ECLI:NL:TNORSHE:2023:22 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2023/19

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2023:22
Datum uitspraak: 20-11-2023
Datum publicatie: 18-12-2023
Zaaknummer(s): SHE/2023/19
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Tweede klacht tegen (inmiddels oud-)notaris niet-ontvankelijk wegens ne bis in idem. Gelet op de inhoud van de tweede klacht heeft de oud-notaris in redelijkheid mogen menen dat met het onherroepelijk worden van de beslissing op de eerste klacht de zaak tuchtrechtelijk was afgedaan.

Klachtnummer    : SHE/2023/19

Datum uitspraak : 20 november 2023   

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


1. [naam klager]

wonende in [woonplaats]

2. [naam klager] (hierna samen: klagers)

wonende in [woonplaats]

tegen

oud-notaris [naam oud-notaris] (hierna: de oud-notaris)

voorheen gevestigd in [vestigingsplaats]

gemachtigde: de heer mr. R.M. Köhne, advocaat in Voorburg
 

1.          De procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

  • de klacht (met bijlagen), door de kamer per e-mail ontvangen op 20 april 2023;
  • het verweerschrift (met bijlagen);
  • de e-mail van klagers aan de kamer van 27 juni 2023;
  • de e-mail van de kamer aan klagers van 28 juni 2023;
  • de e-mail van klagers aan de kamer van 29 juni 2023;
  • de per aangetekende post verzonden brieven (met bijlagen, waaronder het verweerschrift van de notaris) van de kamer van 4 juli 2023 waarbij klagers en de oud-notaris zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 18 september 2023;
  • de aangetekende brief aan klagers van 4 juli 2023, die de kamer op 24 juli 2023 retour heeft ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”;
  • de per aangetekende en per gewone post verzonden brief van de kamer aan klagers van 27 juli 2023, waarbij de oproepbrief met bijlagen opnieuw aan klagers is toegezonden;
  • de e-mail van de kamer aan klagers van 3 augustus 2023 waarbij is gevraagd een bijlage bij de klacht (het schema
    getiteld “Tijdslijn analyse 3e-geldenrekening”, hierna: het schema) in groter formaat en in kleur aan de kamer toe te zenden;
  • de e-mail van de kamer aan klagers van 21 augustus 2023 waarbij dit verzoek is herhaald;
  • de e-mail van klagers aan de kamer van 21 augustus 2023;
  • de e-mail van de kamer aan klagers van 21 augustus 2023, waarbij onder meer een scan van de oproepbrieven met bijlagen is toegezonden;
  • de brief van klagers (met de kleurenafdruk van het schema) van 31 augustus 2023;
  • de e-mail van de kamer (met bijlage) aan klagers van 4 september 2023;
  • de brief van de kamer (met de kleurenafdruk van het schema) aan de oud-notaris van 4 september 2023;
  • de e-mail van klagers (met bijlagen) aan de kamer (in cc aan de oud-notaris) van 7 september 2023;
  • de e-mail van de kamer aan klagers (in cc aan de oud-notaris) van 7 september 2023;
  • de e-mail van klagers (met bijlagen) aan de kamer (in cc aan de oud-notaris) van 9 september 2023;
  • de e-mail van de kamer aan klagers (in cc aan de oud-notaris) van 11 september 2023, waarbij is meegedeeld dat de stukken die klagers bij e-mail van 9 september 2023 hebben toegezonden, aan het klachtdossier worden toegevoegd.

1.2.      In de oproepbrieven is vermeld dat de kamer eerst zal beoordelen of de klacht ontvankelijk is. De ontvankelijkheidsvraag is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer op 18 september 2023. Klagers en de oud-notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Klagers hebben dit mede gedaan aan de hand van spreeknotities, die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.          De feiten

De kamer acht de volgende feiten van belang. 

2.1.      De moeder van klagers is overleden. Zij heeft haar drie zoons (klagers en hun broer) nagelaten als haar erfgenamen. Tot de nalatenschap van moeder behoorde haar erfdeel in de nalatenschappen van haar vader en moeder, die in 1969 respectievelijk 1977 zijn overleden. Over de omvang en afwikkeling van de nalatenschappen van haar ouders (hierna: de nalatenschappen) zijn in de loop van de jaren geschillen gerezen en hierover zijn gerechtelijke procedures gevoerd.

