ECLI:NL:TNORSHE:2023:5 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/12

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2023:5
Datum uitspraak: 20-03-2023
Datum publicatie: 30-03-2023
Zaaknummer(s): SHE/2022/12
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Samenlevingscontract
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: De klacht heeft in de kern betrekking op de door de notaris in 2014 gepasseerde samenlevingsovereenkomst tussen klaagster en erflater. Klaagster verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten om haar en erflater te adviseren een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst op te nemen en/of een testament op te stellen. Dit klachtonderdeel is te laat ingediend en wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover de klacht inhoudt dat de notaris onjuiste informatie heeft verstrekt in een brief aan de gemachtigde van klaagster en dat de notaris is tekortgeschoten in de communicatie met (de gemachtigde van) klaagster, wordt de klacht gegrond verklaard. Mede gelet op het tuchtrechtelijke verleden van de notaris wordt aan hem de maatregel van een berisping opgelegd, waarbij de kamer aanleiding ziet tot openbaarheid van de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 103 lid 5 Wna.

Klachtnummer    : SHE/2022/12

Datum uitspraak : 20 maart 2023

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

gemachtigde: de heer mr. J. van Berk, advocaat in Nijmegen,

tegen

[de notaris] (hierna:de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats],

gemachtigde: de heer mr. G. van Atten, advocaat in Heemstede.

1.         De procedure


1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

  • de klacht (met bijlagen), door de kamer per e-mail ontvangen op 18 februari 2022;
  • het verweerschrift van de notaris.

1.2.      Op 22 juni 2022 heeft onder leiding van mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter van de kamer, een online gesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigde van klaagster, de notaris en de gemachtigde van de notaris. Afgesproken is dat de klacht zou worden aangehouden tot 3 augustus 2022 en dat de gemachtigde van klaagster vóór die datum zou aangeven of klaagster de klacht handhaaft of intrekt.

1.3.      Bij e-mail van 11 augustus 2022 heeft de gemachtigde van klaagster aan de kamer laten weten dat klaagster de klacht handhaaft.

1.4.      De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 16 januari 2023. Namens klaagster zijn haar schoonzus, mevrouw [naam schoonzus], en haar gemachtigde daarbij aanwezig geweest. Ook de notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde, is aanwezig geweest. Partijen hebben hun standpunt over en weer toegelicht. De gemachtigde van de notaris heeft dit mede gedaan aan de hand van pleitnotities, die hij aan de kamer heeft overhandigd.

2.         De feiten

De klacht heeft in de kern betrekking op de door de notaris in 2014 gepasseerde samenlevingsovereenkomst tussen klaagster en de heer [naam partner] (hierna: erflater). Klaagster verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten om haar en erflater te adviseren een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst op te nemen en/of een testament op te stellen. Voor de beoordeling van de klacht acht de kamer de volgende feiten van belang.

2.1.      Op 15 december 1989 heeft de voorganger van de notaris, mr. [naam oud-notaris] (hierna: de oud-notaris), de akte van levering gepasseerd waarbij derden de woning aan de [adresgegevens woning] te [plaatsnaam] (hierna: de woning) hebben geleverd aan klaagster en erflater.

2.2.      In dezelfde periode heeft de oud-notaris een concept-samenlevingsovereenkomst opgesteld voor klaagster en erflater waarin als passeerdatum eveneens 15 december 1989 wordt genoemd.

2.3.      Klaagster en erflater hebben vanaf [datum] 1990 samengewoond in de woning.

2.4.      Begin 2014 hebben klaagster en erflater het concept van de samenlevingsovereenkomst uit 1989 naar hun pensioenmaatschappijen gestuurd in verband met het in de pensioenregelingen geregelde partnerpensioen, waarna zij van deze maatschappijen te horen kregen dat een concept-samenlevingsovereenkomst niet wordt geaccepteerd.   

2.5.      Vervolgens hebben klaagster en erflater contact opgenomen met de opvolger van de oud-notaris, de notaris, en hem gevraagd om een afschrift van de samenlevingsovereenkomst uit 1989 te verstrekken.

2.6.      Omdat voor de notaris onduidelijk was of er in 1989 een samenlevingsovereenkomst tussen klaagster en erflater is gepasseerd, heeft hij hen aangeboden om kosteloos een (nieuwe) samenlevingsovereenkomst te passeren.

2.7.      Bij brief van 21 februari 2014 heeft een medewerker van de notaris een concept van de samenlevingsovereenkomst aan klaagster en erflater toegezonden. Klaagster en erflater worden in de brief uitgenodigd voor het passeren van de samenlevingsovereenkomst op 28 februari 2014 en hen is gevraagd om dan een geldig legitimatiebewijs mee te nemen.

2.8.      Op 28 februari 2014 heeft de notaris de samenlevingsovereenkomst gepasseerd.

2.9.      Op [datum] 2019 is erflater overleden. Hij heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt en op grond van het versterferfrecht zijn moeder, broers en zussen als zijn erfgenamen achtergelaten. 

