ECLI:NL:TACAKN:2024:10 Accountantskamer Zwolle 23/1019 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2024:10
Datum uitspraak: 22-03-2024
Datum publicatie: 25-03-2024
Zaaknummer(s): 23/1019 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen samenstellend accountant. Klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond. Tussen klager en een voormalige maat is sprake van een geschil over de ontvlechting van een maatschap waarvan betrokkene de samenstellende accountant was. Niet gebleken is dat sprake is van fouten in de door betrokkene samengestelde jaarrekeningen. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk is voor de door een andere medewerker van de accountantsorganisatie verrichte werkzaamheden.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 22 maart 2024  op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 25 april 2023 ontvangen klacht met nummer 23/1019 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

Gemachtigde: [A] te [plaats2]

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats3]                                                              

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. drs. J.F. Garvelink te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • de brief van klager van 11 mei 2023
  • de uitspraak van de voorzitter van de Accountantskamer van 15 juni 2023
  • het verzetschrift van 24 juli 2023, ontvangen op 27 juli 2023, met bijlagen
  • het verweerschrift
  • de brief van klager van 27 december 2023 met bijlagen
  • de brief van klager van 29 december 2023 met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 15 januari 2024. Klager is verschenen, bijgestaan door [A] en [B]. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. drs. J.F. Garvelink en mr. M.J.A. Jansen.

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Tussen klager en een voormalige maat is sprake van een geschil over de ontvlechting van een maatschap waarvan betrokkene de samenstellende accountant was. Klager verwijt betrokkene dat fouten zijn gemaakt bij het samenstellen van jaarrekeningen van de maatschap, waardoor hij financieel is benadeeld. Ook stelt klager zich op het standpunt dat betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk was voor werkzaamheden die in het kader van de ontvlechting van de maatschap zijn verricht door een andere medewerker van de accountantsorganisatie.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2.        De klacht is ongegrond, voor zover ontvankelijk. Niet gebleken is dat sprake is van fouten in de door betrokkene samengestelde jaarrekeningen. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk is voor de door een andere medewerker van de accountantsorganisatie verrichte werkzaamheden.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds [datum1] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene was in de periode waarop de klacht betrekking heeft werkzaam bij [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]; thans: [accountantskantoor2]) te [plaats3].

3.2.        Klager oefende met ingang van 1 mei 2008 een maatschap uit met zijn oudoom [C] (hierna: [C]). Klager en [C] hebben daartoe op 13 augustus 2008 een maatschapsakte ondertekend. De maatschap exploiteerde een agrarische onderneming te [plaats4], in de gemeente [gemeente1]. De grond en de gebouwen van de onderneming werden gebruikt op basis van pacht en erfpacht. De vastgelegde einddatum van de pacht van de landerijen is in 2011 gewijzigd naar 1 mei 2019.

3.3.        De beide maten hebben [accountantskantoor1] te [plaats3] gevraagd om de jaarrekeningen van de maatschap samen te stellen. Betrokkene heeft een aantal jaarrekeningen van de maatschap samengesteld. Naast deze samenstellingswerkzaamheden die betrokkene voor de maatschap verrichtte, verrichtte [D] (hierna: [D]) vanuit [BV1] (hierna: [BV1]) werkzaamheden als agrarisch bedrijfsadviseur voor de maatschap. [accountantskantoor1] en [BV1] behoorden tot dezelfde groep en waren gevestigd in hetzelfde pand in [plaats3].

3.4.        Omdat [C], die geboren is in 1950, op leeftijd begon te komen en met pensioen wilde gaan, werd gesproken over voortzetting van het agrarisch bedrijf door klager. In verband hiermee is met de eigenaar van de grond onderhandeld over de voortzetting van de pacht. Hiernaast werd onderhandeld tussen klager en [C] over de voorwaarden waaronder klager de agrarische onderneming zou mogen voortzetten. [D] heeft hen aanvankelijk begeleid op dit traject. Op enig moment in het najaar van 2018 heeft klager kritiek geleverd op de wijze waarop [D] zijn werkzaamheden als intermediair verrichtte. Vervolgens heeft [accountantskantoor1] de werkzaamheden voor de maatschap beëindigd. Op 11 december 2018 heeft klager [accountantskantoor1] aansprakelijk gesteld.

