ECLI:NL:TNORARL:2023:50 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/418072 KL RK 23-31

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2023:50
Datum uitspraak: 14-11-2023
Datum publicatie: 15-12-2023
Zaaknummer(s): C/05/418072 KL RK 23-31
Onderwerp: Ondernemingsrecht, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht is deels niet-ontvankelijk vanwege overschrijding klachttermijn voor zover de klacht ziet op Belehrungspflicht van de notaris ten tijde van passeren maatschapsovereenkomst.Verder verwijt klager de notaris dat hij op verzoek van de andere maat een verklaring met uitleg heeft opgesteld die door de andere maat is ingebracht in een gerechtelijke procedure. Klager stelt dat de notaris die verklaring niet had mogen verzenden zonder klager hierover te informeren. Bovendien is volgens klager de inhoud van de verklaring onjuist. Hierdoor heeft de notaris volgens klager partijdig gehandeld.De kamer heeft de klacht gegrond verklaard en aan de notaris een waarschuwing opgelegd. Anders dan door de notaris betoogd, oordeelt de kamer dat zijn verklaring deels ook uitleg bevat. Het stond de notaris naar het oordeel van de kamer in beginsel vrij om uitleg te geven over de door hem opgestelde akte. Echter, door klager niet op de hoogte te stellen van (de inhoud van) het verzoek van de andere maat noch hem de gelegenheid te geven daarop te reageren – heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld. Dit geldt te meer nu de notaris wist dat de maatschapsovereenkomst onderwerp van geschil was (en nog steeds is) in een gerechtelijke procedure tussen de maten. Hierdoor is de schijn van partijdigheid ten gunste van de andere maat gewekt. Dit is onzorgvuldig.Wat betreft het verzoek van klager aan de notaris om nadere uitleg van de maatschapsovereenkomst heeft de notaris niet onzorgvuldig gehandeld. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de notaris, ondanks zijn weigering de akte alleen aan klager uit te leggen, wel bereid was om met alle partijen gezamenlijk in gesprek te gaan.Dit neemt niet weg dat de notaris, door wel in te gaan op het verzoek om uitleg van de andere maat zonder klager hierover te informeren, maar dit niet te doen toen klager hierom verzocht, de schijn van partijdigheid ten gunste van de andere maat heeft versterkt.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:         C/05/418072 / KL RK 23-31

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

 [ naam klager ],

wonende in [ woonplaats klager ],

klager,

tegen

mr. [ naam notaris ],

notaris in [ vestigingsplaats notaris ],

gemachtigde: mr. L.H. Rammeloo, advocaat in Amsterdam.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de klacht, met bijlagen, ingekomen op 12 april 2023;

- het verweer, met bijlagen, van de notaris van 13 juli 2023;

- de aanvullende stukken van klager van 24 juli 2023.

1.2.      De klachtzaak is ter zitting van 13 oktober 2023 behandeld, waarbij zijn verschenen klager aan de ene kant en de notaris met zijn gemachtigde aan de andere kant.

2.         De feiten

2.1.      Er is een geschil ontstaan tussen klager aan de ene kant en de heer [ A ] (hierna: [ A ]), mevrouw [ B ] (hierna: [ B ] ) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ C ] B.V., gevestigd in Soest (hierna: de B.V.) aan de andere kant. [ A ], [ B ] en de B.V. worden hierna gezamenlijk aangeduid met [ C ].

2.2.      [ A ] en [ B ] verrichten accountantswerkzaamheden (deels) vanuit de B.V. In 2016 hebben [ A ] en [ B ] met klager gesproken over een samenwerkingsverband.

Dit heeft er toe geleid dat klager en de B.V. als maten per 1 januari 2017 een maatschap zijn aangegaan voor de duur van vijf jaar.

2.3.      Partijen hebben voorafgaand aan het sluiten van de maatschapsovereenkomst afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een schriftelijk stuk genaamd “Winstdeling maatschap versie [ klager ] aangepast door [ A ] zonder rente”. Uit de inhoud daarvan valt af te leiden dat klager over een periode van vijf jaar telkens een bedrag van zijn winstaandeel in de maatschap afstaat aan de B.V. (tot in totaal een bedrag van € 400.000,- dat door partijen “goodwill” wordt genoemd) en dat zijn eigendomsaandeel per jaar telkens met 20% toeneemt.

2.4.      [ C ] c.s. en klager hebben de notaris opdracht gegeven om de tussen [ C ] c.s. en klager gemaakte afspraken vast te leggen in een maatschapsovereenkomst. De notaris heeft in de periode januari tot en met augustus 2017 diverse concepten van de maatschapsovereenkomst aan klager en [ C ] c.s. voorgelegd.