2.10.    In 2020 hebben klaagster en twee van erflaters erfgenamen een gesprek gehad met de notaris over de vererving.

2.11.    Nadien hebben klaagster en erflaters erfgenamen zich gewend tot voormalig toegevoegd notaris mr. [X] (hierna: mr. [X]). Mr. [X] heeft op verzoek van klaagster en erflaters erfgenamen bij brief van 8 december 2020 onder andere het volgende aan de belastingdienst te kennen gegeven:

Het betreft de navolgende situatie:

(…)

In voormeld samenlevingscontract ontbreekt een belangrijk element, namelijk een verblijvingsbeding. Dit verblijvingsbeding had er voor kunnen zorgen dat alle gemeenschappelijke goederen, waaronder de gezamenlijke woning (vrij van hypotheek) bij een overlijden zouden toekomen aan de langstlevende partner, [klaagster] voornoemd.

[Klaagster] en ook de familie van erflater geven aan dat het nooit de bedoeling van erflater kan zijn geweest dat zijn gehele vermogen naar zijn familie zou gaan.

Door het ontbreken van een testament en door het ontbreken van een verblijvingsbeding in het samenlevingscontract is dit echter nu wel het geval.

De betrokkenen (partner en versterferfgenamen van erflater) gaan ervan uit dat er een fout is gemaakt door voormelde notaris. Partijen hebben hierover vragen gesteld bij [de notaris] voornoemd.”

Verder heeft mr. [X] aan de belastingdienst laten weten dat erflaters erfgenamen de nalatenschap (kort gezegd) willen laten toekomen aan klaagster. Aan de belastingdienst is verzocht om de schenkingen/leveringen die hiervoor nodig zijn vrij te stellen van schenkingsrecht en overdrachtsbelasting en om geen erfbelasting bij erflaters erfgenamen te heffen.

2.12.    Bij brief van 21 januari 2021 heeft de belastingdienst aan mr. [X] (kort gezegd) meegedeeld dat:

- erflaters wettelijke erfgenamen erfbelasting zijn verschuldigd over het bedrag van de nalatenschap;

- als erflaters erfgenamen besluiten om (een groot gedeelte van) de erfenis aan klaagster te schenken deze schenking zal worden belast met schenkbelasting;

- als de tot erflaters nalatenschap behorende onverdeelde helft van de woning aan klaagster wordt geleverd deze verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

2.13.    Bij brief van 5 juli 2021 heeft de gemachtigde van klaagster onder andere het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“Nadat [erflater] op [datum] 2019 was overleden, bleek dat [klaagster] geen erfgenaam is van de nalatenschap van [erflater], noch dat zij aanspraak kon maken op een verblijvingsbeding ten aanzien van de woning. [Klaagster] is daarover stellig: zij zijn door u, noch uw voorganger, erop gewezen dat het van belang is om een testament te laten opstellen. [Klaagster] en [erflater] hebben altijd in de veronderstelling geleefd dat de door hun gesloten samenlevingsovereenkomst ook tot gevolg had dat zij elkaars erfgenaam waren. Verder geeft [klaagster] aan dat zij ook niet zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in de samenlevingsovereenkomst een verblijvingsbeding op te nemen.

(…)

Van [de zus van erflater] begreep ik dat haar moeder samen met haar broer (…) en [klaagster] u in 2020 hebben gesproken over deze problematiek. Ook u verwonderde zich erover dat er in de samenlevingsovereenkomst geen verblijvingsbeding was opgenomen. Op vrijdag 10 april 2020 heeft [de zus van erflater] met u telefonisch contact gehad, dit naar aanleiding van schriftelijke vragen aan u. (…)

Vriendelijk verzoek ik u om op de vier hiervoor genoemde punten te reageren. Ook verzoek ik u om te reageren op de stellingen dezerzijds dat u -noch uw voorganger- aan [klaagster] en [erflater] hebben geadviseerd over de erfrechtelijke consequenties van het sluiten van een samenlevingsovereenkomst, zonder te testeren. Ook verneem ik graag uw reactie op het ontbreken van een verblijvingsbeding in de overeengekomen samenlevingsovereenkomst.

Verder verzoek ik u om een kopie van het gehele dossier aan mij te verstrekken, van zowel u als van uw voorganger.”

2.14.    Bij brief van 10 augustus 2021 heeft de notaris het volgende geantwoord aan de gemachtigde van klaagster:

“U stelde vragen over het samenlevingscontract van wijlen [erflater] en [klaagster] verleden voor ondergetekende op 28 februari 2014.

Met name gaat het om de vraag waarom geen testamenten zijn gemaakt. Meer specifiek stelt u dat zij niet zijn geïnformeerd over het feit dat zij geen erfgenaam van elkaar zijn zonder testamenten. Ook zouden zij niet zijn geïnformeerd over de mogelijkheid een verblijvensbeding op te nemen in het samenlevingscontract.

Uiteraard zijn cliënten daarvan op de hoogte gesteld zowel in woord als geschrift.

In de conceptakte die hen een week voor het passeren van de akte is toegestuurd is artikelsgewijs een toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat geen verblijvensbeding is opgenomen in de conceptakte en dat zij daar wel voor kunnen kiezen. Verder wordt hen geadviseerd een testament op te maken om de erfopvolging te regelen. (een kopie treft u hierbij aan)

Cliënten hebben gekozen voor een door ons aangeboden kosteloze wijziging van het samenlevingscontract teneinde het door hun gewenst partnerpensioen alsnog te regelen. Zij hebben er om hun moverende redenen van afgezien (tegen betaling uiteraard) een verblijvensbeding en/of testamenten te doen opmaken.