3.5.        Op 15 mei 2019 hebben klager en [C] een schikking getroffen over de ontbinding van de maatschap. In artikel 15 van deze overeenkomst was vastgelegd dat als het niet zou lukken om de exploitatie van het landbouwbedrijf voort te zetten, klager en [C] met elkaar zouden afrekenen op basis van volledige verkoop. Doordat het niet is gelukt om met de grondeigenaar tot overeenstemming te komen over de verkoop van de grond en de gebouwen, was voortzetting van de onderneming op de locatie bij [plaats4] niet mogelijk. Daardoor is artikel 15 van de overeenkomst in werking getreden. Klager heeft de boerderij in 2021 verlaten. Hij exploiteert thans elders een agrarisch bedrijf.

4.             De klacht

4.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2.        Klager verwijt betrokkene het volgende:

  • de onder verantwoordelijkheid van betrokkene werkzame [D] heeft de belangen van [C] boven de belangen van klager geplaatst;
  • door toedoen van betrokkene is aan klager een te lage arbeidsvergoeding toegekend;
  • in de jaarrekening 2009/2010 van de maatschap is ten onrechte geen winstdeel en geen arbeidsvergoeding opgenomen ten gunste van klager;
  • in de jaarrekeningen 2009/2010 tot en met 2017/2018 is ten onrechte niet vermeld welke vermogensbestanddelen aan klager toebehoren en is ten onrechte rente mede ten laste van klager gebracht;
  • ten onrechte is te veel afgeschreven op de bij de maatschap in gebruik zijnde gebouwen;
  • de door klager aan [C] te betalen overnamesom is ten onrechte niet toegelicht door [accountantskantoor1];
  • bij het opstellen van de jaarrekening 2009/2010 is ten onrechte gebruik gemaakt van in 2007 door [E] van [F] opgestelde taxatierapporten;
  • ten onrechte is vanuit [accountantskantoor1] gesteld dat stille reserves op werktuigen en vee nagenoeg geheel toekomen aan [C];

1. betrokkene heeft ten onrechte geweigerd om de startgegevens met betrekking tot de maatschap aan klager te verschaffen;

10. [accountantskantoor1] heeft onjuist gehandeld ten aanzien van klager, wat voor hem tot veel onnodige kosten heeft geleid;

  • ten onrechte is [D], nadat de werkzaamheden voor de maatschap vanuit [accountantskantoor1] waren beëindigd, opgetreden als persoonlijk belangenbehartiger van [C].

5.             De beoordeling

5.1.        Op 15 juni 2023 heeft de voorzitter van de Accountantskamer de door klager

ingediende klacht met toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Wtra kennelijk

niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker is op 24 juli 2023 in verzet gekomen

tegen deze uitspraak. Op grond van het bepaalde in artikel 39, derde lid, van de Wtra brengt het

instellen van verzet mee dat de uitspraak van de voorzitter van rechtswege vervalt en dat de zaak

verder overeenkomstig de artikelen 25 tot en met 38 van de Wtra wordt behandeld.

5.2.        De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

5.3.1.     Naar aanleiding van de stelling van betrokkene dat het beroep niet-ontvankelijk is, overweegt de Accountantskamer dat het klaagschrift, ook gelezen in samenhang met het verzetschrift, inderdaad niet uitblinkt in duidelijkheid, maar dat inmiddels wel voldoende duidelijk is gemaakt welke verwijten klager betrokkene maakt. Betrokkene heeft zich in het verweerschrift van 2 november 2023 ook inhoudelijk verweerd tegen deze verwijten. De klacht is dan ook ontvankelijk.

5.3.2.     De Accountantskamer zal de klachtonderdelen hierna bespreken. De Accountantskamer zal een aantal klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.

Klachtonderdeel a:

De onder verantwoordelijkheid van betrokkene werkzame [D] heeft de belangen van [C] boven de belangen van klager geplaatst.

Klachtonderdeel f:

De door klager aan [C] te betalen overnamesom is ten onrechte niet toegelicht door [accountantskantoor1].

Klachtonderdeel h:

Ten onrechte is vanuit [accountantskantoor1] gesteld dat stille reserves op werktuigen en vee nagenoeg geheel toekomen aan [C].

Klachtonderdeel j:

[accountantskantoor1] heeft onjuist gehandeld ten aanzien van klager, wat voor hem tot veel onnodige kosten heeft geleid.

Klachtonderdeel k:

Ten onrechte is [D], nadat de werkzaamheden voor de maatschap vanuit [accountantskantoor1] waren beëindigd, opgetreden als persoonlijk belangenbehartiger van [C].

