ECLI:NL:TNORDHA:2023:5 Kamer voor het notariaat Den Haag 22-21 en 22-37

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2023:5
Datum uitspraak: 15-03-2023
Datum publicatie: 05-04-2023
Zaaknummer(s): 22-21 en 22-37
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De notaris heeft nagelaten een gespecialiseerd VIA-arts te raadplegen over de geestestoestand van erflaatster. De notaris heeft zijn zorgplicht en onderzoeksplicht geschonden en niet integer gehandeld. Verder verwijt klaagster de notaris dat hij zich op drie momenten actief in de juridische procedure tussen haar en haar zuster heeft gemengd. Voorts verwijt klaagster de notaris dat hij niet tijdig op haar klachten heeft gereageerd.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 15 maart 2023 inzake de klachten onder nummer 22-21 en 22-37 van:

[klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

mr. [notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris,

gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat in Heemstede.

1. Het procesverloop

1.1 De Kamer heeft kennisgenomen van klacht met nummer 22-21, met bijlagen, ingekomen op 3 mei 2022.

1.2 De Kamer heeft het antwoord van de notaris op klachtnummer 22-21, met bijlagen, ontvangen op 1 en 27 juli 2022.

1.3 De Kamer heeft kennisgenomen van klacht met nummer 22-37, ingekomen op 7 augustus 2022.

1.4 De Kamer heeft het antwoord van de notaris op klachtnummer 22-37 ontvangen op 17 oktober 2022.

1.5 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Daarbij waren aanwezig klaagster bijgestaan door haar echtgenoot [A], en de notaris bijgestaan door mr. G. van Atten. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt met daaraan gehecht de door beide partijen overgelegde pleitnotities. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat klaagster niet in het bezit was van een nagekomen bericht met bijlagen van de gemachtigde van de notaris d.d. 2 februari 2023. In een schorsing is klaagster in de gelegenheid gesteld van de inhoud daarvan kennis te nemen. Vervolgens is met instemming van klaagster de behandeling voortgezet.

2. De feiten

2.1       Op 5 april 2017 is de moeder van klaagster mevrouw [B] (hierna te noemen: erflaatster) overleden.

2.2       Erflaatster heeft op 25 augustus 2012 een testament gemaakt, gepasseerd door de voorganger van de notaris, mr. [C]. Erflaatster heeft op 17 juni 2013 een laatste testament gemaakt, gepasseerd door de notaris. In het testament is de zuster van klaagster [D] (hierna te noemen: de zuster) benoemd tot enig erfgenaam en executeur. Klaagster is onterfd en de regels van plaatsvervulling zijn niet van toepassing verklaard, zodat de dochter van klaagster ook geen erfgenaam is. Verder heeft erflaatster bepaald dat klaagster alle verkregen schenkingen van erflaatster dient in te brengen in de nalatenschap.

2.3       Tussen klaagster en de zuster lopen juridische procedures. Bij vonnis van 8 april 2020 heeft de rechtbank Rotterdam op basis van een medisch rapport van drs. [E] geoordeeld dat erflaatster in 2012 en 2013 wilsonbekwaam was. Het door de notaris in 2013 gepasseerde testament wordt nietig geacht tezamen met een door erflaatster afgegeven algehele notariële volmacht van erflaatster aan de zuster van augustus 2012. Op 21 mei 2021 heeft de rechtbank Rotterdam de nietigheid van de onder 2.2 bedoelde testamenten uitgesproken. Tegen dit vonnis is de zuster in hoger beroep gegaan. Dit hoger beroep loopt nog.

3. De klacht

3.1       Klaagster heeft aangevoerd dat sinds oktober 2010 zowel zij als de zuster ermee bekend waren dat erflaatster dementerend was. Na uitgebreid medisch onderzoek door dr. [F] van de Bavo Parnassia Groep en daarna door diverse andere geriaters is dit vastgesteld.

De zuster heeft erflaatster in augustus 2012 en juni 2013 meegenomen naar het notariskantoor voor het opstellen van testamenten. Zowel notaris [C] als de notaris hebben nagelaten een gespecialiseerd VIA-arts te raadplegen over de geestestoestand van erflaatster. Dat hadden zij wel moeten doen: erflaatster was toen drieënnegentig jaar en gelet op de criteria van het Stappenplan omtrent de Beoordeling Wilsbekwaamheid voor het notariaat (hierna te noemen: het Stappenplan) was inschakeling van een VIA-arts geïndiceerd. De notaris heeft zijn zorgplicht en onderzoeksplicht geschonden en niet integer gehandeld.