Als ik mij goed herinner heb ik dit kort na het overlijden van [erflater], tijdens een bespreking op mijn kantoor reeds aan [klaagster] toegelicht. Door een van de aanwezigen bij dat gesprek (een broer of schoonbroer als ik mij niet vergis) werd mij verteld dat het stel zeer zuinig leefde van een uitkering en daar zelfs van spaarden. Daar is uiteraard niets op tegen maar het verklaart wellicht waarom niet gekozen werd voor het opmaken van testamenten of andere regelingen.

Ik hoop uw vragen hiermee beantwoord te hebben.

Op uw verzoek te reageren op vermeende opmerkingen mijnerzijds die u heeft aangetroffen op illegaal gemaakte opnamen van een telefoongesprek ga ik verder niet in.

Behalve de bijgevoegde conceptakte en het begeleidend schrijven ontvangt u geen andere stukken aangezien ik er niet meer over beschik en/of de stukken niet terzake doen.”

2.15.    Bij brief van 1 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster onder andere het volgende aan de notaris laten weten:

“Via mijn cliënte vernam ik dat de door uw voorganger opgestelde samenlevingsovereenkomst aan een gebrek leidde, in de zin dat die samenlevingsovereenkomst niet door hem gepasseerd was. Ik vernam dat zij daarover door hun pensioenmaatschappij werden geïnformeerd, nadat zij de samenlevingsovereenkomst hadden ingezonden in het kader van het recht op partnerpensioen. Graag verneem ik uw reactie op het voorgaande. Leidde de door uw voorganger opgestelde samenlevingsovereenkomst aan een (formeel) gebrek?

Het afschrift van de door u aan mij toegezonden brief d.d. 21 februari 2014 is niet door [de medewerker van de notaris] ondertekend, en het afschrift is ook niet op uw briefpapier afgedrukt. Uit het voorgaande maak ik op dat de toegezonden brief geen kopie is van de brief d.d. 21 februari 2014.

Voor wat betreft de toegezonden kopie samenlevingsovereenkomst valt het mij op dat dat document ook niet is afgedrukt op papier met uw kantoornaam. Ik vernam via cliënte dat [klaagster] zich kan herinneren dat zij een andersoortig concept exemplaar had ontvangen, in welk exemplaar niet een blauwe tekst was weergegeven. Verder begreep ik via cliënte dat de in 2014 toegezonden exemplaar van de samenlevingsovereenkomst, de rijbewijsnummers nog niet waren opgenomen, die gegevens zijn pas bij het passeren van de samenlevingsovereenkomst op 28 februari 2014 opgenomen. Deze discrepanties doen twijfelen aan de authenticiteit van het door u aan mij toegezonden exemplaar van de “concept” samenlevingsovereenkomst. Op welke wijze kunt u de integriteit en authenticiteit bevestigen van het aan mij toegezonden exemplaar van de “concept” samenlevingsovereenkomst?”

2.16.    Bij e-mail van 5 oktober 2021 heeft de notaris het volgende geantwoord aan de gemachtigde van klaagster:

“De akte met toelichting en de brief die ik u heb toegestuurd heb ik voor u geprint uit het digitaal dossier daterend uit 2014.

De akte is -aldus de logbestanden in dit dossier- laatst gewijzigd op 28-02-2014 om 10:46 uur. De dag van het passeren van de akte die om 10 uur die dag stond ingepland.

Na tekst en uitleg te hebben gegeven bij de inhoud van de akte en wellicht de informatie m.b.t. de rijbewijzen te

hebben ingevoerd in de akte is het document niet meer gewijzigd.

De brief is aldus de logbestanden in dit dossier laatst gewijzigd op 21-02-2014 om 14:53 uur.

Ik ben geen deskundige op het gebied van ICT, naar ik veronderstel u ook niet. Toch durf ik te concluderen dat

het e.e.a. aantoont dat nadien niks inhoudelijk is gewijzigd aan de desbetreffende documenten.

Anders maar duidelijker gesteld: deze gegevens tonen aan dat de toelichting niet achteraf door mij is toegevoegd.

(…)

De eerste samenlevingsovereenkomst is gepasseerd ten overstaan van mijn ambtsvoorganger. Ook deze vraag

wil ik voor u beantwoorden.

Het zou mij echter veel tijd besparen als u mij vertelt op welke datum de desbetreffende akte is gepasseerd,

dan kijk ik het voor u na.

Mijn kantoor is intussen immers een aantal digitale zoeksystemen verder. Deze systemen sluiten helaas niet

altijd naadloos op elkaar aan.”

2.17.    Bij e-mail van 4 november 2021 heeft de notaris twee screenshots aan de gemachtigde van klaagster gezonden en het volgende aan hem toegelicht:     

“Bijgaand twee verschillende screenshots van mijn scherm waaruit u kunt aflezen wanneer het betreffende

bestand voor het laatst gewijzigd is.

