000 contant betalen". Ik vertelde hem dat dit een
ongebruikelijke transactie is die ik verplicht ben bij de Wwft organisatie in [plaats2] te melden. En als hij hiervan af zou zien ik het eigenlijk nog moeten melden maar om hem te sparen zou ik dat niet doen om ervan af te zien. Uiteindelijk weet ik niet of hij bij de overdracht van zijn pand in juni 2021 niet toch een deel contant heeft afgerekend.
5.24. Klager heeft aangevoerd dat een contante betaling van een bedrag boven € 10.000 een ongebruikelijke transactie is in de zin van artikel 16 van de Wwft. Ten aanzien van een dergelijke transactie heeft betrokkene een meldplicht bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU). Ook als betrokkene niet zelf een contante betaling van meer dan € 10.000 zou hebben ontvangen, maar een derde (hier de koper van het bedrijfspand) gaat het om een transactie waarvan betrokkene had kunnen veronderstellen dat deze verband houdt met witwassen of het financieren van terrorisme (subjectieve indicator). Betrokkene mocht niet van het doen van een melding bij de FIU afzien om zijn cliënt ‘te sparen’, zoals hij in zijn verweerschrift bij de klachtenprocedure naar voren heeft gebracht. Bovendien geldt een ‘tipping off’ verbod, wat inhoudt dat betrokkene zijn cliënt niet mag informeren over het doen (of achterwege laten) van een melding bij de FIU (artikel 23 van de Wwft).
5.25. Betrokkene heeft toegelicht dat [B] ‘uiteindelijk’ heeft beloofd om bij de verkoop van het bedrijfspand geen contant geld aan te nemen. Betrokkene heeft ter zitting erkend dat sprake was van een meldingswaardige voorgenomen transactie.
5.26. De Accountantskamer overweegt het volgende. Een instelling moet verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transacties melden (artikel 16 Wwft). Een ongebruikelijke transactie volgens de Wwft is een ‘transactie die op grond van de indicatoren bedoeld in artikel 15, lid 1, Wwft als ongebruikelijk is aan te merken’. Een (instelling van) accountant(s) bepaalt aan de hand van de volgende indicatoren of een transactie ongebruikelijk is:
• Objectieve indicator: een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald
betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen;
• Subjectieve indicator: een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.
Deze indicatoren zijn uitgewerkt in de ‘Indicatorenlijst’ bij het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018.
5.27. Uit het citaat uit het verweerschrift van betrokkene blijkt dat hij weet had van een cliënt die het voornemen had om bij de verkoop van onroerend goed een bedrag van € 50.000 buiten de notaris om in contanten in ontvangst te nemen. Die voorgenomen transactie valt niet onder de objectieve indicator, omdat het geen betaling aan of door tussenkomst van betrokkene betreft. Maar de voorgenomen transactie kan wel worden geschaard onder de subjectieve indicator vanwege het volgende. [B] had het voornemen zijn bedrijfspand aan een derde te verkopen. De levering van een onroerende zaak geschiedt door inschrijving van een notariële leveringsakte in het kadaster. Ter zitting heeft betrokkene erkend dat de contante betaling buiten deze leveringsakte zou worden gelaten, waarmee aanleiding bestond te veronderstellen dat de voorgenomen transactie verband kan houden met witwassen. Betrokkene heeft niet gesteld dat [B] van zijn voornemen afzag nadat hij de mededeling van betrokkene had gehoord. Door een melding op grond van de subjectieve indicator achterwege te laten heeft betrokkene in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Het klachtonderdeel is op dit punt gegrond.
5.28. Artikel 23, eerste lid, Wwft verplicht betrokkene tot geheimhouding jegens een ieder van een melding bij FIU (‘tipping-offverbod’). In dit geval is geen melding gedaan bij de FIU. Betrokkene kan dan ook niet worden verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schending van het tipping-offverbod. Het is wel toegestaan dat de accountant de cliënt meedeelt dat een (voorgenomen) handeling of transactie onwettig is en dat wordt afgeraden om de handeling of transactie voort te zetten. Dat is bepaald in artikel 23, vijfde lid, Wwft. Daarom is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene mocht meedelen dat als [B] van de voorgenomen contante transactie zou afzien, betrokkene geen melding zou doen. In zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.
5.29. Betrokkene heeft zelf aan [B] ‘voorgesteld’ dat [B] € 15.000 contant aan betrokkene zou betalen. Dat ‘voorstel’ paste bij de frustratie van betrokkene dat hij zijn facturen niet betaald kreeg. De Accountantskamer ziet er echter geen voorgenomen ongebuikelijke transactie van [B] in (het ‘voorstel’ is niet door [B] gedaan en ook niet door hem aanvaard), die betrokkene had behoren te melden. Het klachtonderdeel is op dit punt ook ongegrond.
5.30. Het klachtonderdeel is deels gegrond.
6. De maatregel
6.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van doorhaling van zijn inschijving in de registers op en bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw kan worden ingeschreven op vijf jaar.
6.2. Betrokkenes inschrijving is eerder tijdelijk doorgehaald geweest, vanwege het gegrond verklaarde verwijt dat zijn kantoor niet over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing beschikte dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen. Die periode van achttien maanden had betrokkene moeten aangrijpen om belangrijke verbeteringen in zijn praktijk door te voeren, zodat een volgende toetsing zou kunnen worden doorstaan. Betrokkene heeft daarin gefaald, zo bleek uit de eerste kantoortoetsing maar ook in de daaropvolgende toetsing. Bij die toetsing is immers aan het licht gekomen dat in de dossiers van betrokkene nog altijd ernstige tekortkomingen voorkomen als het gaat om de opdrachtplanning, uitvoering en documentatie. Betrokkene leunt sterk voor verbetermogelijkheden op de inzet van [adviesbedrijf1], maar bedacht moet worden dat niet [adviesbedrijf1], maar betrokkene de kwaliteitsbepaler is van de accountantseenheid. Een volledig en correct functionerend stelsel van kwaliteitsbeheersing is van groot belang, omdat dit stelsel de voorwaarden schept dat de accountant zijn werkzaamheden naar behoren verricht. De Accountantskamer tilt dan ook zwaar aan het ontbreken en het niet of niet steeds correct functioneren ervan.
6.3. De Accountantskamer rekent het betrokkene uiteraard ook zwaar aan dat hij jarenlang opzettelijk valse btw-aangiften voor zijn cliënten heeft ingediend en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan btw-fraude. Van belang is ook dat betrokkene heeft verzuimd om melding te maken van een voorgenomen ongebruikelijke transactie. Voor een behoorlijk functioneren van de Wwft is van belang dat de voorgeschreven meldingen worden gedaan.
6.4. Gelet op het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat de maatregel van doorhaling in de registers op zijn plaats is en dat de termijn waarbinnen betrokkene zich niet opnieuw kan inschrijven op vijf jaar wordt bepaald.
7. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klachtonderdelen c en d geheel en klachtonderdelen a, b en e deels gegrond;
- legt aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
- bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op vijf jaren;
- verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. A.A.T. van Rens (rechterlijke leden) en D.J. ter Harmsel AA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2024.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.