ECLI:NL:TNORSHE:2023:10 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/31

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2023:10
Datum uitspraak: 15-05-2023
Datum publicatie: 22-05-2023
Zaaknummer(s): SHE/2022/31
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: De klacht gaat over het door de notaris op 6 april 2018 gepasseerde testament van erflaatster. De notaris heeft de kamer er niet van kunnen overtuigen dat hij in de gegeven omstandigheden voldoende zorgvuldig is geweest en voldoende aan eigen waarneming heeft gedaan om de wilsbekwaamheid en onafhankelijke wilsvorming van erflaatster naar behoren te kunnen beoordelen. De klacht wordt daarom gegrond verklaard. Aan de notaris wordt de maatregel van berisping opgelegd.

Klachtnummer    : SHE/2022/31

Datum uitspraak : 15 mei 2023

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


1) [klager 1] (hierna: klager 1),
wonende in [woonplaats],
2) [klaagster 2] (hierna: klaagster 2),
wonende in [woonplaats],
3) [klaagster 3] (hierna: klaagster 3),
wonende in [woonplaats],
4) [klaagster 4] (hierna: klaagster 4),
wonende in [woonplaats],
5) [klaagster 5] (hierna: klaagster 5),
wonende in [woonplaats],
(hierna samen: klagers),
gemachtigden: de heer mr. K.C. Spee en de heer mr. R.C.A. Raspoort, advocaten in Amsterdam,

tegen

[de notaris] (hierna:de notaris),
gevestigd in [vestigingsplaats],
gemachtigde: mevrouw mr. M.F. Hulsebosch als waarnemer van de heer mr. P.H. Kramer, beiden advocaat in Amsterdam.

1.         De procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

a. de klacht (met bijlagen), door de kamer per e-mail ontvangen op 18 juli 2022;
b. het verweerschrift (met bijlage) van de notaris.

1.2.      De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 20 maart 2023. Namens klagers zijn hun gemachtigden en de door hen gevolmachtigde heer [naam] (hierna: de heer [A]) daarbij aanwezig geweest. Ook de notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde, is aanwezig geweest. Partijen hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Zij hebben dit mede gedaan aan de hand van pleitnotities, die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.         De feiten

De klacht gaat over het door de notaris op 6 april 2018 gepasseerde testament van mevrouw [naam] (hierna: erflaatster). Voor de beoordeling van de klacht acht de kamer de volgende feiten van belang.

2.1.      Klaagsters 4 en 5 zijn de zussen van erflaatster. Klagers 1 tot en met 3 zijn de kinderen van erflaatsters overleden broer, de heer [naam erflaatsters broer] (hierna: de broer). Klagers 1 tot en met 3 zijn dus de neef en nichten van erflaatster.

2.2.      Erflaatster is gehuwd geweest met de heer [naam echtgenoot] (hierna: de echtgenoot).

2.3.      Erflaatster heeft op 11 juli 2003, 7 september 2016 en 6 april 2018 een testament gemaakt.

2.4.      Het testament van 7 september 2016 is door de voorganger van de notaris gepasseerd. Bij dit testament heeft erflaatster (samengevat) haar eerdere testament(en) herroepen en:
i) haar echtgenoot benoemd als enig erfgenaam;
ii) voor het geval zij zonder achterlating van (een) afstammeling(en), tegelijkertijd met haar echtgenoot, althans ongehuwd na haar echtgenoot komt te overlijden:
- de drie kinderen van haar schoonzus en haar schoonzus, ieder voor een/vierde gedeelte, als erfgenaam benoemd;
- legaten toegekend aan de broer en aan klaagsters 4 en 5, ter waarde van € 25.000,-- per persoon en daarbij de wettelijke regels van plaatsvervulling van toepassing verklaard.

2.5.      Op 7 september 2016 heeft de voorganger van de notaris ook een levenstestament gepasseerd, waarbij erflaatster algemene volmacht heeft verleend aan de echtgenoot, de neef van de echtgenoot (de heer [naam], hierna: de heer [B]) en de nicht van de echtgenoot (mevrouw [naam], hierna: mevrouw [C]).

2.6.      De huisarts van erflaatster heeft op 19 juni 2017 in zijn journaal opgenomen dat erflaatster gediagnosticeerd is met de ziekte van Alzheimer.

2.7.      Op 6 maart 2018 heeft een specialist ouderengeneeskunde het besluit ondertekend dat erflaatster op medische gronden niet meer zal worden gereanimeerd.

