ECLI:NL:TNORSHE:2023:3 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/32

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2023:3
Datum uitspraak: 13-02-2023
Datum publicatie: 16-02-2023
Zaaknummer(s): SHE/2022/32
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
  • Ondernemingsrecht, subonderwerp: Vereniging/stichting
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht niet-ontvankelijk, deels wegens het verstrijken van de klachttermijn en deels wegens het ontbreken van belang als bedoeld in artikel 99 lid 1 Wna. De kring van belanghebbenden is niet zo ruim dat iedereen in het kader van het algemeen belang van de bescherming van de rechtszekerheid en het vertrouwen in het notariaat belang heeft bij de beoordeling van een klacht tegen een notaris.

Klachtnummer    : SHE/2022/32

Datum uitspraak : 13 februari 2023   

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


mevrouw [naam klaagster] (hierna: klaagster)

wonende in [woonplaats]

tegen

notaris de heer mr. [naam notaris] (hierna:de notaris)

gevestigd in [vestigingsplaats]

1.         De procedure


1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

  • de klacht (met bijlagen), door de kamer per e-mail ontvangen op 26 juli 2022;
  • het verweerschrift van de notaris.

1.2.      De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 16 januari 2023. Klaagster en de notaris zijn bij deze behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Klaagster heeft dit mede gedaan aan de hand van pleitnotities, die zij aan de kamer heeft overhandigd. Bij de mondelinge behandeling heeft de voorzitter meegedeeld dat het mailbericht (met bijlagen) dat klaagster op 9 januari 2023 aan de kamer heeft toegestuurd niet aan het dossier wordt toegevoegd omdat dit te kort voor de mondelinge behandeling is ingediend. Producties hadden uiterlijk kunnen worden overgelegd op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling, met toezending in afschrift aan de notaris. De kamer heeft aan partijen meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 20 maart 2023.

1.3.      Bij e-mailberichten van 7 februari 2023 heeft de kamer partijen bericht dat de uitspraakdatum nader is bepaald op 13 februari 2023.

2.         De feiten

De klacht gaat over de handelwijze van de notaris, die in het verleden notariële werkzaamheden heeft verricht voor de ouders van klaagster en die deel uitmaakt van het bestuur van de Stichting Administratiekantoor (hierna: STAK) van de holding van het familiebedrijf waar de vader van klaagster (hierna: vader) de grondlegger van is. De kamer acht de volgende feiten van belang voor de beoordeling van deze klacht. Opmerking verdient daarbij dat de kamer voor een deel ambtshalve bekend is met deze feiten omdat zij eerder een klacht heeft behandeld die de moeder van klaagster (hierna: moeder) tegen de notaris had ingediend (SHE/2021/28).

2.1.      Vader was directeur-grootaandeelhouder van het familiebedrijf. Op 17 november 2012 heeft de notaris de akten gepasseerd tot oprichting van de STAK en vaststelling van de statuten, waarin was bepaald dat vader enig bestuurder was van de STAK.

2.2.      Begin 2016 is vader ziek geworden. Op 26 maart 2016 heeft de notaris ten behoeve van vader en moeder een akte aanvulling huwelijkse voorwaarden en twee testamenten gepasseerd, alsmede een akte waarbij vader de statuten van de STAK heeft gewijzigd. In die gewijzigde statuten is onder meer bepaald dat de notaris, nadat vader zal defungeren als enig bestuurder van de STAK, samen met moeder en twee adviseurs van het familiebedrijf deel gaat uitmaken van het bestuur van de STAK, waarbij moeder en de twee andere adviseurs ieder één stem zullen mogen uitbrengen en de notaris het recht zal hebben om twee stemmen uit te brengen.

2.3.      Op 17 juli 2016 is er een feest geweest op het terrein van de ouders van klaagster. Op foto’s van dat feest is te zien dat de notaris samen met anderen achter in een open auto zit.

2.4.      In augustus 2016 heeft de notaris via Whatsapp de volgende conversatie gehad met vader:

15 augustus (00:48 uur) notaris: “Dag [voornaam vader], dit is een test. Ontvang je dit bericht?