5.4.1.     De klachtonderdelen a, f, h, j en k hebben betrekking op werkzaamheden in het kader van de ontvlechting die feitelijk zijn verricht door [D] en niet door betrokkene. Klager stelt zich op het standpunt dat betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk is voor de door [D] en/of anderen binnen [accountantskantoor1] verrichte werkzaamheden.

5.4.2.     Artikel 14 van de VGBA luidt als volgt:

1. De accountant zorgt ervoor dat degene die onder de verantwoordelijkheid van deze accountant werkzaamheden uitvoert ten behoeve van een professionele dienst, hiervoor adequaat is toegerust.

2. De accountant zorgt ervoor dat er toereikende begeleiding van, toezicht op en beoordeling van deze werkzaamheden plaatsvindt.

De Accountantskamer zal gelet op deze bepaling eerst moeten onderzoeken of [D] werkzaam was onder de vaktechnische verantwoordelijkheid van betrokkene.

5.4.3.     De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet vaktechnisch verantwoordelijk was voor het handelen van [D] en/of anderen binnen [accountantskantoor1] die betrokken waren bij de ontvlechting van de maatschap. Betrokkene en [D] waren werkzaam bij verschillende onderdelen van [accountantskantoor1] in [plaats3] en tussen hen bestond geen gezagsverhouding. Ook is niet gebleken dat betrokkene feitelijk betrokken was bij de door [D] verrichte werkzaamheden in het kader van de ontvlechting van de maatschap. Omdat niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk was voor de door [D] en/of anderen binnen [accountantskantoor1] verrichte werkzaamheden waarover is geklaagd, kunnen de gedragingen van [D] dan ook niet aan hem worden toegerekend.

5.4.4.     De klachtonderdelen a, f, h, j en k zijn daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b:

Door toedoen van betrokkene is aan klager een te lage arbeidsvergoeding toegekend.

5.5.1.     De Accountantskamer stelt vast dat klager dit verwijt heeft onderbouwd met de jaarrekeningen 2009/2010 en 2017/2018 van de maatschap. Voor zover dit verwijt ziet op andere jaarrekeningen dan deze beide jaarrekeningen, is dit verwijt onvoldoende onderbouwd.

5.5.2.     Voor zover klager klaagt over de jaarrekening 2009/2010 geldt dat dit verwijt zoals hierna onder 5.6.1. en 5.6.2 is overwogen is verjaard. Bovendien is de jaarrekening 2009/2010 niet door betrokkene samengesteld, maar door een andere accountant. Voor zover geklaagd wordt over werkzaamheden in het kader van het samenstellen van de jaarrekening 2009/2010 is de klacht daarom niet-ontvankelijk.

5.5.3.     De Accountantskamer stelt vast dat in de jaarrekening 2017/2018 van de maatschap een arbeidsvergoeding voor klager is verwerkt. Uit artikel 10, lid 1, sub a, van de maatschapsakte volgt dat de door klager bij de verdeling van de winst of het verlies te ontvangen arbeidsvergoeding in onderling overleg wordt vastgesteld door de maten. Uit de jaarrekening blijkt dat over het gebroken boekjaar 2017/2018 een arbeidsvergoeding van € 18.000 aan klager is toegekend. Gesteld noch gebleken is dat klager niet heeft ingestemd met deze arbeidsvergoeding. De Accountantskamer neemt daarom aan dat voldaan is aan het bepaalde in artikel 10, lid 1, sub a, van de maatschapsakte. Betrokkene heeft de over dit gebroken boekjaar door klager ontvangen arbeidsvergoeding dan ook terecht zo in de door hem samengestelde jaarrekening verwerkt. Dit is door klager ter zitting overigens ook erkend.

5.5.4.     Voor zover geklaagd wordt over werkzaamheden in het kader van samenstellen van de jaarrekening 2017/2018 is klachtonderdeel b daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c:

In de jaarrekening 2009/2010 van de maatschap is ten onrechte geen winstdeel en geen arbeidsvergoeding opgenomen ten gunste van klager.

Klachtonderdeel g:

Bij het opstellen van de jaarrekening 2009/2010 is ten onrechte gebruik gemaakt van in 2007 door [E] van [F] opgestelde taxatierapporten.