3.2       Verder verwijt klaagster de notaris dat hij zich op drie momenten (13 juni 2013, 5 februari 2018 en 25 augustus 2019) actief in de procedure heeft gemengd. Hij heeft zich rechtsreeks gewend tot een deskundige in de procedure bij de rechtbank te Rotterdam. Voor de rechtbank heeft de advocaat van klaagster, mr. J. Damstra, de notaris gevraagd naar details van het onderzoek naar de wilsbekwaamheid van erflaatster. De notaris komt echter niet met een deugdelijke onderbouwing. Klaagster verwijt de notaris dat hij kritiekloos is afgegaan op de leugens van de zuster en haar advocaat mr. J. Dongelmans, en deze zonder meer herhaald.  

3.3       Voorts verwijt klaagster de notaris dat hij niet tijdig op haar klachten heeft gereageerd. Op 11 november 2021 heeft klaagster de notaris bericht dat zij ontevreden was over zijn handelwijze. Klaagster verwijt de notaris dat hij in het e-mailbericht van 24 november 2021 haar heeft toegezegd schriftelijk te zullen reageren en dat niet heeft gedaan. Sindsdien heeft klaagster niets meer van hem vernomen. De notaris heeft op 17 maart 2022 blijkbaar een reactie gestuurd, maar die heeft klaagster nooit bereikt. Pas tijdens de tuchtprocedure heeft klaagster eind juli 2022 deze – wellicht geantedateerde – brief via de Kamer ontvangen. Doordat klaagster deze brief niet heeft ontvangen, is zij in een onzuivere positie gebracht.

3.4       De notaris schrijft in deze brief ongefundeerde aannames, slordige insinuaties, verdraaiingen van de werkelijkheid, niet bewezen beschuldigingen en leugens. Tot op heden komt de notaris niet met bewijs van deze stellingen. Dat is onzorgvuldig, aldus klaagster.

4. Het verweer

4.1       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat – voor zover van belang – hierna zal worden besproken.

5. De beoordeling van de ontvankelijkheid

5.1       Op grond van artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klachtgerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen en of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

5.2       Volgens vaste jurisprudentie neemt de vervaltermijn een aanvang zodra een klachtgerechtigde kennis heeft of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van dat handelen of nalaten van een notaris, en niet op het moment dat een klachtgerechtigde tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is.

5.3       De Kamer dient te beoordelen vanaf welk moment klaagster bekend was met het handelen en/of nalaten van de notaris. Klaagster heeft ter zitting aangevoerd dat zij op 4 mei 2017 het testament overhandigd kreeg. Dat is naar het oordeel van de Kamer het moment dat klaagster redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van de inhoud van het testament en het handelen of nalaten van de notaris dat klaagster hem in de onderhavige procedure verwijt. Het moment dat het testament werd nietig verklaard door de rechtbank is niet van belang voor het bepalen van het tijdstip waarop klaagster kennis had kunnen nemen van dat handelen of nalaten. Dat betekent dat klaagster niet-ontvankelijk is voor zover de klachten zien op het handelen van de notaris op 13 juni 2013 en 5 februari 2018. Redenen om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten zijn niet gebleken.

5.4       Voor zover de klachten zien op het handelen en/of nalaten van de notaris op 25 augustus 2019 en de brief van 17 maart 2022 zal de Kamer overgaan tot de inhoudelijke behandeling daarvan.

6. De beoordeling van de klacht

6.1 Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 van de Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

6.2       Klaagster verwijt de notaris onzorgvuldig te hebben gehandeld in zijn communicatie met de deskundige in de procedure voor de rechtbank in Rotterdam. De Kamer stelt vast dat de notaris zich bij brief van 25 augustus 2019 rechtstreeks aan de door de rechtbank benoemde deskundige in die procedure, drs. [E], heeft gericht. Vaststaat ook dat de notaris geen partij was in die procedure. Waarom de notaris zich actief in de procedure heeft gemengd is voor de Kamer niet te volgen. De notaris had zich terughoudend moeten opstellen en heeft dat niet gedaan. Uit de hiervoor genoemde brief blijkt bovendien dat de notaris zich niet onpartijdig opstelt jegens klaagster. Zo schrijft hij onder meer: “Haar [erflaatsters] vertrouwen in dochter [G] [klaagster] was hierdoor ernstig geschaad, en datgene wat nu nog resteerde moest vererven naar haar andere dochter [D] [de zuster]. Ik denk dat veel mensen op dezelfde wijze zouden reageren”. Dit klachtonderdeel is gegrond.