2.2.      De oud-notaris is als boedelnotaris belast geweest met de afwikkeling van de nalatenschappen.  

2.3.      Klagers hebben op 16 januari 2020 bij de kamer een klacht ingediend tegen de oud-notaris (geregistreerd als SHE/2020/2, hierna: de eerste klacht).  

2.4.      Bij beslissing van 21 december 2020 heeft de kamer de eerste klacht niet-ontvankelijk verklaard.

2.5.      Klagers hebben hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Het gerechtshof Amsterdam (de hoogste notariële tuchtrechter, hierna: het hof) heeft de beslissing van de kamer bij beslissing van 5 oktober 2021 bevestigd.

3.          De klacht

3.1.      In deze klacht (hierna ook: de tweede klacht) verwijten klagers de oud-notaris dat hij in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 25 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna).  

3.2.      De oud-notaris stelt dat deze tweede klacht niet-ontvankelijk is, omdat het om dezelfde bedragen/ betalingen/ overboekingen gaat als waar klagers zich al in de eerste klacht over hebben beklaagd, terwijl de kamer en het hof hebben geoordeeld dat de eerste klacht niet-ontvankelijk was omdat de vervaltermijn van drie jaren als bedoeld in artikel 99 lid 21 Wna al was verstreken toen die klacht op 16 januari 2020 bij de kamer werd ingediend. Daarbij stelt de oud-notaris bovendien dat klagers geen belang hebben bij deze tweede klacht omdat naar aanleiding van de eerste klacht al in twee instanties (door de kamer en het hof) over deze kwestie is geoordeeld.

4.          De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. Ook als zij niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven zij aan tuchtrechtspraak onderworpen voor hun handelen en/of nalaten gedurende de tijd dat zij nog wel als zodanig werkzaam waren.

4.2.      Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, moet eerst (ambtshalve) worden beoordeeld of de klacht ontvankelijk is. Daarbij stelt de kamer voorop dat volgens vaste rechtspraak van het hof (ook) in het notariële tuchtrecht het ne-bis-in-idem-beginsel van toepassing is. Dit beginsel brengt mee dat na beoordeling van een klacht door de tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet opnieuw kan worden behandeld. Bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van “hetzelfde feit” is of de notaris over wie geklaagd wordt in redelijkheid heeft kunnen menen dat met de beoordeling van het tuchtrechtelijk aspect in de eerdere zaak, de tuchtrechtelijke beoordeling van het desbetreffende handelen is geëindigd (vergelijk onder meer hof 21 april 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1446 en hof 1 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4970). Hieruit volgt dat de vraag aan de orde is of de oud-notaris na de behandeling van de eerste klacht, die heeft geleid tot de onherroepelijke beslissing van het hof van 5 oktober 2021, in redelijkheid heeft kunnen menen dat de zaak tuchtrechtelijk was afgedaan.

De inhoud van de eerste klacht

4.3.      In de beslissing op de eerste klacht heeft de kamer deze als volgt omschreven:

“Klagers verwijten de oud-notaris – kort gezegd – dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen.
1.    De oud-notaris weigert om rekening en verantwoording af te leggen over de wijze waarop de nalatenschappen zijn afgewikkeld.

2. De oud-notaris heeft te veel uitgekeerd aan de (rechtsopvolgers van de) overige erfgenamen.
3. De oud-notaris heeft een te hoog honorarium in rekening gebracht.
4. De oud-notaris heeft een factuur van notaris X van € 18.565,01 geaccepteerd en ten laste van de nalatenschappen voldaan. Bij deze factuur zijn werkzaamheden in rekening gebracht van de voorganger van notaris X. Volgens klagers is deze factuur verjaard.
5. In het kader van de toedeling en levering van het perceel in december 2011 is bij het passeren van de royementsakte (doorhalen van een hypotheek) identiteitsfraude gepleegd met klagers en hun broer.
6. Bij het opstellen van de volmachten die zijn gebruikt bij het passeren van de akte van toedeling en levering van het perceel is mogelijk identiteitsfraude gepleegd met de overige erfgenamen.
7. De oud-notaris heeft ten onrechte de door hem in verband met de kort gedingprocedure gemaakte kosten in rekening gebracht ten laste van de nalatenschappen.”

