ECLI:NL:TNORDHA:2023:8 Kamer voor het notariaat Den Haag 22-35

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2023:8
Datum uitspraak: 12-04-2023
Datum publicatie: 07-06-2023
Zaaknummer(s): 22-35
Onderwerp: Overig, subonderwerp: Kwaliteitstoezicht/-bevordering KNB
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de notaris dat hij voor de derde maal een tekort heeft in het aantal opleidingspunten, ondanks de twee geboden herstelmogelijkheden.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 12 april 2023 inzake de klacht onder nummer 22-35 van:

Klager,

hierna ook te noemen: klager,

gemachtigde mr. R. Wisse,

tegen

Notaris,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris.

1. Het procesverloop

1.1 De Kamer heeft kennisgenomen van de klacht, met bijlagen, ingekomen op 1 augustus 2022.

1.2 De Kamer heeft het antwoord van de notaris ontvangen.

1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Daarbij waren aanwezig namens klager mr. R. Wisse en de notaris. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.

2. De feiten

2.1       Op grond van artikel 1 van de Verordening bevordering vakbekwaamheid is ieder lid van de KNB verplicht zich zodanig te scholen en bij te scholen op vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het notarieel management en op het gebied van de notariële dienstverlening, dat hij beschikt over de kennis die gezien zijn functie noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.

In artikel 2 van voornoemde Verordening jo artikel 5 Reglement bevordering vakbekwaamheid is vastgesteld dat het aantal opleidingspunten dat een lid moet behalen in een tijdvak van twee jaren 40 punten bedraagt.

2.2       Uit de gegevens die klager van beroepsorganisatie KNB heeft ontvangen blijkt dat de notaris voor drie tijdvakken niet heeft voldaan aan de PE-verplichting (permanente educatie).

In het tijdvak 2014-2015 heeft de notaris 20 punten te weinig behaald.

In het tijdvak 2018-2019 heeft de notaris 12 punten te weinig behaald.

In het tijdvak 2020-2021 heeft de notaris 4 punten te weinig behaald.

2.3       Op 12 augustus 2016 heeft klager de notaris een eerste waarschuwingsbrief gestuurd. De notaris is toen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk per 31 december 2017 het puntentekort uit het tijdvak 2014-2015 in te halen.

Bij brief van 26 augustus 2020 heeft klager een tweede waarschuwingsbrief met herstelmogelijkheid gestuurd naar de notaris. De notaris is de mogelijkheid geboden om uiterlijk per 31 december 2021 het puntentekort uit het tijdvak 2018-2019 in te halen.

3. De klacht

3.1       Klager verwijt de notaris dat hij voor de derde maal een tekort heeft in het aantal opleidingspunten, ondanks de twee geboden herstelmogelijkheden. Klager acht dit klachtwaardig.

Bij schendingen van notariële wet- en regelgeving kan klager als handhavingsinstrument een klacht indienen.

4. Het verweer

4.1       De notaris heeft het gebrek in de nakoming van zijn verplichtingen erkend.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna). Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

5.2       Vast is komen te staan dat de notaris in elk van de onder 2.2 genoemde tijdvakken niet heeft voldaan aan de verplichting van het behalen van 40 punten. De klacht beperkt zich ­- gelet op de vervaltermijn van artikel 99, eenentwintigste lid, Wna terecht - tot de derde maal. Uit hetgeen door de notaris in het verweerschrift en ter zitting naar voren is gebracht is onvoldoende gebleken dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om aan de gestelde verplichting te voldoen. Gelet op het belang van de permanente educatie had de notaris voldoende prioriteit moeten geven aan het behalen van de vereiste punten. Hij heeft tot tweemaal toe een brief ontvangen van klager dat hij niet voldaan had. Indien de notaris niet in staat was aan de verplichting te voldoen had hij tijdig met de KNB in overleg moeten treden. Niet is gebleken dat de notaris dat heeft gedaan. Het bestuur van de KNB kan op grond van artikel 4 van de Verordening desverzocht ingeval van buitengewone omstandigheden geheel of gedeeltelijke vrijstelling verlenen. Daarvan is ook niet gebleken. De klacht is derhalve gegrond.

6. Maatregel

6.1 Hoewel het BFT heeft aangevoerd dat de notaris zes jaar lang niet heeft voldaan aan de minimumnorm heeft het de klacht beperkt tot de derde periode daarbinnen. Bij het opleggen van de maatregel is díe tekortkoming uitgangspunt. Ook overige omstandigheden die uit het dossier of het verhandelde ter zitting naar voren komen kunnen echter bij de bepaling van soort en hoogte van de maatregel meewegen.

6.2       De notaris heeft verzuimd na twee waarschuwingen van klager actief te handelen. Niet is gebleken dat hij zijn vereiste punten heeft behaald of heeft gecorrespondeerd met de KNB over dat hij niet kon voldoen. De gegronde klachtonderdelen samen rechtvaardigen naar het oordeel van de Kamer een maatregel. Verder weegt mee dat de notaris al eerder zijn punten niet haalde en gewaarschuwd moest worden. Ook zijn in het verleden andere klachten tegen de notaris gegrond verklaard. Het gaat om de beslissingen van 10 december 2014 en van 16 september 2015 waarbij een schorsing voor de duur van één week resp. een schorsing voor de duur van vier weken werden opgelegd. Bij beslissing van de Kamer van 20 maart 2019 is de notaris een schorsing opgelegd voor de duur van één maand. In deze beslissing stond het volgende vermeld: “Gelet op het stelselmatige karakter met betrekking tot het niet reageren naar betrokkenen en de Kamer zal de Kamer notaris [notaris] de maatregel opleggen van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één maand.”

6.3       De Kamer acht de maatregel van berisping samen met de maatregel van geldboete dan ook passend en geboden. De Kamer legt een geldboete op van € 3.000,-. omdat dit een soortgelijke klacht (niet adequaat reageren) betreft als die van 2014, 2015 en 2019. De eerdere sancties hebben onvoldoende verandering gebracht, zodat een ander soort maatregel aangewezen is. De maatregel van ontzetting uit het ambt is thans nog niet aan de orde. De notaris ontvangt van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota voor de geldboete. De notaris dient de geldboete binnen vier weken na ontvangst van de nota aan het LDCR te voldoen.

6.4       Verder ziet de Kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b, eerste lid, onder b, van de Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000,00. De Kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) te Utrecht.

BESLISSING

De Kamer voor het notariaat:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de notaris de maatregel van berisping op;
  • legt aan de notaris de maatregel van een geldboete van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro) op, te voldoen op de wijze en binnen de termijn als hiervoor onder 6.3 is bepaald;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 2.000,- als hiervoor onder 6.4 is bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.H.M. Smelt voorzitter, S.H. Poiesz, G.A.M. van Lith, J.W.A.P. Michels en M. Zwankhuizen, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.