2.5.      Op 6 september 2017 heeft de notaris de maatschapsovereenkomst gepasseerd. Bij het passeren van de akte waren klager, [ A ] en [ B ] in persoon aanwezig. In de akte staat vermeld dat [ A ] en [ B ] voor zich in privé handelden en als gevolmachtigd directeur van de B.V. [ C ] c.s. wordt in de akte aangeduid als maat 1, klager als maat 2.

In de akte staat, voor zover relevant:

Recht tot voortzetting

Artikel 12

(…)

2. Indien de maatschap ontbonden wordt door het uittreden van een maat in de gevallen als bedoeld in artikel 11 lid 3 tot en met 5 en 7 heeft de andere maat het recht tot overname van het maatschapsaandeel van de uittredende maat en tot voortzetting van de door de maatschap gedreven onderneming. (…)

7. (…) Bij voortzetting door maat 2 heeft maat 2 het recht om het kantoorpand [ adres kantoorpand ] (eigendom van de heer [ A ] en mevrouw [ B ] in privé) voor ten minste vijf jaar onopzegbaar te huren tegen betaling van een huurprijs (…).

9. a. De voortzettende maat zal aan de niet voortzettende maat uitkeren het bedrag waartoe deze krachtens het bepaalde in (…) artikel 13 is gerechtigd.

(…)

Artikel 13

1.Bij de ontbinding van de maatschap is iedere maat gerechtigd tot het bedrag van zijn kapitaalrekening vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of in het verlies (…).

Bij overname van het maatschapsaandeel en voortzetting van de zaken van de maatschap als bedoeld in artikel 12 door maat 1 dan wel bij liquidatie is maat 2 uitsluitend gerechtigd tot hetgeen in de eerste volzin van lid 1 van dit artikel is bepaald. (…)

2.6.      In de loop van 2019 verslechterde de samenwerking tussen klager, [ A ] en [ B ] en zij besloten (uiteindelijk) de samenwerking te stoppen.

2.7.      In een brief van 4 mei 2020 zegde de B.V. de maatschap op tegen 4 augustus 2020. De B.V. gaf daarbij aan dat zij de onderneming van de maatschap wilde voorzetten op grond van artikel 12 lid 2 van de maatschapsovereenkomst. Tot dat moment had klager in totaal een bedrag van € 135.622,- aan winst aan de B.V. afgedragen.

2.8.      Klager heeft in een kort geding procedure bij de rechtbank Midden-Nederland gevorderd dat [ C ] c.s. werd veroordeeld om het bedrag van € 135.622,- aan klager terug te betalen. In die voorzieningenprocedure verschilden klager en [ C ] c.s. van standpunt of [ A ] en [ B ] zich in privé hebben verbonden aan de nakoming van de verplichtingen uit de maatschapsovereenkomst.

2.9.      De notaris heeft op verzoek van [ C ] c.s. een brief opgesteld en aan [ A ] en [ B ] gezonden. In die brief van 4 september 2020 verklaart de notaris in de laatste twee regels dat het privé optreden van [ A ] en [ B ] in de maatschapsovereenkomst ziet op de huur van het kantoorpand. Daar kan de B.V. geen uitspraak over doen, omdat [ A ] en [ B ] daarvan in privé eigenaar zijn, aldus de notaris in zijn verklaring.

[ C ] c.s. heeft de brief van de notaris ingebracht in de voorzieningenprocedure.

2.10.    Blijkens het vonnis van 25 november 2020 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klager afgewezen.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

1. De notaris heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de inhoud van de maatschapsovereenkomst in geval van tussentijdse ontbinding. Hierdoor heeft de notaris onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klager, te meer omdat het volgens klager ongebruikelijk is dat bij ontbinding van de maatschap de betaalde goodwill niet terugbetaald zou worden;

2. De notaris had zijn brief van 4 september 2020 niet aan [ C ] c.s. mogen verzenden zonder klager hierover te informeren. Bovendien is de inhoud van de brief onjuist. Hierdoor heeft de notaris partijdig gehandeld.

3.2.      Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4.         De beoordeling

Klachtonderdeel 1

4.1.      Artikel 99 lid 21 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot een klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris (verder aan te duiden als: een notaris) dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.

4.2.      Volgens vaste jurisprudentie neemt de vervaltermijn een aanvang zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is.

4.3.      Verder volgt uit de relevante jurisprudentie en uit de wetsgeschiedenis dat de vervaltermijn strikt dient te worden toegepast. Ook is er op grond van artikel 99 lid 21 Wna geen plaats voor een belangenafweging. Dit is (onder meer) bevestigd in de uitspraak van 22 september 2020 van het gerechtshof Amsterdam[1].