4.4.      In de pleitnotities die klagers bij de mondelinge behandeling van de eerste klacht door de kamer hebben voorgedragen, hebben zij onder meer het volgende naar voren gebracht:

“Waar gaat het om?
1. (…)
2.
 (…)
3. Zonder instemming/volmacht [achternaam klagers] c.s. gelden van de derdenrekening (verder boedelrekening) afschrijven.
(…)

3.            Zonder instemming [achternaam klagers] c.s. gelden van de boedelrekening afschrijven

              Er vinden allerlei afboekingen plaats zonder de vereiste instemming van alle staken o.a.:
(…)
voor inhuren advocaat en eigen tijd [oud-notaris].

(…) Ook forse bedragen afgeboekt bestemd voor de advocaten Nuijten en Köhne. Ook het bedrag van
€ 18.565,01 niet geïnd, terwijl de kosten van het transporteren kavel voor rekening van de verkrijger is en niet de zeven staken (…)”

4.5.      De kamer heeft de zeven klachtonderdelen van de eerste klacht niet-ontvankelijk verklaard wegens het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren als bedoeld in artikel 99 lid 21 Wna.

4.6.      Het hof heeft vervolgens geoordeeld over de zeven klachtonderdelen zoals de kamer deze had geformuleerd en de bestreden beslissing van de kamer bevestigd. De beslissing van het hof is onherroepelijk. Daarom moet de kamer als vaststaand aannemen dat de eerste klacht heeft bestaan uit de hiervoor onder 4.3. weergegeven zeven klachtonderdelen.

4.7.      In deze tweede klachtprocedure stellen klagers zich op het standpunt dat de eerste klacht (uitsluitend) ging over het voornemen van de oud-notaris om de gelden in de consignatiekas te storten. Gelet op het voorgaande moet dit standpunt voor onjuist worden gehouden.

De inhoud van de tweede klacht

4.8.      Bij de mondelinge behandeling van de tweede klacht heeft de voorzitter aan klagers voorgehouden dat de kamer deze klacht op basis van het gestelde in het klaagschrift zo begreep dat klagers de oud-notaris verwijten dat hij ten onrechte een bedrag van € 39.632,08 van de derdengeldenrekeningen heeft afgeboekt. Klagers hebben in reactie op die weergave van de klacht verklaard dat de kamer hun klacht niet mag herformuleren en dat zij er eerder veel problemen mee hebben gehad dat voorbeelden die zij hadden genoemd als klachten werden geformuleerd. Vervolgens heeft de voorzitter meegedeeld dat de kamer er dan van uit gaat dat de tweede klacht (uitsluitend) luidt dat de oud-notaris heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 25 lid 2 Wna. Klagers hebben dit niet weersproken en zij hebben verklaard dat zij er pas op 22 april 2020 van op de hoogte zijn gekomen dat de oud-notaris die regel had overtreden. In artikel 25 lid 2 Wna is bepaald dat een notaris ten laste van een derdengeldenrekening slechts betalingen mag doen in opdracht van een rechthebbende.

Ne bis in idem?

4.9.      De kamer constateert dat zowel de klachtonderdelen 2, 3, 4 en 7 van de eerste klacht als de tweede klacht gaan over het verwijt aan de oud-notaris dat hij zonder toestemming gelden heeft overgeboekt. Daarbij worden ook nog eens dezelfde overboekingen, al dan niet bij wijze van voorbeeld, genoemd. De oud-notaris heeft dan ook in redelijkheid mogen menen dat met het onherroepelijk worden van de beslissing op de eerste klacht de zaak tuchtrechtelijk was afgedaan.

4.10.     Dit oordeel brengt mee dat deze tweede klacht niet-ontvankelijk is.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klacht niet-ontvankelijk;

Deze beslissing is gegeven door mr. S. Sicking-Sluis, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechterlijk lid, en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023 door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.