2.8.      Op 12 maart 2018 heeft er met een medewerker van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) een CIZ-indicatiestellingsgesprek plaatsgevonden, waarna er een ZZP 5-indicatie is afgegeven. Dit betekent dat erflaatster is geïndiceerd voor “Beschermd wonen met intensieve dementiezorg”.

2.9.      De notaris heeft op 6 april 2018 het laatste testament van erflaatster gepasseerd, waarbij erflaatster het testament van 7 september 2016 heeft herroepen. Bij dit nieuwe testament heeft erflaatster in het hiervoor in 2.4. onder ii genoemde geval de drie kinderen van haar schoonzus tot haar enige erfgenamen benoemd en komen de legaten niet meer voor. Verder zijn de heer en mevrouw [B en C] benoemd tot executeur-testamentair.

2.10.    Op 11 april 2018 is erflaatster opgenomen op een afdeling met intensieve dementiezorg van zorginstelling [naam zorginstelling] te [plaatsnaam].

2.11.    Het huwelijk van erflaatster en de echtgenoot is door het overlijden van de echtgenoot op [datum] 2018 ontbonden.

2.12.    Erflaatster is op [datum] 2021 op 85-jarige leeftijd overleden, zonder achterlating van afstammelingen.

2.13.    Klagers en andere familieleden van erflaatster hebben de nietigheid van het testament van 6 april 2018 ingeroepen. Vervolgens hebben zij de notaris in maart 2022 in een kort gedingprocedure betrokken en gevorderd dat de notaris zou worden veroordeeld tot afgifte van de testamenten van erflaatster van 11 juli 2003, 7 september 2016 en 6 april 2018. Bij vonnis in kort geding van 28 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de notaris, kort gezegd, veroordeeld tot afgifte van de testamenten van erflaatster van 7 september 2016 en 6 april 2018 aan onder andere klagers, voor zover zij daarin niet zijn uitgesloten als erfgenamen. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat eisers (onder wie klagers) aan de hand van deze testamenten hun proceskansen kunnen vaststellen in een mogelijk door hen op te starten procedure, waarin zij zich beroepen op de nietigheid van het laatste testament.

2.14.    De notaris heeft erflaatsters testamenten van 7 september 2016 en 6 april 2018 vervolgens aan klagers toegezonden.

2.15.    Op 9 juni 2022 hebben klagers de notaris aansprakelijk gesteld voor de door hen gestelde schade. Klagers stellen zich op het standpunt dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden bij de totstandkoming van erflaatsters testament van 6 april 2018 en dat zij als gevolg daarvan de bij het eerdere testament uit 2016 aan hen toegekende legaten zijn misgelopen. Indien de notaris het testament van 6 april 2018 niet had gepasseerd, hadden klagers 1 tot en met 3 als plaatsvervullers van de broer een legaat gekregen van in totaal € 25.000,--. Klaagsters 4 en 5 hadden in dat geval ieder een legaat van € 25.000,-- gekregen.

2.16.    Op 30 juni 2022 heeft de notaris aan klagers te kennen gegeven dat hij geen aansprakelijkheid erkent.

2.17.    Klagers hebben inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin zij zich beroepen op de nietigheid van het testament van 6 april 2018. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de klacht stond de bodemzaak voor comparitie.

3.         De klacht

3.1.      Klagers verwijten de notaris (kort gezegd) dat hij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster toen hij op 6 april 2018 haar testament (hierna ook: het testament) passeerde. Volgens klagers waren er destijds meerdere indicatoren aanwezig die voor de notaris aanleiding hadden moeten vormen om de wilsbekwaamheid van erflaatster nader te (laten) beoordelen. Ook heeft de notaris onvoldoende gewaarborgd dat erflaatster haar wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van derden - aan de notaris heeft kunnen overbrengen.

3.2.      De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.         De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris het ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken personen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 lid 1 Wna).

Ontvankelijkheid

4.2.      Bij de beoordeling van de vraag of de klacht van klagers ontvankelijk is, stelt de kamer voorop dat op grond van artikel 99 lid 1 Wna ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht kan indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. De wetsgeschiedenis vermeldt hierover:

“(…) Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd; ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. (…)” (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 26-27).