15 augustus (05:51 uur) vader  : Ok is aan gekomen

15 augustus (09:05 uur) notaris: Goedemorgen. Kun je dan nog eens proberen die foto’s te sturen? Hoeft niet
                                                nu meteen hoor. Voor jullie is het alweer een gewone werkdag. En ik ben niet
                                                zo’n telefoonnist. Best kans dat ik dit apparaat een halve dag niet meer zie.

15 augustus (tussen 10 en 12)   : vader verstuurt drie foto’s

16 augustus (08:18 uur) notaris : Hartelijk dank [voornaam vader]! Ik denk dat deze foto’s mijn onschuld
                                                bewijzen.”

2.5.      Vader is op 1 december 2016 overleden, waarna de notaris, moeder en de twee andere adviseurs zijn toegetreden tot het bestuur van de STAK. In de loop van de tijd is tussen moeder enerzijds en de notaris en de twee andere bestuurders anderzijds onenigheid ontstaan over onder meer de aan hun werkzaamheden verbonden kosten, die ten laste van het familiebedrijf worden gebracht. Deze onenigheid heeft ertoe geleid dat moeder de notaris in mei 2019 heeft gesommeerd af te treden als bestuurder van de STAK. De notaris heeft geen gevolg gegeven aan die sommatie.

2.6.      Daarna heeft moeder in kort geding onder meer gevorderd de notaris en de twee andere bestuurders te veroordelen hun medewerking te verlenen aan decertificering van de aandelen van de holding. Nadat die vordering door de voorzieningenrechter was afgewezen, hebben de notaris en de twee andere bestuurders moeder ontslagen als bestuurder van de holding.

2.7.      Sindsdien heeft moeder onder meer diverse civiele procedures aanhangig gemaakt tegen de notaris en de twee andere bestuurders om (kort gezegd) de zeggenschap over het familiebedrijf terug te krijgen.

2.8.      Bij beslissing van 25 april 2022 heeft de kamer bovengenoemde klacht van moeder tegen de notaris gedeeltelijk gegrond verklaard, aan de notaris de tuchtmaatregel van een berisping opgelegd, hem in de kosten van de procedure veroordeeld en de klacht overigens niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard. Die beslissing is inmiddels onherroepelijk geworden.

3.         De klacht

3.1.      Bij de mondelinge behandeling van deze klacht heeft klaagster verklaard dat zij de notaris in de kern verwijt dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij:
1.         misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare gezondheid van vader door zich bij testament te
             laten benoemen tot executeur van de nalatenschap van vader en bij de statutenwijziging tot
             bestuurder van de STAK, zodat de notaris hoge declaraties voor zijn werkzaamheden in
             rekening zou kunnen brengen en zo ten koste van het familiebedrijf een mooie inkomstenbron
             voor zichzelf heeft gecreëerd;
2.          zich onprofessioneel heeft opgesteld door vader na het feest te vragen foto’s aan hem toe te
             sturen om zichzelf ten opzichte van zijn toenmalige echtgenote vrij te pleiten.

3.2.      De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.         De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Ontvankelijkheid

4.2.      Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, is eerst de vraag aan de orde of de klacht ontvankelijk is. Op grond van artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht namelijk slechts worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde persoon kennis heeft genomen van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen tegen de notaris aanleiding kan geven. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Deze wettelijke driejaarstermijn begint te lopen op de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft. Voor de aanvang van de vervaltermijn is de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de notaris bepalend en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn, aldus vaste jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam (de hoogste notariële tuchtrechter). De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3.      Volgens de wetsgeschiedenis is het stellen van een (verval)termijn vanuit een oogpunt van rechtszekerheid nuttig en nodig omdat een notaris niet tot in lengte van jaren moet kunnen worden achtervolgd met onderzoeken naar zijn handelen (Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 569, C, p. 3). De notaris heeft onder meer gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk is wegens het verstrijken van de genoemde termijn.

4.4.      Nu de klacht gaat over de handelwijze van de notaris in 2016, terwijl de klacht niet eerder bij de kamer is ingediend dan op 26 juli 2022, is de vraag aan de orde of de klacht tijdig is ingediend. De ontvankelijkheid van beide klachtonderdelen wordt hierna afzonderlijk beoordeeld.

