ECLI:NL:TNORARL:2023:9 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/402924 / KL RK 22-50

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2023:9
Datum uitspraak: 13-02-2023
Datum publicatie: 09-03-2023
Zaaknummer(s): C/05/402924 / KL RK 22-50
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Echtscheiding/verdeling
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht over feiten en omstandigheden waarover al eerder een klacht is ingediend tegen de notaris en die al eerder door de kamer beoordeeld zijn. Toepassing ne-bis-in-idem-beginsel met verwijzing naar ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ5466. Relevante nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in  ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6394 zijn naar het oordeel van de kamer niet gesteld en niet gebleken. Klacht niet-ontvankelijk.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/402924 / KL RK 22-50

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[K.],

wonende te […],

gemachtigde: mr. R.L.G.J. Eikelboom,

advocaat te Amsterdam,

tegen

[N.],

notaris te […],

gemachtigde: mr. P.J. de Jong Schouwenburg,

advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

  • de klacht, met bijlagen, van 19 april 2022
  • het verweer van de notaris van 27 juni 2022
  • de e-mail van de notaris, met bijlage, van 25 november 2022
  • de e-mail van klager, met bijlagen, van 29 november 2022

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 5 december 2022 behandeld, waarbij zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, enerzijds en de notaris, bijgestaan door haar gemachtigde, anderzijds. De gemachtigden van partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.

2. De feiten

2.1 Klager heeft bij de kamer eerder een klacht ingediend tegen de notaris. Aan die klacht had klager de volgende feiten ten grondslag gelegd.

2.2 De klacht had betrekking op de gang van zaken rondom de totstandkoming en rectificatie van een op 28 juni 2019 door de notaris gepasseerde hypotheekakte (hierna: de hypotheekakte), waarbij klager optrad als hypotheeknemer en de (holding van de) ex-echtgenote van klager (hierna: de ex-echtgenote) als hypotheekverstrekker. Voor deze hypotheek diende als onderpand de woning aan […] te […] (hierna: de woning). Deze woning was op 19 februari 2019 overgedragen aan de holding van de ex-echtgenote.

2.3 De notaris heeft partijen op 27 maart 2019 een concept hypotheekakte voorgelegd. Nadien is het concept nog enkele malen gewijzigd. In de uiteindelijk gepasseerde hypotheekakte is de holding van de ex-echtgenote niet als partij vermeld.

2.4 Op 19 mei 2019 is het faillissement uitgesproken van de holding van de ex-echtgenote.

2.5 Bij beslissing van de kamer van 2 augustus 2021 (kenmerknummer C/05/385479 / KL RK 21-43) is de eerder door klager bij de kamer ingediende klacht deels gegrond verklaard en deels ongegrond.

2.6 Het ongegrond verklaarde deel van bedoelde de klacht had betrekking op het verwijt van klager dat de notaris in deze zaak niet onpartijdig en niet-integer zou hebben gehandeld.

2.7 Het gegrond verklaarde deel van de klacht had betrekking op het feit dat de holding niet als partij in de hypotheekakte werd genoemd. De voorzieningenrechter van de rechtbank […], heeft hierover op 23 oktober 2020 geoordeeld dat deze fout gegeven het faillissement van de holding van de ex-echtgenote van klager niet meer kon worden hersteld. De voorzieningenrechter heeft klager veroordeeld zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de doorhaling van de inschrijving van het hypotheekrecht.

2.8 Klager stelt zich op het standpunt dat hij door de doorhaling van het hypotheekrecht schade heeft geleden. Tussen klager en de (beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de) notaris is een verschil van mening ontstaan over de afwikkeling van bedoelde schade.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klager heeft de voorliggende klacht ingediend omdat er volgens hem sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de notaris bij de voorbereiding, totstandkoming en afwikkeling van de hypotheekakte, anders dan de kamer in de uitspraak van 2 augustus 2021 heeft geoordeeld, wel degelijk in strijd met de kernwaarden van onafhankelijkheid en integriteit heeft gehandeld.  