4.3.      De klacht gaat over de handelwijze van de notaris in verband met erflaatsters testament van 6 april 2018. Hoewel klagers niet rechtstreeks betrokken zijn geweest bij de handelwijze van de notaris, hebben zij als versterferfgenamen van erflaatster een redelijk belang bij hun klacht over dit testament. Bovendien zijn bij dit testament de eerder bij testament van 7 september 2016 aan klagers toegekende legaten herroepen en hebben klagers ook daarom een redelijk belang.

De klacht

4.4.      De vraag is aan de orde of de notaris voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster en of hij voldoende heeft gewaarborgd dat erflaatster haar wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van derden - aan de notaris heeft kunnen overbrengen. Bij de beoordeling van deze vraag stelt de kamer voorop dat als uitgangspunt geldt dat een ieder aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd rechtshandelingen kan verrichten, zoals het maken van een testament. Een notaris moet in beginsel zijn/haar ministerie (dienst) verlenen en moet op verzoek van de betrokken cliënt doen wat nodig is om bijvoorbeeld een testament in een akte vast te leggen. Zoals bij elke akte rust daarbij op een notaris een zwaarwegende zorgplicht om te onderzoeken of is voldaan aan de in de wet gestelde vereisten voor het intreden van de rechtsgevolgen die worden beoogd met de rechtshandelingen die in de akte zijn opgenomen. In dat kader moet een notaris onder meer nagaan of de betrokken cliënt in staat is zich een op een rechtsgevolg gerichte wil te vormen in de zin van het bepaalde bij artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat de inhoud en de gevolgen van een te ondertekenen akte daarmee in overeenstemming zijn.

4.5.      Een notaris moet bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de betrokken cliënt primair uitgaan van zijn/haar eigen waarneming als niet bekend is, en er ook geen aanwijzingen zijn, dat de cliënt lijdt aan een ziekte die de wilsbekwaamheid kan beïnvloeden. Daarbij heeft een notaris een zekere mate van beoordelingsvrijheid. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid van de cliënt en/of als aanleiding bestaat om te vermoeden dat mogelijk sprake is van beïnvloeding door derden, is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening (hierna: het Stappenplan) biedt hiervoor een handreiking. In het Stappenplan staan indicatoren vermeld die aanleiding kunnen vormen voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. Indien een notaris - ook al heeft hij/zij kennis van het bestaan van één of meerdere indicatoren - geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de cliënt, behoeft het Stappenplan niet te worden gevolgd. Daarbij zal het in belangrijke mate aankomen op zowel de inhoud van de gesprekken die een notaris met de cliënt voert, als de wijze waarop de cliënt zich daarbij presenteert.

Standpunt van klagers

4.6.      Klagers hebben naar voren gebracht dat er verschillende indicatoren aanwezig waren, die voor de notaris aanleiding hadden moeten vormen om nader onderzoek te (laten) doen (door een arts) naar de wilsbekwaamheid van erflaatster. De notaris heeft dit nagelaten. Ook heeft de notaris onvoldoende gewaarborgd dat erflaatster haar wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van derden - aan de notaris heeft kunnen overbrengen. Klagers wijzen op de volgende indicatoren/omstandigheden.
a. Begin 2018 is de gezondheidssituatie van erflaatster in een rap tempo verslechterd.
b. Erflaatster werd ten tijde van het passeren van het testament thuis al enige tijd 24 uur per dag verzorgd.
c. Erflaatster had ten tijde van het passeren van het testament de hoge leeftijd van 82 jaar.
d. Erflaatster had de ziekte van Alzheimer.
e. Erflaatster had haar administratie niet meer in eigen beheer.
f. Erflaatster dwaalde ’s nachts geregeld en zij was verward en verdrietig.
g. Erflaatster heeft niet zelf contact opgenomen met de notaris. De echtgenoot en de heer en mevrouw [B en C] hebben het initiatief genomen.
h. Erflaatster stond onder invloed van de echtgenoot en de heer [B].
i. De inhoud van het testament uit 2018 wijkt ingrijpend af van het testament uit 2016.
j. Erflaatster is op 12 maart 2018 geïndiceerd om in een beschermd verzorgingstehuis te wonen.
k. Erflaatster is op 11 april 2018 naar een verzorgingstehuis verhuisd.
Volgens klagers bezat erflaatster niet meer het vermogen om haar wil zelfstandig en bewust te verklaren en om de wijziging van haar testament te begrijpen. Erflaatster heeft klaagster 5 zowel vóór als na het passeren verteld dat zij niet wist waarom er een afspraak met de notaris was, dat ook de notaris haar dat niet had duidelijk gemaakt en dat de echtgenoot had gezegd dat ze maar moest tekenen, omdat het anders allemaal te lang ging duren.