Datum en tijdstip onmiddellijk na het passeren van de akte.

De originele akte uit 1989 probeer ik volgende week voor u na te kijken.”

2.18.    Bij e-mail van 5 november 2021 heeft de gemachtigde van klaagster het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“Dank voor het toezenden van het screenshot van de akte d.d. 28 februari 2014.

Hetgeen wat ik van u vroeg om aan mij toe te zenden is het bestand van concept samenlevingsovereenkomst, welke was gevoegd bij uw brief d.d. 21 augustus 2014. Van die concept akte zond u op 10 augustus 2021 aan mij een afschrift.”

2.19.    Een paar minuten later heeft de gemachtigde van klaagster aan de notaris meegedeeld:

“In onderstaande bericht schreef ik over de concept samenlevingsovereenkomst d.d. 21 augustus 2014. Ik bedoelde daarmee de concept samenlevingsovereenkomst d.d. 21 februari 2014.”

2.20.    De notaris heeft niet meer gereageerd op de e-mails van 5 november 2021.

3.         De klacht

3.1.      Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht bestaat, kort gezegd, uit de volgende klachtonderdelen.

1. De notaris heeft nagelaten om klaagster en erflater te adviseren een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst op te nemen en/of een testament op te stellen.

2. De notaris heeft onjuiste informatie verstrekt in zijn brief van 10 augustus 2021 aan de gemachtigde van klaagster en daarmee klaagster dus onjuist geïnformeerd.

3. De notaris is tekortgeschoten in de communicatie met (de gemachtigde van) klaagster.

3.2.      De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.         De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Klachtonderdeel 1

4.2.      Klaagster verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten om haar en erflater te adviseren een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst op te nemen en/of een testament op te stellen. Klaagster en erflater gingen ervan uit dat zij door het aangaan van een notariële samenlevingsovereenkomst elkaars erfgenamen zouden zijn. Toen erflater overleed, bleek echter dat op zijn nalatenschap het versterferfrecht van toepassing was. Vanwege het ontbreken van een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst en het ontbreken van een testament, is het gehele vermogen van erflater (inclusief de aan hem in eigendom toebehorende onverdeelde helft van de woning) toegekomen aan zijn moeder, broers en zussen. Dit in weerwil van erflaters wens. Erflaters erfgenamen zijn bereid de erfenis aan klaagster te doen toekomen, maar de belastingdienst heeft laten weten dat erflaters erfgenamen hoe dan ook erfbelasting zijn verschuldigd en dat klaagster over een mogelijke schenking schenkbelasting is verschuldigd. Uit de brief van (de medewerker van) de notaris van 21 februari 2014 noch uit de bij die brief toegezonden concept-akte blijkt dat klaagster en erflater zijn geïnformeerd over de consequenties van het ontbreken van een verblijvingsbeding of testament.

4.3.      De notaris voert hiertegen primair aan dat klachtonderdeel 1 te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De notaris is subsidiair van mening dat klachtonderdeel 1 ongegrond is.

4.4.      Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel 1 kan toekomen, moet eerst worden beoordeeld of dit klachtonderdeel ontvankelijk is. Op grond van artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen en/of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. De wetgever heeft deze vervaltermijn in de Wna opgenomen om te voorkomen dat een notaris na vele jaren nog kan worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren kunnen worden vastgesteld.

4.5.      Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid stelt de kamer voorop dat de wettelijke driejaarstermijn volgens vaste jurisprudentie van de hoogste notariële tuchtrechter begint te lopen op de dag waarop de klager daadwerkelijk bekend is met het verweten handelen of nalaten van de notaris. Niet is vereist dat de klager dan ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten. Anders gezegd: de driejaarstermijn begint niet pas te lopen op het moment dat de klager zich realiseert dat de notaris mogelijk iets niet goed heeft gedaan.

4.6.      De beslissing tot niet-ontvankelijkheid kan achterwege blijven als de gevolgen van het handelen of nalaten van de notaris redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.7.      De kamer is van oordeel dat de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna is gaan lopen op 28 februari 2014. Op deze datum heeft de passeerafspraak met de notaris plaatsgevonden, waarbij de notaris volgens klaagster heeft nagelaten haar en erflater juist en volledig te adviseren/informeren over de (mogelijke) gevolgen van (het ontbreken van) een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst en/of (het ontbreken van) testamenten. De kamer is daarom van oordeel dat klaagster op 28 februari 2014 daadwerkelijk bekend is geworden met het verweten handelen of nalaten van de notaris dan wel dat zij op dat moment redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft.

4.8.      Voor zover klaagster van mening mocht zijn dat zij (juist) door het gestelde nalaten van de notaris pas na overlijden van erflater in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap kennis heeft genomen van het nalaten van de notaris, zodat de vervaltermijn niet eerder dan op dat moment is gaan lopen, overweegt de kamer als volgt. Zoals hiervoor vermeld, begon de driejaarstermijn niet pas te lopen toen klaagster naar eigen zeggen zich realiseerde dat de notaris haar niet (voldoende) had geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen van de samenlevingsovereenkomst en over de gevolgen van het ontbreken van een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst en testamenten. Hoezeer ook het te betreuren is als klaagster door het gestelde nalaten van de notaris wellicht zich niet voldoende bewust is geweest van de mogelijke gevolgen van het ontbreken van een verblijvingsbeding en/of het ontbreken van testamenten, is de kamer - mede gelet op de ratio van de driejaarstermijn - van oordeel dat deze vervaltermijn is gaan lopen op 28 februari 2014 (vgl. gerechtshof Amsterdam 9 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:182). Nu de klacht niet eerder dan op 18 februari 2022 - dus ruimschoots na het verstrijken van de driejaarstermijn - bij de kamer is ingediend, is de klacht in beginsel niet-ontvankelijk.

