ECLI:NL:TNORSHE:2023:23 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2023/14

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2023:23
Datum uitspraak: 20-11-2023
Datum publicatie: 19-12-2023
Zaaknummer(s): SHE/2023/14
Onderwerp: Ondernemingsrecht, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Notaris heeft merkenregister niet geraadpleegd voordat hij een samenwerkings- en licentieovereenkomst heeft opgesteld. Klaagster heeft een redelijk belang bij de klacht omdat zij ten tijde van de handelwijze van de notaris als rechthebbende tot het betreffende merk geregistreerd stond. Nu geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de notaris aanleiding hadden moeten geven om te twijfelen aan de juistheid van de partijverklaring die namens de betrokken vennootschap was afgelegd over de gerechtigdheid tot de merkrechten, oordeelt de kamer dat de notaris terecht naar voren heeft gebracht dat hij bij de totstandkoming van deze (obligatoire) overeenkomst niet gehouden was om te onderzoeken of de verklaringen die partijen ten overstaan van hem hadden afgelegd over de afspraken die zij onderling hebben gemaakt, juist waren. Ongegrond.

Klachtnummer    : SHE/2023/14

Datum uitspraak : 20 november 2023   

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


[naam klaagster] (hierna: klaagster)

statutair gevestigd in [vestigingsplaats]

tegen

notaris [naam notaris] (hierna: de notaris)

gevestigd in [vestigingsplaats]

gemachtigde: kandidaat-notaris [naam kantoorgenoot]  


1.          De procedure


1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

  • de klacht (met bijlagen), door de kamer per e-mail ontvangen op 11 april 2023;
  • het verweerschrift (met bijlage) van de notaris;
  • de brief van de heer [X], directeur van klaagster (hierna: [X]), van 12 september 2023, waarbij hij aan de kamer heeft meegedeeld dat hij is verhinderd om namens klaagster bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

1.2.      De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 18 september 2023. De notaris, bijgestaan door zijn kantoorgenoot [naam kantoorgenoot], is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en heeft zijn standpunt toegelicht.

2.          De feiten

De klacht gaat over de handelwijze van de notaris in verband met de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst, waarbij ook een licentieovereenkomst is gesloten met betrekking tot het gebruik van een merk. Voor de beoordeling van de klacht acht de kamer de volgende feiten van belang.

2.1.      Klaagster heeft zich in 2018 bij het BOIP Trademarks register (hierna: het merkenregister) laten registreren als merkhouder van het woordmerk “[Q]” in verband met (kort gezegd) de productie van festivals en de daarmee samenhangende reclame en publiciteit. [X] is directeur van klaagster.

2.2.      [X] heeft een zoon, genaamd [A] (geboren in 1993, hierna: de zoon). De zoon heeft een persoonlijke holding, genaamd [A] Beheer B.V. In 2021 waren [A] Beheer B.V., [B] Beheer B.V. en [C] Beheer B.V. samen de bevoegd bestuurders van [Z] Holding B.V.

2.3.      De notaris heeft op 30 april 2021 een akte gepasseerd waarbij [Y] B.V. en [Z] Holding B.V. de besloten vennootschap [S] B.V. hebben opgericht. Die vennootschap heeft als belangrijkste doel het ontwikkelen en (laten) organiseren van feesten, evenementen en festivals.

2.4.      Vervolgens hebben [Y] B.V. en [Z] Holding B.V. ten overstaan van de notaris op 30 april 2021 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [S] B.V. (hierna ook: de samenwerkingsovereenkomst). In de preambule van die overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:

“            f. [Z] Holding B.V. is rechthebbende tot het handels, woord- en beeldmerk “[Q]”. Dat zelfde geldt
    voor de domeinnaam
www.[Q].nl , het facebookaccount, het Instagram account en de content die
    onder voormelde domeinnaam en platforms nu of te eniger tijd wordt beheerd en openbaar wordt
    gemaakt.

              g. De vennootschap [kamer: [S] B.V.] wenst ten behoeve van de exploitatie van de onderneming (…) ten
    titel van licentie en onder na te melden voorwaarden en na te melden duur gebruik te maken van
    voornoemd handels-, woord- en beeldmerk en voornoemde domeinnaam en platforms, gelijk
   [Z] Holding B.V. bereid is onder na te melden voorwaarden en na te melden duur het gebruik
   daarvan toe te staan.”