Standpunt van de notaris

4.7.      De notaris voert hiertegen het volgende aan. Begin 2018 hadden erflaatster en de echtgenoot de wens om hun testamenten te wijzigen. Uit het dossier blijkt niet dat erflaatster niet zelf contact met de notaris heeft opgenomen, maar zelfs al zou de echtgenoot contact hebben opgenomen, dan is dat niet ongebruikelijk. Het is namelijk gebruikelijk dat als echtgenoten hun testamenten willen wijzigen, één van hen de notaris benadert.
De echtgenoot van erflaatster lag begin 2018 vanwege fysieke problemen in het ziekenhuis. De notaris heeft zich daarom eerst beziggehouden met het wijzigen van het testament van de echtgenoot. Op 27 februari 2018 heeft de notaris het testament van de echtgenoot in het ziekenhuis gepasseerd.
Vervolgens is de notaris begonnen met zijn werkzaamheden voor erflaatster. Op 22 maart 2018 hebben erflaatster en de notaris een eerste afspraak gehad op het kantoor van de notaris. De notaris kan zich niet herinneren of de echtgenoot hierbij aanwezig was. Hij denkt vrij zeker te weten dat de echtgenoot er niet bij was, omdat de echtgenoot in die periode in het ziekenhuis lag. Tijdens de bespreking van 22 maart 2018 heeft erflaatster aan de hand van het testament uit 2016 zelf helder uitgelegd wat zij wilde wijzigen en waarom. Volgens de notaris blijkt uit de door hem overgelegde aantekeningen van dat gesprek dat erflaatster niet langer wilde dat haar zus erfgenaam zou zijn. Ook wilde zij niet langer legaten toekennen aan de broer en klaagsters 4 en 5. De door erflaatster gewenste wijzigingen waren beperkt, begrijpelijk en niet complex. Erflaatster overzag de gevolgen van deze wijzigingen. Het was evident dat erflaatster op leeftijd was toen zij voor de notaris verscheen, maar tijdens de bespreking van 22 maart 2018 heeft de notaris geen twijfel gehad over haar wilsbekwaamheid en haar onafhankelijke wilsvorming. Indien de notaris twijfels had gehad, zou hij dat ook in zijn aantekeningen hebben vermeld. In de aantekeningen staat hierover echter niets vermeld. Op 23 maart 2018 heeft de notaris een concept-testament naar erflaatster gestuurd. Zij woonde toen nog thuis. In de begeleidende brief heeft de notaris aan erflaatster gevraagd om een afspraak in te plannen, indien zij akkoord zou zijn met de inhoud van het concept-testament. Uit het notariële dossier is niet gebleken dat iemand anders dan erflaatster vervolgens contact heeft opgenomen. Op 29 maart 2018 heeft de notaris aan erflaatster een afspraakbevestiging gestuurd voor de passeerafspraak van 6 april 2018. Tussen de bespreking van 22 maart 2018 en het op 23 maart 2018 toegezonden concept enerzijds en de passeerafspraak anderzijds lag een periode van twee weken. Op 6 april 2018 heeft de notaris de inhoud van het gewijzigde testament nog een keer met erflaatster doorgesproken. Hierbij waren geen andere personen aanwezig. Erflaatster had het concept-testament gelezen en was duidelijk en consistent in haar wensen. De notaris heeft vastgesteld dat de inhoud van het te passeren testament (nog steeds) overeenkwam met de wil van erflaatster. Hij heeft ook tijdens deze bespreking geen twijfel gehad over de wilsbekwaamheid en de onafhankelijke wilsvorming van erflaatster. Er was voor hem dan ook geen aanleiding om het Stappenplan te volgen of een psychiatrisch/geriatrisch onderzoek door een arts te laten uitvoeren.
Verder voert de notaris aan dat hij ten tijde van voornoemde (passeer)afspraken niet bekend was met een alzheimer-diagnose, een ZZP-indicatie of een andere indicatie. Bovendien is erflaatster pas na het passeren van het testament naar een verzorgingstehuis verhuisd. De notaris wist ook niet dat erflaatster 24 uur per dag werd verzorgd. Er was voor hem geen aanleiding om daarnaar te vragen. Dat erflaatster haar eigen administratie niet meer zou hebben gevoerd, wordt door de notaris betwist. Het was de notaris in ieder geval niet bekend. Bovendien bleek uit de gesprekken met erflaatster dat zij zelf goed inzicht had in haar vermogensrechtelijke situatie.