3.2 Er is volgens klager reden hier in het kader van de voorliggende tuchtklacht opnieuw naar te kijken. Daarbij stelt klager voorop dat de partijdigheid en niet-integriteit van de notaris blijken uit het feit dat de notaris haar aanvankelijke toezegging dat de schade van klager zou worden vergoed, tot op heden niet is nagekomen.

3.3 Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de door hem naar voren gebrachte nieuwe feiten en omstandigheden blijkt dat de notaris actief of passief financiële constructies heeft gefaciliteerd waarbij zij de belangen van de ex-echtgenote heeft laten prevaleren boven de belangen van klager. Klager heeft in dit verband de volgende klachten geformuleerd:

1) De notaris heeft geweigerd toe te lichten waarom de hypotheekakte, voordat deze gepasseerd werd, een aantal malen gewijzigd is.

2) De notaris heeft geweigerd de transacties van 19 februari 2019 rondom de verkoop van de woning te verzorgen, zonder klager toe te lichten waarom zij dat heeft geweigerd.

3) Er is sprake van een door de notaris gefaciliteerde financiële constructie als gevolg waarvan de ex-echtgenote in staat is gesteld zich een woning te verwerven voor een bedrag van € 925.000,--, en zij dus kennelijk over vermogen kan beschikken, terwijl zij geen verhaal biedt voor de vordering van klager. Hetzelfde doet zich voor nu de ex-echtgenote middels de Stichting [F.] (hierna: de Stichting) opgericht door een kantoorgenoot van de notaris, enig aandeelhouder is geworden in een vennootschap met een aanzienlijk vermogen.

4) De notaris wijst ten onrechte op de mogelijkheid dat sprake zou zijn geweest van paulianeus handelen.

3.4 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 In de voorliggende zaak komt de kamer echter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klachten. De redenen voor dit niet-ontvankelijkheidsoordeel worden hierna toegelicht.

4.3 Voor wat betreft het verwijt van klager (zie hiervoor onder 3.2) dat de notaris haar aanvankelijke toezegging dat de schade van klager zou worden vergoed, tot op heden niet is nagekomen, is het volgende van belang. In de eerder ingediende klacht heeft klager ook over dit punt geklaagd. Hierover heeft de kamer destijds als volgt geoordeeld.

“(…) Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, is het de kamer gebleken dat partijen onderling een intensieve discussie voeren over de door klager gestelde schade. De beoordeling van de schade en het causale verband tussen de gestelde schade en de door de notaris gemaakte fout vallen buiten het bestek van onderhavige klachtprocedure, zodat de kamer daar niet nader op ingaat. Hierbij merkt de kamer op dat zij het niet verwijtbaar acht dat door de notaris c.q. haar verzekeraar geen aansprakelijkheid, althans draagplicht voor het gestelde schadebedrag, wordt erkend voordat de schade en het causaal verband tussen de schade en de fout van de notaris zijn aangetoond. Ook acht de kamer het niet verwijtbaar dat de notaris klager heeft gewezen op de complicerende factor dat mogelijk sprake is geweest van een paulianeuze rechtshandeling.

Tot slot overweegt de kamer dat het haar niet is gebleken dat de notaris in het proces rondom de afwikkeling van de schade onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van klager of zich anderszins klachtwaardig heeft opgesteld.”

4.4 Zoals blijkt uit het hiervoor geciteerde gedeelte van de uitspraak van de kamer van

2 augustus 2021, heeft de kamer hierin ook geoordeeld over de klacht dat de notaris ten onrechte heeft vermeld dat mogelijk sprake zou zijn geweest van paulianeus handelen. Dit betreft de klacht die hiervoor onder 3.3 sub 4 is weergegeven.

4.5 Over de wijzigingen in het concept van de hypotheekakte (hiervoor onder 3.3 weergegeven als klacht 1) heeft de kamer in de uitspraak van 2 augustus 2021 als volgt geoordeeld.

“(…) Naar het oordeel van de kamer lag het echter wel op de weg van de notaris om klager expliciet te informeren over de substantiële wijzigingen in het concept nu deze op verzoek van de wederpartij waren doorgevoerd. Dit klemt temeer nu het ging om een complexe hypotheekakte waarbij de daarin comparerende partijen op voorhand niet zonder meer duidelijk waren. De kamer acht het handelen van de notaris op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar en zal daarom dit klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond verklaren.”