4.9.      Zoals gezegd, blijft de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de driejaarstermijn achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De kamer gaat ervan uit dat klaagster met de gevolgen van het handelen en nalaten van de notaris in ieder geval in 2020 bekend is geworden. Uit de door klaagster overgelegde brief van mr. [X] aan de belastingdienst van 8 december 2020 valt namelijk af te leiden dat klaagster toen wist dat het gehele vermogen van erflater vanwege het ontbreken van een verblijvingsbeding in de samenlevingsovereenkomst en het ontbreken van een testament toekwam aan erflaters moeder, broers en zussen. Als de kamer ervan uit zou gaan dat de gevolgen van het handelen en nalaten van de notaris klaagster redelijkerwijs pas in 2020 bekend zijn geworden, dan zou de nadere vervaltermijn van één jaar van artikel 99 lid 21 Wna ook al zijn verstreken toen de klacht op 18 februari 2022 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van klaagster ook erkend dat deze vervaltermijn van één jaar is verstreken. Klachtonderdeel 1 is daarom hoe dan ook te laat ingediend en dus niet-ontvankelijk. De kamer komt daarmee niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel 1.

Klachtonderdeel 2

Standpunt klaagster

4.10.    Klaagster verwijt de notaris dat hij op de volgende twee punten onjuiste informatie heeft verstrekt in zijn brief van 10 augustus 2021 aan de gemachtigde van klaagster.

a) Bij genoemde brief heeft de notaris een concept-samenlevingsovereenkomst (productie 8 van klaagster, hierna ook: concept-akte 2) aan de gemachtigde van klaagster toegezonden en daarbij ten onrechte aangegeven dat die concept-akte ook op 21 februari 2014 aan klaagster en erflater zou zijn toegezonden. Volgens klaagster is op 21 februari 2014 echter een andere concept-samenlevingsovereenkomst (productie 3 van klaagster, hierna ook: concept-akte 1) naar haar en erflater gestuurd.

b) De notaris doet het voorkomen, alsof de reden voor het passeren van de samenlevingsovereenkomst in 2014 was dat klaagster en erflater een aanpassing van hun eerdere samenlevingsovereenkomst wensten in verband met het (partner)pensioen. In de concept-samenlevingsovereenkomst van december 1989 staat echter al een bepaling ten aanzien van het partnerpensioen opgenomen onder het kopje “Aanwijzing partnerpensioen”. De reden dat de samenlevingsovereenkomst in 2014 is gepasseerd, is dat de oud-notaris de samenlevingsovereenkomst in 1989 is vergeten te passeren.

Standpunt notaris

4.11.    De notaris voert in zijn verweerschrift het volgende aan.

a) Dat klaagster stelt concept-akte 2 niet te hebben ontvangen, maar een ander concept (namelijk concept-akte 1), maakt niet dat de notaris concept-akte 2 niet aan klaagster en erflater heeft toegezonden. De notaris heeft met de screenshots van zijn digitale archief inzichtelijk gemaakt dat concept-akte 2 en de begeleidende brief ook daadwerkelijk van respectievelijk 21 en 28 februari 2014 dateren. De insinuaties over de ‘integriteit en authenticiteit’ van de door de notaris aan de gemachtigde van klaagster toegestuurde concept-akte 2 werpt de notaris verre van zich. Op 21 februari 2014 is een concept aan klaagster en erflater gestuurd, welk concept na of tijdens de afspraak op 28 februari 2014 om 10:00 uur nog is aangepast en wel om 10:46 uur. Behalve het wantrouwen aan de zijde van klaagster bestaat er geen aanleiding anders te veronderstellen.

a) Klaagster stelt zelf in haar klaagschrift dat zij en erflater in 2014 van de pensioenmaatschappijen vernamen dat zij enkel een concept-samenlevingsovereenkomst hadden opgestuurd. Met die informatie hebben klaagster en erflater zich bij de notaris gemeld. De notaris heeft vervolgens geprobeerd in de archieven de samenlevingsovereenkomst te vinden die in 1989 zou zijn gepasseerd, maar dat is niet gelukt. Wellicht is de samenlevingsovereenkomst destijds per abuis niet gepasseerd door de oud-notaris of hebben klaagster en erflater zelf afgezien van het opstellen van een samenlevingsovereenkomst. Dat neemt niet weg dat de notaris heeft aangeboden kosteloos alsnog een gelijkluidende samenlevingsovereenkomst te passeren. De aanleiding voor het passeren van de samenlevingsovereenkomst in 2014 was dus wel degelijk het bericht van de pensioenmaatschappijen. Dat de notaris in zijn brief van 10 augustus 2021 aan de gemachtigde van klaagster spreekt van een wijziging van de samenlevingsovereenkomst is wellicht niet goed verwoord, maar van het opzettelijk onjuist informeren om redenen die alleen de notaris zou weten, is absoluut geen sprake.