Oordeel van de kamer

4.8.      Vast staat dat erflaatster niet onder curatele stond en dat haar vermogen niet onder bewind gesteld was, zodat zij in beginsel wilsbekwaam mocht worden geacht op 6 april 2018. Gelet echter op de door klagers gestelde feiten en omstandigheden en de door hen ingediende stukken is het de vraag of de notaris voldoende naar voren heeft gebracht om aan te nemen dat hij voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid en onafhankelijke wilsvorming van erflaatster en dat er geen aanleiding was voor een nadere beoordeling hiervan. Bij de beantwoording van deze vraag acht de kamer het volgende van belang.
1. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de notaris niet kon aangeven van wie het initiatief voor het verzoek tot dienstverlening is gekomen en of erflaatster zelf of met anderen naar zijn kantoor is gekomen. De notaris zou er beter aan hebben gedaan als hij dit had achterhaald, zodat hij de uitkomst daarvan had kunnen verdisconteren in zijn beoordeling van erflaatsters wilsvorming.
2. De notaris kan zich naar eigen zeggen wel herinneren dat hij tijdens de passeerafspraak op 6 april 2018 met alleen erflaatster heeft gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de gemachtigde van) de notaris verklaard dat dat ook logisch is, omdat de echtgenoot destijds nog in het ziekenhuis lag. Uit het journaal van erflaatsters huisarts volgt echter dat de echtgenoot al op 2 maart 2018 naar huis was teruggekeerd.
3. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat erflaatster in haar testamant van 7 september 2016 - ingeval van vooroverlijden van de echtgenoot - haar schoonzus en de drie kinderen van haar schoonzus tot erfgenamen heeft benoemd, legaten heeft toegekend aan de broer en aan klaagsters 4 en 5, ter waarde van € 25.000,-- per persoon en daarbij de wettelijke regels van plaatsvervulling van toepassing heeft verklaard.
In haar testament van 6 april 2018 heeft erflaatster haar schoonzus - die inmiddels was overleden - niet meer als erfgename benoemd en heeft zij geen legaten meer toegekend aan de broer en aan klaagsters 4 en 5.
Anders dan de notaris acht de kamer het laten vervallen van de legaten wel degelijk ingrijpend. Hoewel deze wijziging juridisch gezien wellicht als eenvoudig kan worden bestempeld, betekent deze wijziging feitelijk gezien dat erflaatsters gehele nalatenschap bij haar schoonfamilie terecht is gekomen, terwijl er op basis van het testament uit 2016 nog een gedeelte van in totaal € 75.000,-- in de vorm van geldlegaten aan haar eigen familie zou toekomen. 
4. In zijn ingediende antwoord heeft de notaris aangegeven dat erflaatster aan de hand van het eerdere testament van 7 september 2016 helder heeft uitgelegd wat zij wilde wijzigen en waarom. Ook heeft de notaris aangevoerd dat uit de gesprekken met erflaatster bleek dat zij zelf goed inzicht had in haar vermogensrechtelijke situatie. Dit valt echter niet te rijmen met de uitlatingen van de notaris tijdens de mondelinge behandeling. Hoewel (de gemachtigde van) de notaris tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat het om een voor de hand liggende wijziging van het testament ging, bleek de notaris desgevraagd niet meer te weten waarom de eerder aan klagers toegekende legaten moesten komen te vervallen.
Bovendien heeft de notaris desgevraagd niet duidelijk kunnen maken welke (controle)vragen hij aan erflaatster heeft gesteld of wat hij precies met haar heeft besproken. Sterker nog, de notaris heeft te kennen gegeven dat hem weinig is bijgebleven van het passeren van het testament op 6 april 2018. Volgens de notaris betrof het een “dertien in een dozijn”-zaak.
5. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de notaris in algemene zin aangevoerd dat hij de wilsbekwaamheid van een cliënt beoordeelt door hem/haar zelf aan het woord te laten over wat hij/zij wil (wijzigen). Verder stelt hij naar eigen zeggen controlevragen en let hij erop hoe cliënten reageren als hen koffie of thee wordt aangeboden. Volgens de notaris gaat het om een “fingerspitzengefühl”.
6. Over de wijze en de inhoud van zijn beoordeling van de wils(on)bekwaamheid en de (on)afhankelijke wilsvorming van erflaatster heeft de notaris niets vastgelegd in zijn dossier. De door hem ingediende aantekeningen van het gesprek met erflaatster op 22 maart 2018 zijn zeer summier en vermelden niets op dat punt. Zo volgt uit die aantekeningen niet of de notaris erflaatster op 22 maart 2018 alleen (of bijvoorbeeld samen met de echtgenoot) heeft gesproken. De notaris denkt naar eigen zeggen vrij zeker te weten dat de echtgenoot niet aanwezig was, omdat de echtgenoot destijds nog in het ziekenhuis lag. Zoals hiervoor onder 2 is overwogen, was de echtgenoot echter al begin maart 2018 thuis. Het is de kamer verder opgevallen dat:
- de aantekeningen niet zijn gedateerd;
- bovenaan de aantekeningen “Fam. [achternaam echtgenoot] staat vermeld;
- in de aantekeningen staat vermeld dat de “zus in [plaatsnaam] uit het testament moet, terwijl tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat deze mevrouw niet de zus van erflaatster is, maar de zus van de echtgenoot.
Dit roept de vraag op of deze aantekeningen een weergave zijn van door erflaatster aan de notaris kenbaar gemaakte wensen. De twijfel hierover wordt versterkt door het feit dat de heer [A] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld dat (ook) in het testament van erflaatster van 6 april 2018 ten onrechte wordt gesproken over de drie kinderen van “mijn zus”, terwijl het gaat om de drie kinderen van erflaatsters schoonzus.