2.5.      In artikel 6 van de samenwerkingsovereenkomst is een licentieovereenkomst opgenomen, waarbij is bepaald dat [S] B.V. gedurende het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst het recht heeft, welk recht door [Z] Holding B.V. wordt verleend en door [S] B.V. wordt aanvaard, om tegen een bepaalde vergoeding per bezoeker per dag en onder verdere daarbij omschreven voorwaarden gebruik te maken van (samengevat) het merk [Q].

2.6.      In 2022 heeft klaagster zich bij het merkenregister eveneens laten registreren als merkhouder van het beeldmerk [Q].

2.7.      In de loop van de tijd is een verschil van inzicht ontstaan tussen [A] Beheer B.V. enerzijds en [B] Beheer B.V. en [C] Beheer B.V. anderzijds over het te voeren beleid en over de vraag wie rechthebbende(n) is/zijn tot het woordmerk en/of het beeldmerk [Q] en/of enige andere IP-rechten in verband met de [Q]-concepten en de overige concepten van [S] B.V.

2.8.      Ter beëindiging van hun geschil hebben klaagster, [A] Beheer B.V., [B] Beheer B.V., [C] Beheer B.V., [Z] Holding B.V. en [Z] B.V. op 6 februari 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Samengevat is daarbij overeengekomen dat [A] Beheer B.V. haar aandelen in [Z] Holding B.V onder bepaalde voorwaarden zal leveren aan [B] Beheer B.V. en [C] Beheer B.V. Ten aanzien van het recht op het gebruik van het merk [Q] is onder meer het volgende bepaald, waarbij [Z] Holding B.V. als “de Vennootschap” is aangeduid en waarbij klaagster, [A] Beheer B.V. en de zoon samen worden aangeduid als “[X] c.s.”:

“3.         IP-rechten

3.1.        Partijen stellen onherroepelijk vast dat de IP-rechten (waaronder de Merkrechten) aan deVennootschap (zullen) toebehoren. Dat geldt dus voor IP-rechten met betrekking tot zowel de [Q]-concepten als de Overige [Z]-concepten.

3.2.        Voor zover (enige van) deze IP-rechten vermogensrechtelijk nog bij [X] c.s. (of één van hen) zouden berusten, stellen Partijen vast dat deze, vrij van enige bezwaring of beslag, uiterlijk bij levering van de Aandelen voor rekening van de Vennootschap zijn overgedragen aan de Vennootschap. Deze Overeenkomst is de titel voor die overdracht(en) en vormt tevens de leveringsakte, met uitzondering van de levering van de Merkrechten, ten aanzien waarvan navolgend lid geldt.

3.3.        De overdracht van de Merkrechten, voor zover die vermogensrechtelijk nog bij [X] c.s.(of één van hen) zouden berusten, vindt plaats door ondertekening van de Akte van LeveringMerken tussen [klaagster] en de Vennootschap (Annex III), die gelijktijdig zal worden ondertekend met deze Overeenkomst. Deze overdracht van de Merkrechten vindt plaats onder opschortende voorwaarde van levering van de Aandelen. Zodra de levering van de Aandelen heeft plaatsgevonden, is de overdracht voltooid en zal de Vennootschap zorgdragen voor overschrijving van de Merkrechten in de merkenregisters. [X] c.s. verplichten zich om op eerste verzoek alle verdere medewerking te verlenen. (…)”

2.9.      Klaagster heeft de notaris bij e-mail van 8 maart 2023 meegedeeld van mening te zijn dat hij  een fout heeft gemaakt omdat hij in de samenwerkingsovereenkomst ten onrechte heeft vermeld dat [Z] Holding B.V. rechthebbende is op de IP-rechten van [Q] (hierna ook: het merk), terwijl de notaris destijds door een simpele check van het merkenregister had kunnen zien dat klaagster eigenaar was van die merkrechten.

2.10.     In maart 2023 hebben klaagster en de notaris daar verder over gecorrespondeerd, waarna klaagster deze klacht heeft ingediend.

3.          De klacht

3.1.      Klaagster verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten om voorafgaand aan de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst het merkenregister te raadplegen, als gevolg waarvan een licentieovereenkomst is gesloten met betrekking tot het merk zonder dat klaagster daar als enige rechthebbende op dat merk bij betrokken is geweest.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht

4.1.      Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, moet eerst (ambtshalve) worden beoordeeld of de klacht ontvankelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of de klacht ontvankelijk is, stelt de kamer voorop dat op grond van artikel 99 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht kan indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. De wetsgeschiedenis vermeldt hierover: 

“(…) Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd; ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. (…)” (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 26-27). 