Oordeel kamer

ad a)

4.12.    De kamer overweegt het volgende. Vast staat dat aan klaagster en erflater voorafgaande aan het passeren van de samenlevingsovereenkomst op 28 februari 2014 eenmaal een concept-akte is toegezonden, namelijk bij brief van 21 februari 2014. Klaagster heeft in deze procedure kopieën ingediend van een enveloppe uit 2014, de brief van 21 februari 2014 en concept-akte 1. Tijdens de mondelinge behandeling zijn namens klaagster de originele exemplaren van deze stukken getoond. Volgens klaagster heeft de notaris concept-akte 1 meegezonden bij genoemde brief van 21 februari 2014.

De kamer constateert dat de notaris in zijn brief van 10 augustus 2021 aan de gemachtigde van klaagster de indruk heeft gewekt dat concept-akte 2 de concept-samenlevingsovereenkomst is die in februari 2014 naar klaagster en erflater zou zijn gezonden. In de brief van 10 augustus 2021, waarbij de notaris concept-akte 2 heeft bijgevoegd, staat namelijk het volgende vermeld: “In de conceptakte die hen een week voor het passeren van de akte is toegestuurd is artikelsgewijs een toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat geen verblijvensbeding is opgenomen in de conceptakte en dat zij daar wel voor kunnen kiezen. Verder wordt hen geadviseerd een testament op te maken om de erfopvolging te regelen. (een kopie treft u hierbij aan)”.

4.13.    Tussen partijen staat niet ter discussie dat concept-akte 1 en concept-akte 2 op (in ieder geval) de volgende punten verschillen:

i. concept-akte is 1 op kantoorpapier van de notaris afgedrukt en concept-akte 2 op blanco papier;

ii. in concept-akte 1 is geen artikelsgewijze toelichting opgenomen, terwijl concept-akte 2 wel een artikelsgewijze toelichting bevat;

iii. in concept-akte 1 zijn de legitimatiebewijsnummers van klaagster en erflater niet ingevuld en in concept-akte 2 wel;

iv. in concept-akte 1 staat in artikel 2 over de kosten van de huishouding een aantal opties vermeld, welke opties niet in concept-akte 2 staan vermeld;

v. in concept-akte 1 staat in artikel 4 over de vergoedingsrechten de inbreng van erflater niet vermeld, terwijl deze in concept-akte 2 wel staat vermeld.

Tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat de hiervoor vermelde verschillen iii tot en met v wijzigingen betreffen die tijdens het passeren van de samenlevingsovereenkomst op 28 februari 2014 zijn aangebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat de tekst van concept-akte 2 (exclusief de artikelsgewijze toelichting) overeenkomt met de tekst van de uiteindelijk gepasseerde samenlevingsovereenkomst.

4.14.    De notaris heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd toegegeven dat concept-akte 2 - die dus de tijdens het passeren aangebrachte wijzigingen inhoudt - niet de concept-akte kan zijn geweest die op 21 februari 2014, een week vóór het passeren van de samenlevingsovereenkomst, naar klaagster en erflater is verzonden. De notaris heeft uitgelegd dat hij op zijn kantoor met “moederdocumenten” werkt en dat het moederdocument van de samenlevingsovereenkomst tussen klaagster en erflater voor het laatst is gewijzigd tijdens het passeren van die akte op 28 februari 2014. Hij kan dat moederdocument naar eigen zeggen op elk gewenst moment met behulp van aparte print-macro’s uitprinten in de vorm van een concept-akte zonder toelichting, een concept-akte met toelichting, een afschrift et cetera. De bij brief van 10 augustus 2021 verzonden concept-akte 2 betreft volgens de notaris de definitieve samenlevingsovereenkomst uit 2014 die hij in augustus 2021 in de vorm van een concept-akte mét toelichting op blanco papier heeft afgedrukt. Volgens de notaris was en is het op zijn kantoor gebruikelijk om concepten, voorzien van een toelichting, te versturen naar cliënten. De notaris stelt zich daarom op het standpunt dat het aannemelijk is dat zijn medewerker in 2014 een concept-akte mét toelichting aan klaagster en erflater heeft toegezonden conform concept-akte 2, maar dan exclusief de tijdens het passeren aangebrachte wijzigingen. Verder heeft de notaris tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de door klaagster ontvangen concept-akte 1 een tijdens het passeren van de samenlevingsovereenkomst aan klaagster en erflater verstrekt meeleesexemplaar moet zijn. De notaris beschikt naar eigen zeggen niet meer over de bij brief van 21 februari 2014 aan klaagster en erflater daadwerkelijk verzonden concept-akte.