Klachtonderdeel 1

4.5.      Bij gebrek aan andersluidende gegevens, die niet zijn gesteld of gebleken, gaat de kamer ervan uit dat klaagster – die een nauwe relatie had met haar ouders en betrokken was bij de gang van zaken in het familiebedrijf – korte tijd nadat vader op 1 december 2016 was overleden, bekend is geworden met de inhoud van diens testament en met het feit dat moeder, de notaris en de twee andere adviseurs waren toegetreden tot het bestuur van de STAK. Opmerking verdient daarbij dat de kamer er ambtshalve mee bekend is dat bij de behandeling van de klacht die moeder tegen de notaris had ingediend, is komen vast te staan dat klaagster de notaris mede namens moeder bij e-mail van 27 december 2016 heeft gevraagd of de leden van de STAK werden betaald voor hun werkzaamheden.
In reactie op die vraag heeft de notaris – zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.14. van de genoemde beslissing van de kamer van 25 april 2022 – klaagster bij e-mail van diezelfde dag als volgt bericht:

“Ja, dat worden ze. Dat werkt als volgt:

Vanuit [naam familiebedrijf] Holding zal de sinds 1 december 2016 uitkeerbare winst worden uitgekeerd aan de STAK. De Stak keert vervolgens goeddeels die winst in de vorm van dividend uit aan de certificaathouders (in dit geval je moeder). Een gedeelte van de winst die vanuit [naam familiebedrijf] Holding naar de STAK wordt geschoven dient echter te worden gebruikt om de kosten van de stichting te betalen. De drie professionals (dus [naam adviseur], [naam andere adviseur] en ik) zullen hun werkzaamheden op uurbasis bij de STAK declareren (tenzij [naam adviseur] en [naam andere adviseur] daar andersoortige afspraken met je vader over hebben gemaakt, maar daar is mij niets van bekend).”

4.6.      Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat aangenomen mag worden dat klaagster in januari 2017 zowel bekend was met de inhoud van het testament van vader, waarin is omschreven wie vader tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder had benoemd, als met het feit dat de notaris inmiddels deel uitmaakte van het bestuur van de STAK en de wijze waarop hij zijn werkzaamheden als bestuurder in rekening zou brengen. Ervan uitgaande dat de driejaarstermijn om zich over deze handelwijze van de notaris te beklagen in januari 2017 is gaan lopen, was deze termijn ruimschoots verstreken op het moment dat klaagster deze klacht bij de kamer indiende. Daarom wordt dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard.

Klachtonderdeel 2

4.7.      Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de kamer als volgt. Op grond van artikel 99 lid 1 Wna kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip “enig redelijk belang” moet ruim worden opgevat. De wetsgeschiedenis vermeldt hierover:

“(…) Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd; ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. (…)”(Kamerstukken II, 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 26-27).

4.8.      De kamer is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de indiening van een klacht hetzij direct, hetzij indirect of afgeleid, verband moet houden met het eigen belang van degene die de klacht indient. Niet is gesteld of gebleken dat klaagster op enige wijze betrokken is geweest bij het verzoek van de notaris aan vader om foto’s van het feest toe te sturen. De kamer is van oordeel dat de kring van belanghebbenden niet zo ruim is dat iedereen in het kader van het algemeenbelang van de bescherming van de rechtszekerheid en het vertrouwen in het notariaat een klacht tegen een notaris kan indienen. Daarom is de kamer van oordeel dat klaagster geen redelijk belang in de zin van artikel 99 lid 1 Wna heeft bij de beoordeling van het tweede klachtonderdeel, zodat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat klaagster, zoals zij bij de mondelinge behandeling heeft verklaard, niet eerder dan in de zomer van 2022 kennis heeft genomen van de Whatsappconversatie, maakt dat dan ook niet anders.

4.9.      Omdat de kamer van oordeel is dat beide klachtonderdelen niet-ontvankelijk zijn, komt de kamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.

5.         De beslissing

De kamer:

- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. G. Herwig, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023 door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.