4.4.      Klager was partij bij de maatschapsovereenkomst. Evenmin is in geschil dat klager aanwezig was bij het passeren van de maatschapsovereenkomst op 6 september 2017. De kamer komt dan ook tot de conclusie dat de klachttermijn een aanvang nam op de datum van passeren van de maatschapsovereenkomst. Vanaf dat moment waren de feiten bekend. Als klager van mening was dat er onjuistheden in de maatschapsovereenkomst stonden, of indien er iets niet duidelijk was, dan had hij hierover vragen kunnen en moeten stellen aan de notaris. In het kader daarvan had hij tevens onderzoek kunnen doen of het handelen van de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar was.

4.5.      Nu de relevante akte al op 6 september 2017 is gepasseerd, was de hiervoor onder 4.1 genoemde klachttermijn van drie jaar al verstreken op 12 april 2023, de datum waarop klager zijn klacht bij de kamer neerlegde. In beginsel moet de klacht dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Maar in het slot van artikel 99 lid 21 Wna is een uitzonderingsgrond opgenomen. De beslissing tot niet-ontvankelijkheidsverklaring blijft achterwege als de gevolgen van het handelen of nalaten van een notaris redelijkerwijs pas bekend zijn geworden nadat de klachttermijn van drie jaar al was verlopen. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.6.      De kamer overweegt dat voor toepassing van de uitzonderingstermijn van een jaar slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is, namelijk als het overschrijden van de klachttermijn van drie jaar redelijkerwijs niet aan een klager kan worden verweten. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. Klager was immers zelf partij bij de maatschapsovereenkomst en aanwezig bij het passeren, waarbij het handelen of nalaten van de notaris waarover geklaagd wordt, heeft plaatsgevonden.

4.7.      Omdat derhalve de klachttermijn van drie jaar van toepassing is, de klacht betrekking heeft op handelen en nalaten in 2017 en de klacht is ingekomen op 12 april 2023, komt de kamer dan ook tot de conclusie dat de klacht (ruimschoots) te laat is ingediend. Gelet daarop zal de kamer klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk verklaren.

Klachtonderdeel 2

Toetsnorm

4.8.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.9.      Aan de toetsnorm wordt onder andere invulling gegeven door artikel 17 Wna op grond waarvan een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid dient uit te oefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dient te behartigen.

Inhoudelijke beoordeling

Standpunt klager

4.10.    Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel voert klager aan dat de notaris in zijn brief van 4 september 2020 aan [ C ] c.s. meende te mogen verklaren dat het in privé sluiten van de maatschapsovereenkomst door [ A ] en [ B ] (alleen) zou hebben gezien op de verhuur van het kantoorpand. Deze betreffende verklaring heeft de notaris aan [ C ] c.s. verstrekt zonder dit te overleggen met klager, noch klager hierover te informeren voorafgaand aan de rechtszaak. Dit terwijl de notaris in dezelfde periode heeft geweigerd om op verzoek van klager verdere informatie over (de totstandkoming van) de maatschapsovereenkomst te verschaffen. Hierdoor heeft de notaris niet onpartijdig gehandeld.

Bovendien is het standpunt van de notaris volgens klager niet juist. Over de passages aangaande het in privé ondertekenen van de maatschapsovereenkomst is niet onderhandeld. Uit de tekst van de maatschapsovereenkomst blijkt geenszins dat het in privé ondertekenen van de maatschapsovereenkomst door [ A ] en [ B ] betrekking zou hebben op het verhuren van het kantoorpand, hetgeen dan zeer zeker wel het geval had moeten zijn. Ook is het, op basis van de tekst van de maatschapsovereenkomst en de daarin opgenomen bepalingen, volgens klager vanuit juridisch perspectief volstrekt onlogisch dat het in privé ondertekenen door [ A ] en [ B ] enkel betrekking zou hebben op het verhuren van het pand.

Standpunt notaris

4.11.    De notaris stelt in zijn verweer dat hij correct heeft gehandeld. Het staat hem als notaris vrij om in een verklaring zijn notariële waarneming weer te geven. Elke notaris is verantwoordelijk voor het controleren van de identiteit en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de comparanten bij een akte. Zijn waarneming op die punten geeft een notaris weer in de aanhef van de akte. De inhoud van de verklaring van

4 september 2020 is volgens de notaris correct want conform de aanhef van de akte. Daarom heeft de notaris, op verzoek van [ C ] c.s., in de brief van 4 september 2020 bevestigd dat hij als notaris heeft waargenomen en in de akte heeft verklaard dat alleen de B.V. en klager de maten zijn van de per 1 januari 2017 bestaande maatschap, alsmede dat [ A ] en [ B ] geen maten zijn, omdat zij (alleen) voor zich in privé – met het oog op het aan hen in privé toebehorende bedrijfspand (genoemd in artikel 12 lid 7 in de akte - en als gevolmachtigd directeuren van de B.V. compareerden.