4.6 Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft dat de kamer al eerder geoordeeld over de onder punt 3.3 als 1, 2 en 4 weergegeven klachten. Dit brengt mee dat op die klachten het ne-bis-in-idem-beginsel van toepassing is. Dit beginsel, dat volgens vaste rechtspraak ook in het notarieel tuchtrecht geldt[1], houdt in dat een notaris zich voor dezelfde feiten niet meer dan één keer voor hetzelfde tuchtcollege behoeft te verantwoorden.

4.7 Dit is slechts anders als sprake is van relevante nieuwe feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de eerdere uitspraak en waar klager ten tijde van de indiening van de klacht nog niet mee bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, terwijl deze nieuwe feiten en omstandigheden het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter, indien bedoelde feiten en omstandigheden voor de uitspraak bekend zouden zijn geweest, tot een ander oordeel zou zijn gekomen[2].

4.8 Voor wat betreft het hiervoor onder 3.3 als klacht 1 vermelde verwijt geldt het volgende. In het midden kan blijven of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als hiervoor onder 4.7 bedoeld. Klager voert aan dat de notaris geweigerd heeft toe te lichten waarom zij er niet voor gekozen heeft de transacties van 19 februari 2019 rondom de verkoop van de woning te verzorgen. Echter, in de e-mail van haar advocaat van 6 december 2021 (bijlage 4 bij het verweer) heeft de notaris klager wel degelijk uitgelegd waarom zij de overdracht niet heeft willen verzorgen. Dit verwijt komt daarom als feitelijk onvoldoende onderbouwd niet als relevant nieuw feit voor een nadere inhoudelijke beoordeling in aanmerking.

4.9 Verder is er volgens klager sprake van een nieuw feit daar waar de notaris klager ten onrechte niet op de hoogte heeft gesteld van de wijzigingen die zijn doorgevoerd in het concept van de hypotheekakte. Echter, naar het oordeel van de kamer geldt dat juist dit aspect van de zaak bij de beoordeling van de eerdere klacht aan de orde is geweest en tot gegrondverklaring daarvan heeft geleid (zie hiervoor onder 4.5). Anders dan klager stelt, gaat het hier dus niet om een nieuw feit, maar om een klacht die gelet op het ne-bis-in-idem-beginsel niet nogmaals inhoudelijk door de kamer kan worden beoordeeld.

4.10 Nieuw is de hiervoor onder 3.3 als derde weergegeven klacht betreffende het vermogen waarover de ex-echtgenote inmiddels de beschikking zou hebben. Volgens klager blijkt hieruit dat de notaris partijdig en niet-integer is geweest. De notaris heeft hiertegen ingebracht dat zij bij de aankoop en de overdracht van de nieuwe woning van de ex-echtgenote en bij de oprichting van de Stichting niet betrokken is geweest, zodat niet valt in te zien in welk opzicht zij ter zake klachtwaardig zou hebben gehandeld. De kamer volgt dit verweer en stelt vast dat ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de notaris weet heeft gehad of zou moeten hebben gehad van de mogelijkheid dat de ex-echtgenote middels de Stichting als aandeelhouder betrokken is bij één of meer vermogende vennootschappen of op andere wijze over vermogen de beschikking zou hebben gekregen. Ook hier is dus geen sprake van relevante nieuwe relevante feiten of omstandigheden.

4.11 Op grond van het voorgaande moet de conclusie zijn dat het ne-bis-in-idem-beginsel aan hernieuwde behandeling van de klachten in de weg staat althans dat geen sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden, op grond waarvan de werkzaamheden van de notaris in deze zaak nogmaals op non-partijdigheid en integriteit getoetst dienen te worden.

4.12 Klager kan daarom in de voorliggende klachten niet ontvangen worden.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

  • verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht. 

Deze beslissing is gegeven door mr. M.L. Braaksma, voorzitter, mr. M.R.H. Goossens en  mr. V. Oostra, leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.

De secretaris

 

De voorzitter

     
 

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.