Al met al is de kamer van oordeel dat de notaris onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat de gang van zaken is geweest die heeft geleid tot het tot stand komen van het testament. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de notaris zich een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid en onafhankelijke wilsvorming van erflaatster.

4.9.      Verder blijkt uit de door klagers overgelegde (medische) informatie van erflaatster onder andere dat in juni 2017 bij erflaatster alzheimer is geconstateerd, dat zij ten tijde van het passeren van het testament thuis al enige tijd 24 uur per dag werd verzorgd, dat erflaatster op 12 maart 2018 is geïndiceerd voor “Beschermd wonen met intensieve dementiezorg” en dat erflaatster op 11 april 2018 - dus slechts vijf dagen na het passeren van het testament - is opgenomen in een verzorgingstehuis op een afdeling met intensieve dementiezorg.

4.10.    De kamer neemt ook de schriftelijke verklaring van zelfstandig zorgverlener [naam zorgverlener] (hierna: de zorgverlener) van oktober 2021 in aanmerking. De zorgverlener heeft verklaard dat zij in de periode van 6 maart tot en met 11 april 2018 zorg heeft verleend aan erflaatster en de echtgenoot. In deze verklaring staat onder andere vermeld:
“Bij alle aspecten van haar dagelijkse leven had zij ondersteuning nodig. Ik sliep bij [de echtgenoot] en [erflaatster] in huis omdat mevrouw ’s nachts dwaalde en verward en verdrietig was. Ze had dan geen enkel idee van de plaats waar ze zich bevond en de tijd. Op een zeker moment vonden mijn vier collega zorgverleners en ik dat het niet meer verantwoord was dat [erflaatster] thuis woonde. Er diende een warm thuis voor haar te worden gevonden in de vorm van beschermd wonen met intensieve dementiezorg.

(…)

[Erflaatster] kon haar wil niet meer bepalen. Haar wil werd haar vaak opgedrongen door haar man. (…)

In eigenlijk alle opzichten snapte ze niet waar het over ging als je iets aan haar vroeg. Ik begrijp niet dat ze heeft kunnen tekenen ondanks dat ze reeds een ZZP 5-indicatie had gekregen. Daaruit blijkt dat ze erg dement was. (…)

Op basis van mijn jarenlange ervaring als zorgverlener in de thuiszorg en wat ik heb meegemaakt met [erflaatster] ben ik ervan overtuigd dat mevrouw wilsonbekwaam was tijdens de periode waarin ik betrokken was bij de thuiszorg en ten tijde van het wijzigen van haar testament op 6 april 2018.”