Omdat het verzoek van [ C ] c.s. alleen zag op de notariële waarneming van de notaris wat betreft de aanhef van de akte, stond het de notaris vrij om aan dat verzoek te voldoen. In zijn verklaring heeft hij geen uitleg over de inhoud van de akte gegeven.

De notaris is zich immers bewust dat hij alleen op verzoek van alle comparanten uitleg mag geven over de inhoud van de akte. Omdat het verzoek van klager zag op het geven van uitleg, heeft de notaris aan klager aangegeven dat hij enkel bereid was om in een gesprek met klager én de B.V. over de inhoud van de akte te praten. Volgens de notaris heeft hij terecht geweigerd om daarover alleen met klager te praten.

Oordeel kamer

4.12.    De kamer is het met de notaris eens dat het hem in beginsel vrijstaat om zijn notariële waarneming met betrekking tot een akte in een latere verklaring op te nemen. Echter, anders dan door de notaris betoogd, bevat zijn brief van 4 september 2020 niet enkel zijn notariële waarneming. In de laatste twee regels van de brief verklaart de notaris dat het privé optreden van [ A ] en [ B ] in de maatschapsovereenkomst ziet op de huur van het kantoorpand. De kamer is het met klager eens dat deze regels in het slot van de brief van

4 september 2020 kunnen worden aangemerkt als een vorm van uitleg van de maatschapsovereenkomst. Immers, hetgeen de notaris stelt in zijn brief blijkt niet (letterlijk) uit de tekst van de akte.

4.13.    Het is niet aan de kamer om te beoordelen in hoeverre de verklaring van de notaris van 4 september 2020 inhoudelijk juist is. Bij een geschil tussen partijen over de (uitleg van de) akte is het uiteindelijk aan de civiele rechter om hierover een oordeel te geven.

Het stond de notaris naar het oordeel van de kamer in beginsel vrij om uitleg te geven over de door hem opgestelde akte. Echter, door klager niet op de hoogte te stellen van (de inhoud van) het verzoek van [ C ] c.s. noch hem de gelegenheid te geven daarop te reageren – heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld. Dit geldt te meer nu de notaris wist dat de maatschapsovereenkomst onderwerp van geschil was (en nog steeds is) in een gerechtelijke procedure tussen [ C ] c.s. en klager en de door [ C ] c.s. gevraagde verklaring ingebracht zou worden in die procedure. Hierdoor is de schijn van partijdigheid ten gunste van [ C ] c.s. gewekt. Dit is onzorgvuldig.

Wat betreft het verzoek van klager aan de notaris om nadere uitleg van de maatschapsovereenkomst heeft de notaris niet onzorgvuldig gehandeld. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de notaris, ondanks zijn weigering de akte alleen aan klager uit te leggen, wel bereid was om met alle partijen gezamenlijk in gesprek te gaan.

Dit neemt niet weg dat de notaris, door wel in te gaan op het verzoek om uitleg van [ C ] c.s. zonder klager hierover te informeren, maar dit niet te doen toen klager hierom verzocht, de schijn van partijdigheid ten gunste van [ C ] c.s. verder heeft versterkt.

Daarom zal de kamer dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Maatregel

4.14.    Op de gegrondverklaring van een klacht volgt in beginsel een tuchtrechtelijke maatregel. De kamer overweegt als volgt.

4.15.    De gegronde klacht ziet op uit de Wna en daaraan gerelateerde regelgeving voortvloeiende kernwaarden in het notariaat zoals (de grootst mogelijke) zorgvuldigheid en onpartijdigheid. De kamer acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden. Hierbij weegt de kamer aan de ene kant mee dat de notaris een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft. Aan de andere kant weegt voor de kamer zwaar dat de notaris in onderhavige procedure geen blijk heeft gegeven de klachtwaardigheid van zijn handelen in te zien.

Terugbetaling griffierecht

4.16.    Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.

Kostenveroordeling

Ten behoeve van klager

4.17.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en sub a Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,-.

4.18.    De notaris moet het griffierecht en de hiervoor genoemde kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager vergoeden. Klager dient daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

Ten behoeve van de kamer

4.19.    Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en sub b Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000,-, met een wegingsfactor 1. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

4.20.    Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

- verklaart klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

- legt de notaris op de maatregel van waarschuwing;

- bepaalt dat de notaris gehouden is het griffierecht van € 50,- aan klager te vergoeden op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.18 bepaald;

- bepaalt dat de notaris gehouden is de kosten van klager, vastgesteld op een bedrag van € 50,-, te voldoen op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.18 bepaald;

- bepaalt dat de notaris gehouden is de kosten voor behandeling van deze zaak van € 2.000,- te betalen op de wijze en binnen de termijn als bepaald onder 4.19.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.M.M. Oors en A.J.H.M. Janssen, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.

De secretaris

 

De voorzitter

     
 

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

     

[1] ECLI:NL:GHAMS:2020:2405.