6.3       Ter zitting heeft klaagster in aanvulling op de hiervoor weergegeven klacht de notaris verweten dat hij in strijd met de vertrouwelijkheid heeft gehandeld, door rechtstreeks aan de opsteller van dat rapport, drs. [E], een reactie schrijven, terwijl het stuk hem in vertrouwen was toegezonden. De Kamer stelt vast dat dit verwijt over de vertrouwelijkheid een nieuw klachtonderdeel betreft, waarop de notaris niet tijdig heeft kunnen reageren. De Kamer zal dan ook niet overgaan tot beoordeling van dit klachtonderdeel en het buiten het kader van de onderhavige procedure houden.

6.4       Voor zover de klacht ziet op het niet reageren op het bericht van klaagster van 11 november 2021 overweegt de Kamer het volgende. Gebleken is dat de notaris bij brief gedateerd 17 maart 2022 klaagster heeft geantwoord: in de stukken bevindt zich een brief van die datum met een stempel ‘verzonden 17 mrt 2022’. Klaagster stelt deze brief destijds niet te hebben ontvangen, maar pas later. De feitelijke gang van zaken hieromtrent heeft de Kamer niet kunnen vaststellen. Uitgaande van de lezing van de notaris oordeelt de Kamer dat de notaris eerder dan 17 maart 2022 had kunnen reageren, maar acht zij dit handelen van de notaris niet dermate laakbaar dat het klachtwaardig is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6.5       Voor zover de klacht ziet op de inhoud van die brief van 17 maart 2022 overweegt de Kamer het volgende. De brief van 17 maart 2022 is het antwoord van de notaris op de brief van klaagster aan de notaris d.d. 11 november 2021. In die brief stelt klaagster – zakelijk samengevat – dat de notaris zich niet heeft bekommerd om waarheidsvinding met betrekking tot de wilsbekwaamheid van erflaatster. De Kamer is van oordeel dat de toonzetting in het antwoord van de notaris niet beantwoordt aan hetgeen van een zorgvuldig handelende - onpartijdige - notaris verwacht mag worden.  De notaris doet in de brief immers uitlatingen over klaagster die suggestief en niet met feiten onderbouwd zijn. Zo schrijft de notaris het volgende: “In reactie op vorenstaande onttrekkingen heeft uw moeder besloten dat zij de financiën niet meer aan u wilde toevertrouwen maar aan haar andere dochter. Een besluit dat gezien het vorenstaande niet onbegrijpelijk is” en “Mijn vraag aan u zou zijn wat er met die opgenomen gelden is gebeurd?” en “Met andere woorden, er bestond een sterke indruk dat door u in de loop der tijd (naar schatting door de advocaat) zo’n € 70.000,- als ‘voorschot op de erfenis’ was onttrokken aan het vermogen van uw moeder”. Duidelijk wordt dat de brief verder gaat dan zakelijk nodig is en los staat van de vraag of erflaatster wilsbekwaam was. De notaris had deze insinuerende uitlatingen voor zich moeten houden. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

7. Concluderend

7.1 De gegronde klachtonderdelen samen rechtvaardigen naar het oordeel van de Kamer een maatregel. In het verleden zijn er ook klachten tegen de notaris gegrond verklaard. De Kamer acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden, omdat dit een ander soort klacht betreft. Wel zal de maatregel openbaar worden gemaakt vanwege het aantal reeds gegrond verklaarde klachten.

7.2 Omdat de Kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99, vijfde lid, van de Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.3       De Kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b, eerste lid, onder a, van de Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling Kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00.

7.4       De notaris dient het griffierecht en de kosten genoemd in alinea 7.3 binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

7.5       Verder ziet de Kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b, eerste lid, onder b, van de Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling Kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000,00. De Kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) te Utrecht.

BESLISSING

De Kamer voor het notariaat:

  • verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond en deels gegrond;
  • legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;
  • beslist dat de maatregel openbaar wordt gemaakt;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van € 50,00 voor de kosten van klaagster;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 2.000,-.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes voorzitter, J. Snoeijer, G.A.M. van Lith, S.M.L.E. Schoonhoven-Stoot en M. Zwankhuizen, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.