4.11.    Daar komt bij dat de heer [A] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament geen regie meer over haar leven had, alleen maar praatte over het verleden en zonder begeleiding niets kon (zoals het huis verlaten). De heer [A] was naar eigen zeggen aanwezig bij het indicatiegesprek op 12 maart 2018 en volgens hem was het heel verdrietig en ontluisterend om te zien dat erflaatster destijds op geen enkele vraag zelfstandig antwoord kon geven.

4.12.    De kamer benadrukt dat het in deze klachtprocedure niet gaat om de vraag of erflaatster ten tijde van het passeren van het testament op 6 april 2018 wilsonbekwaam was en/of onder invloed stond van derden, maar of de notaris daaraan in de gegeven omstandigheden moest twijfelen. Volgens de notaris was de in 4.9. vermelde (medische) informatie hem tijdens het passeren van het testament niet bekend, maar naar het oordeel van de kamer volgt uit deze feiten en de verklaringen van de zorgverlener en de heer [A] wel dat de manier van doen van erflaatster zodanig moet zijn geweest dat dit - in combinatie met haar leeftijd van 82 jaar - bij de notaris gerede twijfel aan haar wilsbekwaamheid had moeten wekken en voor hem aanleiding had moeten zijn om verder onderzoek hiernaar te doen. Gesteld noch gebleken is dat de notaris enig (nader) onderzoek heeft verricht op grond waarvan hij tot het oordeel kon komen dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament wilsbekwaam was en niet werd beïnvloed door derden. Van een zorgvuldig handelend notaris had bovendien mogen worden verwacht dat hij - ten behoeve van zijn dossiervorming - in ieder geval de kern van zijn twee gesprekken met erflaatster zou hebben vastgelegd. Op basis van slechts de zeer summiere aantekeningen van het gesprek op 22 maart 2018 is het zowel voor klagers als voor de notaris niet mogelijk na te gaan hoe de notaris tot zijn beslissing is gekomen om geen nader onderzoek te verrichten naar de wilsbekwaamheid en onafhankelijke wilsvorming van erflaatster.

4.13.    In het licht van wat hiervoor in 4.8. tot en met 4.12. is overwogen, heeft de notaris de kamer er niet van kunnen overtuigen dat hij in de gegeven omstandigheden voldoende zorgvuldig is geweest en voldoende aan eigen waarneming heeft gedaan om de wilsbekwaamheid en onafhankelijke wilsvorming van erflaatster naar behoren te kunnen beoordelen. De klacht zal daarom gegrond worden verklaard.

Conclusie en maatregel

4.14.    De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld bij de totstandkoming van erflaatsters testament. Gezien de ernst van de verweten gedraging is naar het oordeel van de kamer de maatregel van berisping gerechtvaardigd. Het tuchtrechtelijk verwijt dat de notaris valt te maken betreft immers een wezenlijk onderdeel van zijn taak en verantwoordelijkheid, te weten dat hij zich ervan dient te vergewissen dat een erflater zelfstandig, zonder beïnvloeding door derden, in staat is zich een rechtens relevante wil te vormen en dat de inhoud en de gevolgen van een te ondertekenen testament daarmee in overeenstemming zijn. Dat aan de notaris in 2020 een maatregel is opgelegd, is niet van belang nu het destijds om een andersoortig verwijt ging. 

Proceskosten

4.15.    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klagers betaalde griffierecht van € 50,00 aan hen vergoeden.

4.16.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de volgende kosten:
- de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben  moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;
- de kosten van klagers in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op een punt voor het indienen van de klacht en een punt voor het bijwonen van de zitting, waarbij de kamer de waarde per punt vaststelt op € 525,00 met een wegingsfactor 1, dus in totaal € 1.050,00.
De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klagers vergoeden. Klagers dienen daarvoor tijdig een rekeningnummer door te geven aan de notaris.

4.17.    Nu de klacht gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer - gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 - aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 met een wegingsfactor 1, dus in totaal € 2.000,00. De notaris dient deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.         De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klacht gegrond;

5.2.      legt aan de notaris de maatregel van berisping op;

5.3.      veroordeelt de notaris tot betaling aan klagers van een bedrag van:
- € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht;
- € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klagers;
- € 1.050,00 in verband met de genoemde kosten van rechtsbijstand van klagers,
en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.16. is omschreven;

5.4.      veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.17. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. S. Sicking, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechterlijk lid en mr. G. Herwig, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.