5.6.1.     De Accountantskamer stelt vast dat klager aan deze klachtonderdelen over betrokkene handelingen of nalaten met betrekking tot de jaarrekening 2009/2010 ten grondslag heeft gelegd. Op grond van het bepaalde in artikel 22, eerste lid, van de Wtra geldt met ingang van 1 januari 2019 een klachttermijn van tien jaar na het moment waarop het handelen of nalaten waarover geklaagd wordt, heeft plaatsgevonden. Op grond van het bepaalde in artikel 51 Wtra is artikel 22 Wtra eerste lid echter niet van toepassing als vóór 1 januari 2019 de termijn waarbinnen toen geklaagd kon worden op dat tijdstip al was verstreken. Deze klachttermijn bedroeg direct voorafgaand aan 1 januari 2019 (volgens de oude wetgeving) zes respectievelijk drie jaar. Daarom moet voor wat betreft de zesjaarstermijn worden beoordeeld of de gedragingen waarover geklaagd wordt, hebben plaatsgevonden vóór 1 januari 2013. Daarnaast moet voor wat betreft de driejaarstermijn beoordeeld worden of de klager vóór 1 januari 2016 heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Aan de beoordeling van die laatste termijn komt de Accountantskamer niet meer toe als het klachtrecht ingevolge de zesjaartermijn al is vervallen. 

5.6.2.     De Accountantskamer stelt vast dat op 7 december 2010 een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2009/2010 van de maatschap is afgegeven door een accountant van [accountantskantoor1]. De handelingen waarover wordt geklaagd hebben ruimschoots voor 1 januari 2013 plaatsgehad, zodat de klachttermijn van zes jaar al was verstreken op het moment van indiening van de klacht. Daarmee behoeft een eventuele overschrijding van de driejaarstermijn niet meer te worden besproken.

5.6.3.     De klachtonderdelen c en g zijn daarom niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel d:

In de jaarrekeningen 2009/2010 tot en met 2017/2018 is ten onrechte niet vermeld welke vermogensbestanddelen aan klager toebehoren en is ten onrechte rente mede ten laste van klager gebracht.

5.7.1.     De Accountantskamer stelt vast dat het verwijt dat klager betrokkene in dit klachtonderdeel maakt, uiteenvalt in twee subklachtonderdelen, namelijk het verwijt dat niet in de jaarrekening is vermeld welke vermogensbestanddelen aan klager toebehoren en het verwijt dat ten onrechte rente mede ten laste van klager is gebracht. Het verwijt dat niet is vermeld welke vermogensbestanddelen aan klager toebehoren heeft blijkens de formulering van dit verwijt in grief 4 van het verzetschrift betrekking op alle door klager genoemde jaarrekeningen, van 2009/2010 tot en met 2017/2018. Het verwijt dat ten onrechte rente mede ten laste van klager is gebracht, heeft blijkens de formulering van dit verwijt in grief 4 van het verzetschrift enkel betrekking op de jaarrekening 2009/2010.

5.7.2.     De Accountantskamer stelt vast dat klager dit klachtonderdeel heeft onderbouwd met de jaarrekeningen 2009/2010 en 2017/2018 van de maatschap. Voor zover dit verwijt ziet op andere jaarrekeningen dan deze beide jaarrekeningen, is dit verwijt onvoldoende onderbouwd.

5.7.3.     Voor zover klager klaagt over de jaarrekening 2009/2010 geldt dat ook dit verwijt, gelet op hetgeen hiervoor in 5.6.1 en 5.6.2 is overwogen, is verjaard. Bovendien is de jaarrekening 2009/2010 niet door betrokkene samengesteld, maar door een andere accountant. Voor zover geklaagd wordt over werkzaamheden in het kader van het samenstellen van de jaarrekening 2009/2010 is de klacht daarom niet-ontvankelijk.

5.7.4.     Voor zover wordt geklaagd over het niet uitsplitsen van de eigendom van vermogensbestanddelen van de maatschap in de jaarrekening 2017/2018, geldt dat er geen verslaggevingsregels zijn die voorschrijven dat de eigendom van dergelijke vermogensbestanddelen moet worden uitgesplitst in de jaarrekening van een maatschap. Klager heeft ook niet toegelicht waarom het uitsplitsen in de onderhavige situatie wel noodzakelijk zou zijn. Dat de jaarrekening mogelijk anders had kunnen worden ingericht, maakt niet dat betrokkene vaktechnisch onjuist heeft gehandeld. Dit leidt tot de conclusie dat van een handelen in strijd met enig fundamenteel beginsel onvoldoende is gebleken.

5.7.5.     Voor zover geklaagd wordt over werkzaamheden in het kader van samenstellen van de jaarrekening 2017/2018 is klachtonderdeel d daarom ongegrond.

Klachtonderdeel e:

Ten onrechte is te veel afgeschreven op de bij de maatschap in gebruik zijnde gebouwen.