4.15.    Reeds op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de kamer voldoende vast dat de notaris (de gemachtigde van) klaagster onjuiste informatie heeft verstrekt in zijn brief van 10 augustus 2021 door daarin aan te geven dat concept-akte 2 de concept-samenlevingsovereenkomst is die op 21 februari 2014 aan klaagster en erflater zou zijn toegezonden. Toen de gemachtigde van klaagster de notaris vervolgens wees op de verschillen tussen concept-akte 1 en concept-akte 2 en hem hierover vragen stelde bij brief van 1 oktober 2021, had het op de weg van de notaris gelegen om duidelijk te maken dat concept-akte 2 een gereconstrueerde concept-akte is die niet één op één hetzelfde is als de op 21 februari 2014 toegezonden concept-akte. In plaats daarvan heeft de notaris de situatie nog onduidelijker gemaakt door de gemachtigde van klaagster bij e-mail van 5 oktober 2021 te antwoorden: “Ik ben geen deskundige op het gebied van ICT, naar ik veronderstel u ook niet. Toch durf ik te concluderen dat het e.e.a. aantoont dat nadien niks inhoudelijk is gewijzigd aan de desbetreffende documenten. Anders maar duidelijker gesteld: deze gegevens tonen aan dat de toelichting niet achteraf door mij is toegevoegd.”

Ook in zijn verweerschrift in deze klachtprocedure heeft de notaris geen openheid van zaken gegeven: “13. Dat klaagster stelt dit concept met toelichting [kamer: concept-akte 2] niet te hebben ontvangen, maar een ander concept, maakt niet dat deze versie niet door de notaris aan haar en [erflater] is toegezonden.” Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft de notaris de hiervoor in 4.14. weergegeven uitleg gegeven.

4.16.    Op grond van het voorgaande is de kamer van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

ad b)

4.17.    De kamer overweegt het volgende. De notaris heeft tot de mondelinge behandeling in het midden gelaten of er in 1989 een samenlevingsovereenkomst is gepasseerd tussen klaagster en erflater. Na de e-mails van de notaris aan de gemachtigde van klaagster van 5 oktober 2021 (“De eerste samenlevingsovereenkomst is gepasseerd ten overstaan van mijn ambtsvoorganger.”) en 4 november 2021 (“De originele akte uit 1989 probeer ik volgende week voor u na te kijken.”) heeft de notaris klaagster verder in het ongewisse gelaten. Hij heeft pas tijdens de mondelinge behandeling een einde gemaakt aan de onduidelijkheid en verklaard dat er in 1989 géén samenlevingsovereenkomst is gepasseerd tussen klaagster en erflater. De kamer is van oordeel dat de notaris deze duidelijkheid al in 2014 aan klaagster had moeten geven toen zij en erflater bij de notaris aanklopten met de vraag om een afschrift van de samenlevingsovereenkomst uit 1989, laat staan dat hij deze kwestie in zijn brief van 10 augustus 2021 had moeten ophelderen. De notaris heeft met zoveel woorden erkend dat in de redactie van zijn brief van 10 augustus 2021 een fout is geslopen. Deze fout - die het gevolg is van het feit dat de notaris heeft nagelaten om tijdig een gedegen onderzoek te verrichten naar het al dan niet bestaan van een in 1989 gepasseerde samenlevingsovereenkomst - acht de kamer van voldoende gewicht om de notaris hierover een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Klachtonderdeel 3

Standpunt klaagster

4.18.    Klaagster verwijt de notaris in klachtonderdeel 3 dat hij is tekortgeschoten in de communicatie met haar (gemachtigde). De notaris heeft niet (inhoudelijk) of niet adequaat gereageerd op de in 2021 aan hem gestelde vragen. Aan de notaris is verzocht om de in 1989 door zijn ambtsvoorganger gepasseerde samenlevingsovereenkomst te verstrekken. De notaris heeft deze samenlevingsovereenkomst, ondanks toezeggingen daartoe, niet verstrekt. Bovendien is aan de notaris verzocht om de digitale gegevens van de concept-samenlevingsovereenkomst te verzenden. Nadat de notaris alleen de digitale gegevens had verstrekt van de gepasseerde samenlevingsovereenkomst en de gemachtigde van klaagster nogmaals heeft verzocht om de digitale gegevens van de concept-samenlevingsovereenkomst, antwoordde de notaris niet meer.

Standpunt notaris

4.19.    De notaris voert het volgende aan tegen klachtonderdeel 3. De notaris is op verzoek van de gemachtigde van klaagster tweemaal op zoek gegaan naar de vermeende samenlevingsovereenkomst uit 1989, zoals ook volgt uit de e-mail van de notaris aan de gemachtigde van klaagster van 5 oktober 2021. Verder heeft de notaris de digitale gegevens uit het dossier al aan (de gemachtigde van) klaagster verstrekt. De notaris verwijst in dit verband eveneens naar zijn uitleg in genoemde e-mail. Op welke grond klaagster meent dat er andere digitale gegevens beschikbaar zouden zijn en wat hier dan uit zou volgen, wordt niet gesteld. De notaris heeft de berichten van klaagster en/of haar gemachtigde steeds beantwoord. Mogelijk is alleen het laatste bericht van de gemachtigde van klaagster onbeantwoord gebleven, nu dit bericht gelijk viel met de verhuizing van het kantoor van de notaris. Dat neemt niet weg dat de daarin gestelde vragen reeds eerder door de notaris waren beantwoord.