4.2.      De notaris stelt dat klaagster geen redelijk belang heeft bij deze klacht omdat ernstig moet worden betwijfeld of klaagster op enig moment materieel gerechtigd is geweest tot het merk. Dat nu blijkt dat klaagster formeel wel gerechtigd was tot het merk maakt dat volgens de notaris niet anders, hetgeen wordt versterkt door het feit dat uit de vaststellingsovereenkomst en de daarbij behorende annex blijkt dat klaagster “om niet” afstand heeft gedaan van het merk. Daarbij komt dat de notaris van zijn dossierbehandelaar heeft begrepen dat klaagster nimmer enige inhoudelijke bemoeienis heeft gehad met de merknaam of de exploitatie daarvan door [Z] Holding B.V. en dat zij zich daar ook nooit tegen heeft verzet, aldus de notaris, terwijl het naar zijn mening onwaarschijnlijk is dat klaagster niet op de hoogte was van de samenwerkingsovereenkomst nu zijn zoon daar als medeaandeelhouder van [Z] Holding B.V. partij bij was.

4.3.      De kamer is van oordeel dat klaagster wel een redelijk belang heeft bij deze klacht in de zin van artikel 99 lid 1 Wna. Daarvoor is voldoende dat vast staat dat klaagster ten tijde van de totstandkoming van de samenwerkings- en licentieovereenkomst als (enige) rechthebbende tot het merk stond geregistreerd. Het ontvankelijkheidsverweer van de notaris wordt daarom verworpen.

Ten aanzien van de inhoud van de klacht

4.4.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris het ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken personen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 lid 1 Wna).

4.5.      Klaagster legt aan haar klacht ten grondslag dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij in strijd met zijn plicht om onderzoek te doen naar de achtergrond van de transactie heeft nagelaten voorafgaand aan het opstellen van de samenwerkings- en licentieovereenkomst te verifiëren of [Z] Holding B.V. in het merkenregister als merknaamhouder stond geregistreerd.

4.6.      De notaris erkent dat hij het merkenregister destijds niet heeft geraadpleegd. Volgens de notaris is het in soortgelijke zaken ook niet gebruikelijk om dat te doen. Daarbij wijst hij erop dat de licentieovereenkomst, zoals verwoord in artikel 6 van de samenwerkingsovereenkomst, is gebaseerd op (de hiervoor onder 2.4. geciteerde) preambule f van de akte, waarbij [Z] Holding B.V. heeft verklaard rechthebbende te zijn tot het handels, woord- en beeldmerk [Q]. Deze preambule betreft een partijverklaring die is afgegeven door [Z] Holding B.V., voor de juistheid waarvan deze vennootschap moet instaan, aldus de notaris. Hij stelt dat hij op dat moment geen aanleiding had om te veronderstellen dat deze verklaring niet juist was en dat daarmee belangen van derden – waaronder die van klaagster – zouden worden geschaad op grond waarvan nader onderzoek vereist was naar de juistheid van die verklaring. Volgens de notaris geldt bij een obligatoire overeenkomst als deze, die niet leidt tot nadere constitutieve notariële werkzaamheden en waarbij niet hoeft te worden getwijfeld aan de juistheid van de door partijen aan elkaar afgegeven verklaringen, geen standaard rechercheplicht om te controleren of de rechten van derden daardoor in het gedrang komen. Bij de mondelinge behandeling heeft de notaris verklaard dat de zoon nooit heeft benoemd dat er richting zijn vader rechten bestonden waar rekening mee moest worden gehouden.

4.7.      De kamer is van oordeel dat de notaris terecht naar voren heeft gebracht dat hij bij de totstandkoming van deze (obligatoire) samenwerkings- en licentieovereenkomst niet gehouden was om te onderzoeken of de verklaringen die partijen ten overstaan van hem hadden afgelegd over de afspraken die zij onderling hebben gemaakt, juist waren. Er zijn immers geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die de notaris aanleiding hadden moeten geven om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring die namens [Z] B.V. was afgelegd over de gerechtigdheid tot de merkrechten. De kamer acht het dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris het merkenrechten-register destijds niet heeft geraadpleegd. Daarom wordt de klacht ongegrond verklaard.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. S. Sicking-Sluis, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechterlijk lid, en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023 door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.