5.8.1.     In de toelichting op dit klachtonderdeel in grief 5 van het verzetschrift stelt klager zich op het standpunt dat in de jaarrekening 2017/2018 een onjuiste afschrijvingsmethode op de bedrijfsgebouwen van de maatschap is gehanteerd. Klager stelt zich op het standpunt dat door hierop te veel af te schrijven stille reserves zijn ontstaan, die ten onrechte geheel aan [C] toekomen.

5.8.2.     De Accountantskamer stelt vast dat op pagina 17 van de jaarrekening 2017/2018 is vermeld dat afschrijvingen op gebouwen plaatsvinden tot maximaal 50% van de WOZ-waarde. Betrokkene heeft toegelicht dat dit een standaardtekst is die abusievelijk in deze jaarrekening terecht is gekomen. Betrokkene heeft toegelicht dat van eigendom van gebouwen geen sprake was en dat de gebouwen onder de ‘materiële vaste activa ‘als ‘pachtersinvesteringen’ waren opgenomen op de balans, waarvoor niet of nauwelijks een afschrijvingsbeperking geldt.

5.8.3.     De Accountantskamer acht de door betrokkene gegeven toelichting aannemelijk. De vermelding op pagina 17 van de jaarrekening 2017/2018 is weliswaar slordig, maar deze slordigheid leidt op zichzelf genomen niet tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel. De door de Accountantskamer te beantwoorden vraag is immers of al dan niet te veel is afgeschreven op de bij de maatschap in gebruik zijnde gebouwen.

5.8.4.     Uit de in de jaarrekening 2017/2018 opgenomen toelichting op de winst-en-verliesrekening blijkt dat over dit gebroken boekjaar € 6.683 is afgeschreven op pachtersinvesteringen. Klager heeft niet aangevoerd dat met de verpachter afspraken zijn gemaakt over een vergoeding van de waarde van deze pachtersinvesteringen bij het einde van de pachtovereenkomst, die zou leiden tot een afschrijvingsbeperking. Evenmin is gesteld of gebleken dat op andere gronden sprake was van een afschrijvingsbeperking, dan wel dat de gehanteerde afschrijvingsmethode om andere redenen onaanvaardbaar was. Niet gebleken is dan ook dat betrokkene door de wijze waarop is afgeschreven op de bij de maatschap in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen heeft gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel.

5.8.5.     Klachtonderdeel e is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel i:

Betrokkene heeft ten onrechte geweigerd om de startgegevens met betrekking tot de maatschap aan klager te verschaffen.

5.9.1.     Klager verwijst in grief 9 van het door hem ingediende verzetschrift naar correspondentie die door hem en zijn gemachtigde gevoerd is met [accountantskantoor1]. Zo heeft klager [accountantskantoor1] op 24 augustus 2021, in een aan [D] gerichte brief, verzocht om “inzage in alle stukken die betrekking hebben op de start van de maatschap”. Klager stelt dat [accountantskantoor1] geweigerd heeft om hem de gevraagde informatie te verschaffen.

5.9.2.     Zoals de Accountantskamer hiervoor heeft overwogen, bestond tussen betrokkene en [D] geen gezagsverhouding en is niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk was voor door [D] verrichte werkzaamheden in het kader van de ontvlechting van de maatschap. Betrokkene heeft verklaard dat hij evenmin betrokken is geweest bij de afhandeling van het aan [D] gerichte verzoek om informatie met betrekking tot de startgegevens van de maatschap. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene wel betrokken is geweest bij de afhandeling van dit verzoek. De gedragingen van [D] en/of anderen binnen [accountantskantoor1] naar aanleiding van klagers verzoek om informatie kunnen betrokkene dan ook niet worden toegerekend. Daar komt bij dat klager niet heeft gespecificeerd welke stukken niet aan hem zijn verstrekt.

5.9.3.     Klachtonderdeel i is daarom ongegrond.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen b, voor zover geklaagd wordt over werkzaamheden in het kader van het samenstellen van de jaarrekening 2009/2010, c, d, voor zover geklaagd wordt over werkzaamheden in het kader van het samenstellen van de jaarrekening 2009/2010, en g niet-ontvankelijk;
  • verklaart de klachtonderdelen a, b, voor zover geklaagd wordt over werkzaamheden in het kader van het samenstellen van de jaarrekening 2017/2018, d, voor zover geklaagd wordt over werkzaamheden in het kader van het samenstellen van de jaarrekening 2017/2018, e, f, h, i, j en k ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.N. Bartels, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. J.E. Brink-van der Meer (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                          voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.