Oordeel kamer

4.20.    De kamer overweegt het volgende. Onder verwijzing naar wat de kamer in 4.17. heeft overwogen, staat vast dat de notaris in 2021 aan (de gemachtigde van) klaagster heeft toegezegd de vermeende samenlevingsovereenkomst uit 1989 op te zoeken en te verstrekken. Ook staat vast dat de notaris niet meer is teruggekomen op deze toezegging en dat hij pas tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft verklaard dat er in 1989 geen samenlevingsovereenkomst is gepasseerd tussen klaagster en erflater.

Verder is tijdens de mondelinge behandeling komen vast te staan dat de notaris niet heeft gereageerd op de laatste e-mails van de gemachtigde van klaagster van 5 november 2021, waarin wordt gevraagd om de digitale gegevens van de concept-samenlevingsovereenkomst. Zoals ook in 4.14. is overwogen, heeft de notaris pas tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij op zijn kantoor met een moederdocument werkt en dat hij dus alleen de digitale gegevens van dat moederdocument kan verstrekken, hetgeen hij ook heeft gedaan bij e-mail van 4 november 2021.

4.21.    Op grond van het voorgaande is de kamer van oordeel dat de notaris is tekortgeschoten in de communicatie met (de gemachtigde van) klaagster. Gesteld noch gebleken is dat (de gemachtigde van) klaagster hierin een aandeel heeft gehad. Klachtonderdeel 3 zal dus gegrond worden verklaard.

Conclusie en maatregel

4.22.    De klachtonderdelen 2 en 3 zullen gegrond worden verklaard. Als een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, wordt in beginsel een tuchtmaatregel opgelegd. In dit geval neemt de kamer mede in aanmerking dat de notaris pas tijdens de mondelinge behandeling:

- heeft erkend dat de door hem bij brief van 10 augustus 2021 toegezonden concept-akte 2 niet de concept-samenlevingsovereenkomst is die op 21 februari 2014 aan klaagster en erflater is toegezonden;

- met de hiervoor in 4.14. weergegeven uitleg is gekomen.

Dit wekt twijfel aan de waarachtigheid van zijn verweer. Die twijfel wordt versterkt doordat de notaris heeft aangevoerd dat het dossier op het moment dat er vragen over kwamen al acht jaar oud was en buiten de verplichte bewaartermijn viel. Vast staat dat klaagster en familieleden van erflater al in 2020 met de notaris hebben gesproken over het dossier en dat de gemachtigde van klaagster de notaris bij brief van 5 juli 2021 nadere vragen heeft gesteld. Het dossier was op dat moment dus - anders dan de notaris aanvoert - nog maar zes respectievelijk zeven jaar oud.

Doordat de notaris klaagster in het ongewisse heeft gelaten over zowel het al dan niet bestaan van een samenlevingsovereenkomst uit 1989 en de status van concept-akte 2, heeft de notaris het vertrouwen geschaad dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen. Dat rekent de kamer hem ernstig aan. Verder neemt de kamer in aanmerking dat in eerdere klachtzaken ook al is geconstateerd dat de notaris (ernstig) tekortschiet in het beantwoorden van brieven van zijn cliënten. Dit patroon is nogmaals ter zitting met de notaris besproken en baart de kamer nog steeds zorgen. Daar komt bij dat in een eerdere andersoortige klachtzaak ook werd getwijfeld aan de waarachtigheid van het verweer van de notaris.

In de gegeven omstandigheden acht de kamer het passend en geboden om (nogmaals) de maatregel van een berisping aan de notaris op te leggen, waarbij de kamer aanleiding ziet tot openbaarheid van de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 103 lid 5 Wna.

Proceskosten

4.23.    De notaris heeft de kamer verzocht om ingeval van een (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de klacht af te zien van een kostenveroordeling, dan wel deze te matigen. Er zijn echter geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven om geen kostenveroordeling op te leggen dan wel deze te matigen. De door de notaris aangevoerde omstandigheid dat hij klaagster en erflater in 2014 tegemoet heeft willen komen door kosteloos een nieuwe samenlevingsovereenkomst op te stellen, is in elk geval onvoldoende.

4.24.    Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden.

4.25.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de volgende kosten:

- de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;

- de kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op een punt voor het indienen van de klacht en een punt voor het bijwonen van de zitting, waarbij de kamer de waarde per punt vaststelt op € 525,00 met een wegingsfactor 1, dus in totaal € 1.050,00.

De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer door te geven aan de notaris.

4.26.    Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer - gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 - aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00. Gelet op het gewicht van de zaak zal de kamer een wegingsfactor van 1 hanteren en acht de kamer het passend om de notaris te veroordelen om in verband met die kosten een bedrag van € 2.000,00 aan de kamer te vergoeden. De notaris dient deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.         De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk;

5.2.      verklaart de klacht voor het overige gegrond;

5.3.      legt aan de notaris de maatregel van berisping op en besluit tot openbaarheid van de opgelegde maatregel;

5.4.      veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

- € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht;

- € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster;

- € 1.050,00 in verband met de genoemde kosten van rechtsbijstand van klaagster,

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.25. is omschreven;

5.5.      veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.26. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. G. Herwig, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023 door mr. S. Sicking, voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.